ECLI:NL:RBMNE:2025:2864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
C/16/583302 / HL ZA 24-290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in vrijwaring met betrekking tot schadevergoeding voor verloren goederen tijdens transport

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2025 een verstekvonnis gewezen in een vrijwaringsprocedure. Eiseres, een rechtspersoon gevestigd in Spanje, had vier transporten van goederenvervoer over de weg uitbesteed aan gedaagde, een rechtspersoon gevestigd in Bulgarije. De goederen zijn tijdens het transport verdwenen, wat heeft geleid tot een schadeclaim van de opdrachtgever van eiseres. Eiseres heeft in de hoofdzaak een schikking getroffen met haar opdrachtgever en vordert nu in de vrijwaringszaak schadevergoeding van gedaagde. De rechtbank oordeelt dat een schikking in de hoofdzaak geen belemmering vormt voor een veroordeling in de vrijwaringszaak. De vorderingen van eiseres worden toegewezen tot het bedrag dat zij in de hoofdzaak aan haar opdrachtgever moet betalen, vermeerderd met rente. Gedaagde is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, die binnen veertien dagen na aanschrijving moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/583302 / HL ZA 24-290
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] , SL,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (Spanje),
eisende partij,
hierna te noemen:
[eiseres],
advocaat: mr. C.C. Hofman,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde] LTD,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (Bulgarije),
niet verschenen,
hierna te noemen:
[gedaagde],
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1.
Op 24 oktober 2023 is door [bedrijf 2] B.V. een dagvaarding uitgebracht tegen [eiseres] . Die procedure is bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/16/572190 (hierna: de hoofdzaak). Op 18 september 2024 is een vonnis in incident gewezen in de hoofdzaak, waarin [eiseres] toegestaan is om [gedaagde] en [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) in vrijwaring op te roepen.
1.2.
[eiseres] heeft op 1 oktober 2024 een dagvaarding in vrijwaring met zes producties uitgebracht tegen [gedaagde] en [bedrijf 1] . [eiseres] heeft na het uitbrengen van de dagvaarding de procedure in vrijwaring tegen [bedrijf 1] ingetrokken.
1.3.
In de hoofdzaak hebben partijen een schikking getroffen die is vastgelegd in een proces-verbaal van 30 april 2025.
1.4.
[gedaagde] is in deze procedure niet verschenen. Nu aan alle betekeningsvoorschriften is voldaan, is tegen haar verstek verleend.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering van [eiseres]

2.1.
vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] en [bedrijf 1] aan [eiseres] gehouden zijn tot betaling van datgene waartoe [eiseres] zal worden veroordeeld in de tegen haar aangespannen procedure onder zaaknummer C/16/572190, te vermeerderen met de CMR rente van 5% (artikel 27 lid 1 CMR) hierover vanaf de datum van het vonnis tot de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] en [bedrijf 1] veroordeelt om al datgene aan [eiseres] te betalen, waartoe [eiseres] zal worden veroordeeld in de tegen haar aangespannen procedure onder zaaknummer C/16/572190, te vermeerderen met de CMR rente van 5% (artikel 27 lid 1 CMR) hierover vanaf de datum van het vonnis tot de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] en [bedrijf 1] veroordeelt in de kosten, nakosten en vertaalkosten van deze procedure.

