ECLI:NL:RBMNE:2025:2875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
16/224556-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor pogingen tot doodslag en zware mishandeling bij vechtpartij onder het Bollendak in Utrecht

Op 9 juli 2024 vond er een grote vechtpartij plaats bij station Utrecht Centraal, onder het Bollendak, waarbij meerdere mensen gewond raakten. De verdachte, geboren in Afghanistan, was betrokken bij deze vechtpartij en heeft drie mensen met een mes gestoken. De rechtbank heeft de rol van de verdachte onderzocht aan de hand van camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd beschuldigd van pogingen tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de rechtszaak werd het beroep op psychische overmacht verworpen, ondanks dat de verdachte psychisch belast was door zijn verleden in Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren voor een geslaagd beroep op psychische overmacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde in de omgeving van het Bollendak, waar de vechtpartij plaatsvond. De verdachte heeft bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in deze drukke omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/224556-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juni 2025 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] in [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende aan [adres] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.
INLEIDING
Op 9 juli 2024 was er een grote vechtpartij bij station Utrecht Centraal, onder het ‘Bollendak’. Er zijn toen meerdere mensen gewond geraakt. Verdachte was bij de vechtpartij betrokken. De rechtbank onderzoekt in dit deze strafzaak de rol van verdachte, onder meer aan de hand van verschillende camerabeelden die van de vechtpartij zijn gemaakt.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 oktober 2024 en 3 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.A. Lepoutre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.A.J. Spierings, advocaat in Apeldoorn, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 9 juli 2024 in Utrecht:
feit 1, primair[slachtoffer 1] heeft geprobeerd te doden door hem te steken;
feit 1, subsidiair[slachtoffer 1] heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door hem te steken;
feit 2, primair[slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden door hem te steken;
feit 2, subsidiair[slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door hem te steken;
feit 3, primair[slachtoffer 3] heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door hem te steken;
feit 3, subsidiair[slachtoffer 3] heeft geprobeerd te mishandelen door hem te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, primair, 2, primair en 3, primair ten laste gelegde kan worden bewezen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde omdat de verweten gedragingen niet kunnen worden bewezen. In het geval de gedragingen wel kunnen worden bewezen, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit geen poging doodslag (1 en 2, primair) of poging zware mishandeling (3, primair) oplevert. Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Naar aanleiding van een openlijk geweldincident op 9 juli 2024 op het Stationsplein in Utrecht heeft de verbalisant een overzicht gemaakt van de betrokken verdachten en slachtoffers. [2] Dit zijn: [verdachte] [3] , [slachtoffer 3] [4] , [slachtoffer 1] [5] en [slachtoffer 2] [6] .
Ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer 1] zag dat één van de jongens een mes trok en voor hem ging staan. [7] De jongen maakte stekende bewegingen met het mes in de richting van het lichaam van aangever. Aangever voelde toen dat de jongen hem met het mes in zijn onderrug stak. [8] Bij aangever is een steekverwonding op de linker onderrug waargenomen. Er is sprake van een nierlaceratie links met spierbloeding. De geschatte duur van genezing is zes tot acht weken. [9]
Ten aanzien van feit 2
Aangever [slachtoffer 2] [10] voelde dat hij vastgepakt werd en op de grond getrokken werd. Een onbekende vrouw zei tegen aangever dat hij gestoken was. [11] Bij aangever is een steekverwonding op de rechter schouder waargenomen. Er is sprake van een klaplong rechts. De geschatte duur van genezing is zes weken. [12]
Ten aanzien van feit 3
Aangever [slachtoffer 3] is met een mes in zijn arm gestoken. [13]
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 9 juli 2024 betrokken was bij een vechtpartij onder het Bollendak in Utrecht en dat hij een mes in zijn hand heeft gehad.
Op de zitting zijn de videobeelden vertoond die door een omstander zijn gemaakt. Daarnaast zijn de videobeelden vertoond van het cameratoezicht onder het Bollendak. De rechtbank heeft op de videobeelden van de omstander een man met een mes waargenomen. De man rent uit het beeld, terwijl hij met zijn rechterarm een krachtige stekende beweging maakt. De man rent direct daarna weer het beeld in en maakt dan een krachtige stekende beweging in de richting van de rug van een andere persoon. Direct daarna rent hij naar een persoon die op de grond ligt en maakt hij een krachtige stekende beweging in de richting van diens rechterzij. De rechtbank heeft op de videobeelden van het cameratoezicht, die vanuit een andere positie en vanaf een grotere afstand zijn gemaakt, waargenomen dat dezelfde man de hiervoor beschreven bewegingen maakt. Op deze beelden ziet de rechtbank dat hij de eerste stekende beweging in de richting van een man maakt.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de man is die de rechtbank op de videobeelden heeft waargenomen. [14]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de onder 1, primair en 2, primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag overweegt de rechtbank dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , omdat verdachte hen met kracht met een mes heeft gestoken in de romp, een plek waar vitale organen van het lichaam zitten. De kans op dodelijke verwondingen is dan aanmerkelijk. Ten aanzien van de onder 3, primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank dat sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] , door hem te steken in de bovenarm. De kans op zwaar lichamelijk letsel is aanmerkelijk nu zich in de bovenarm belangrijke bloedvaten en zenuwen bevinden die geraakt hadden kunnen worden. Verdachte heeft die kansen op de koop toegenomen, door in een vloeiende beweging langs 3 personen die zelf ook in gevecht zijn te rennen en ieder van die personen met kracht en lukraak te steken.
De door de raadsvrouw gevoerde verweren worden weerlegd door de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 9 juli 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in de (onder)rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 9 juli 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) die [slachtoffer 2] met een mes in de schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 9 juli 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 3] met een mes in de arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2, primairpoging tot doodslag;
feit 3, primairpoging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging doet een beroep op psychische overmacht, op basis van het volgende. Verdachte heeft tijdens de vechtpartij gedurende enkele minuten geprobeerd om de groepen uit elkaar te houden en om te de-escaleren. De andere groep bleef echter de confrontatie opzoeken en de neef van verdachte werd steeds weer aangevallen. Dit leidde bij verdachte uiteindelijk tot het moment waarop hij het mes – dat hij volgens de verdediging pas kort daarvoor van iemand had afgepakt – gebruikte. De aanhoudende confrontatie en aanvallen van de andere groep leidde tot een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Daarbij wijst de verdediging er ook op dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek die het gevolg is van het vluchten uit Afghanistan en de herbeleving aan die tijd. Onder deze omstandigheden kon en hoefde verdachte, gelet op zijn persoonlijkheid, redelijkerwijs geen weerstand bieden aan de drang die tot het plegen van de steekpartijen heeft geleid. In het geval waarin de rechtbank dit niet volgt, verzoekt de verdediging tot het laten verrichten van verder onderzoek naar de psychische gezondheid van verdachte en het bestaan van vluchtelingenproblematiek.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen geslaagd beroep op psychische overmacht kan worden gedaan. Door verdachte is niet eerder verklaard dat zijn handelen het gevolg was van een van buiten komende drang. In tegendeel, bij het onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft hij aangegeven dat hij geen psychische klachten ervaart. Het NIFP acht hem bovendien volledig toerekeningsvatbaar. Dat past volgens de officier van justitie niet bij een situatie waarin sprake is van psychische overmacht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht. Het klopt dat op de videobeelden is te zien dat verdachte aanvankelijk een de-escalerende houding heeft aangenomen. De rechtbank zal er ook veronderstellenderwijs van uitgaan dat verdachte het mes niet al bij zich had, maar dat hij dit kort voor het steken van iemand heeft afgepakt. Maar ook dan blijft de situatie bestaan dat verdachte actief is gaan deelnemen aan een vechtpartij met trekken, slaan en schoppen, die al een paar minuten duurde, even stopte en dan opnieuw oplaaide. Uit deze omstandigheden kan niet worden afgeleid dat sprake was van een externe drang op het moment dat verdachte de drie slachtoffers kort achter elkaar met het mes stak. De rechtbank gaat er wel van uit dat verdachte tot op zekere hoogte psychisch belast is door zijn lange vlucht naar Nederland en wat hij in Afghanistan heeft meegemaakt, maar ook als dat wordt meegewogen bieden de omstandigheden waaronder hij deze misdrijven heeft gepleegd onvoldoende aanknopingspunten voor de ‘van buiten komende drang’ die nodig is voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
Hoewel de psychische gezondheid van een persoon een rol kan spelen bij de vraag of diegene in een specifieke situatie weerstand moet kunnen bieden tegen een van buiten komende drang, kan die (interne) psychische toestand bij een beroep op psychische overmacht niet de bepalende factor zijn. Dan zou immers geen sprake zijn van psychische overmacht maar van ontoerekeningsvatbaarheid en een deskundige heeft nu juist gerapporteerd dat de strafbare feiten geheel aan verdachte kunnen worden toegerekend. Om deze reden spelen de psychische problemen van verdachte bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht een minder grote rol dan de verdediging betoogt. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank geen aanleiding ziet om met het oog op dit beroep nog verder onderzoek te laten doen naar de psychische toestand van verdachte. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Er is geen overige omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ambulante behandeling, dagbesteding, middelencontrole en forensische ambulante begeleiding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheden van het leven van verdachte (onder andere begeleiding, schoolgaand, betrokken coaches) erop duiden dat nog sprake is van noodzakelijke pedagogische beïnvloeding. De raadsvrouw heeft verder bepleit een voorwaardelijke straf op te leggen of een werkstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Onder en rond het Bollendak (Stationsplein) wordt de openbare orde al lange tijd regelmatig verstoord en er zijn vaak vechtpartijen en andere geweldsincidenten. Het plein onder het Bollendak is volgens de gemeente Utrecht en de politie een verzamelplaats voor (groepen van) asielzoekers, die meestal uit een veilig land van herkomst komen en weinig kans maken op een vluchtelingenstatus. Zij komen vanuit het hele land om elkaar in Utrecht onder het Bollendak te ontmoeten en de groepen lijken de confrontatie met elkaar op te zoeken. Het plein onder het Bollendak is een zeer drukke plek tussen het station Utrecht Centraal, het winkelcentrum Hoog Catharijne en de binnenstad van Utrecht. Het winkelend publiek en reizigers, maar ook het personeel van de winkels en van de NS voelen zich vaak onveilig door de aanwezigheid van de asielzoekers en door incidenten zoals de vechtpartij uit deze strafzaak.