3.De beoordeling

De internationale bevoegdheid van de rechtbank
3.1.
Nu [eiseres] is gevestigd in Spanje en [gedaagde] is gevestigd in Bulgarije, heeft deze zaak een internationaal karakter. Dat betekent dat de rechtbank ambtshalve moet onderzoeken of zij rechtsmacht heeft om te beslissen op de vorderingen van [eiseres] .
3.2.
Aangezien het gaat om wegvervoer van goederen van Spanje naar Nederland is het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: CMR) dwingendrechtelijk van toepassing op het vervoer. Dit volgt uit artikel 1 lid 1 CMR. Op grond van artikel 31 lid 1 sub b CMR is de rechter bevoegd van de plaats waar de goederen in ontvangst zijn genomen. Nu de goederen in Nederland in ontvangst zijn genomen, is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.
3.3.
Voor wat betreft het geldend toepasselijk recht voor de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] in dit verstekvonnis, oordeelt de rechtbank dat uit hetgeen hiervoor is overwogen voortvloeit dat op het geschil tussen partijen de materiële bepalingen van het CMR-verdrag van toepassing zijn.
Schikking in de hoofdzaak
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat een vrijwaring slechts slaagt wanneer de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van
een veroordelingvan de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen (zie het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4995, rechtsoverweging 4.4.1). Naar het oordeel van de rechtbank heeft een vrijwaring echter ook kans van slagen wanneer de nadelige gevolgen niet uit een veroordeling blijken, maar uit een in de hoofdzaak tot stand gekomen schikking.
3.5.
Voor de vrijwaringsprocedure is het dan van belang of de gewaarborgde in de vrijwaringsprocedure voldoende onderbouwde feiten stelt waaruit volgt dat het bedrag waarvoor de zaak is geschikt, overeenstemt met het nadeel dat door de rechter in de hoofdzaak zou zijn vastgesteld, wanneer de hoofdzaak niet zou zijn geschikt.
Beoordeling van de vordering [eiseres]
3.6.
[eiseres] heeft gesteld dat zij de transporten met CMR-vrachtbriefnummers 729577 , 730083 , 730432 en 730440 heeft uitbesteed aan [gedaagde] . In de hoofdzaak is [eiseres] door de opdrachtgever van deze transporten gedagvaard, omdat het vermoeden bestaat dat de lading door de feitelijk vervoerder is verduisterd. Daardoor heeft de opdrachtgever van [eiseres] ladingschade geleden. De gevorderde schadevergoeding in de hoofdzaak bedraagt € 263.927,55, te vermeerderen met de contractueel afgesproken rente van 5% per jaar.
3.7.
[eiseres] spreekt [gedaagde] aan op grond van artikel 37 CMR. In dit artikel staat onder meer het volgende:
“De vervoerder, die een schadevergoeding heeft betaald uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag, heeft recht van verhaal voor de hoofdsom, rente en kosten tegen de vervoerders, die aan de uitvoering van de vervoerovereenkomst hebben deelgenomen, overeenkomstig de volgende bepalingen:
a)
de vervoerder, door wiens toedoen de schade is veroorzaakt, draagt de schadevergoeding alleen, onverschillig of deze door hemzelf of door een andere vervoerder is betaald;
(…)”
3.8.
De vordering van [eiseres] komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het bedrag waarvoor de hoofdzaak is geschikt is lager dan het gevorderde in de hoofdzaak. De vorderingen van [eiseres] in deze vrijwaringszaak zullen worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot datgene wat [eiseres] in de hoofdzaak gehouden is te betalen aan haar opdrachtgever.
3.9.
De ingangsdatum van de door [eiseres] gevorderde rente zal niet eerder aanvangen dan dat dit vonnis aan [gedaagde] is betekend. Artikel 27 lid 1 CMR, op grond waarvan [eiseres] deze rente vordert, bepaalt namelijk dat de rente loopt vanaf de datum dat de vordering bij [gedaagde] is ingediend. Het schikkingsbedrag waartoe [gedaagde] veroordeeld wordt, is tot stand gekomen na dagvaarding van de onderhavige vrijwaringsprocedure.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
2.714,00
(1 punt × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.644,97
3.11.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] ook wordt veroordeeld in
“de vertaalkosten”. [eiseres] heeft niet gesteld welke “
vertaalkosten”zij heeft moeten maken en welk bedrag daarmee is gemoeid. Daarom zullen die kosten worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] is gehouden tot betaling van datgene waartoe [eiseres] in de hoofdzaak (met zaaknummer C/16/572190) gehouden is te betalen aan [bedrijf 2] B.V., te vermeerderen met de rente van 5% per jaar (overeenkomstig artikel 27 lid 1 CMR) vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van datgene waartoe [eiseres] in de hoofdzaak (met zaaknummer C/16/572190) gehouden is te betalen aan [bedrijf 2] B.V., te vermeerderen met de rente van 5% per jaar (overeenkomstig artikel 27 lid 1 CMR) vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 9.644,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 en 4.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.