De rechtbank beoordeelt de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd mede in de context van de problemen onder het Bollendak. De Bollendak-problematiek speelt zowel lokaal als landelijk een rol in het maatschappelijk debat en in (het gevoel over) de (on)veiligheid in de samenleving. Dat is in een strafzaak van betekenis. De uitkomst van deze strafzaak zal de problemen echter niet oplossen. In deze zaak gaat het immers uitsluitend over het (aanzienlijke) aandeel dat verdachte op déze dag bij déze vechtpartij heeft gehad. De rechtbank benadrukt verder dat verdachte geen asielzoeker uit een veilig land is, maar een statushouder met een tijdelijke verblijfsvergunning die al langer in Utrecht woont.
Iedere vechtpartij onder het Bollendak vergroot het gevoel van onveiligheid dat mensen daar hebben en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd door zich in de vechtpartij te mengen. Hij heeft in een aaneengesloten sprint drie personen in het bovenlichaam of in de arm gestoken. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. In de snelheid van deze gedragingen tegen personen die ook in gevecht zijn, heeft verdachte amper kunnen anticiperen op in welk deel van het bovenlichaam deze messteken terecht zouden komen. Dat geeft de aard van zijn daad een meer roekeloos karakter. Door een mes te gebruiken, heeft verdachte bovendien bevestigd dat het plein onder het Bollendak daadwerkelijk een gevaarlijke plek is. Er had immers ook een nietsvermoedende treinreiziger geraakt kunnen worden door de actie van verdachte, want op de beelden is te zien dat er veel omstanders en passanten waren. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onder andere is veroordeeld voor een mishandeling.
Verdachte is psychologisch onderzocht door het NIFP op 18 december 2024. Door het NIFP is geconcludeerd dat er geen tot nauwelijks indicaties worden gezien voor toepassen van het jeugdstrafrecht.
Door de reclassering is in een rapport van 27 mei 2025 het volgende naar voren gebracht. Bij verdachte is sprake van problemen op een aantal leefgebieden, namelijk het hebben van schulden, het niet hebben van werk/dagbesteding, middelengebruik en problemen in het sociaal/familiair netwerk. Sinds dit jaar woont verdachte op zichzelf. Deze overgang was lastig. Sindsdien is er sprake van toegenomen cannabisgebruik en dit lijkt tot verstoring op andere leefgebieden te leiden, zoals het ontslagen worden op werk, niet op tijd kunnen komen op dagbesteding en het verlies van focus op eigen doelen. In zijn vriendenkring lijkt het gebruikelijk en genormaliseerd om bij samenzijn te blowen. Verdachte is de afgelopen maanden afgegleden en lijkt vatbaar voor het maken van de verkeerde keuzes. Een ambulante behandeling is wenselijk gelet op de complexe risicofactoren die op elkaar inwerken. Het doel hierbij is het aanpakken van de verslavingsproblematiek, het vergroten van zelfinzicht en het voorkomen van delictgedrag. Wegens het hoge recidiverisico en de problemen op de leefgebieden is een reclasseringstraject geïndiceerd. De reclassering onderschrijft het advies van het NIFP om niet het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft daarbij meegewogen dat verdachte niet jonger over komt dan zijn kalenderleeftijd, zijn leven veelal zelfstandig organiseert en dat er geen sprake meer is van pedagogische beïnvloeding. Continuering van de schoolgang is belangrijk en wordt als enige indicatie voor het jeugdstrafrecht gezien. De reclassering adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan forensische ambulante begeleiding.
Op te leggen straf
De rechtbank is met het NIFP en de reclassering van oordeel dat er in de persoon van verdachte onvoldoende indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht worden gezien. Dat verdachte van meerdere instanties begeleiding krijgt, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, en nog naar school gaat, maakt niet per definitie dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Een groot deel van de verdachten die de rechtbank voor zich ziet, heeft immers begeleiding bij problemen op (diverse) leefgebieden. De rechtbank ziet ook hier geen aanleiding om, zoals door de verdediging is verzocht, nader onderzoek te laten doen naar de vraag of de vluchtelingenproblematiek van verdachte een rol speelt in zijn ontwikkeling.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en aan forensische ambulante begeleiding passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst tot de datum van dit vonnis. De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, zodat verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten en hij zijn recent verworven woning en zijn dagbesteding niet kwijt raakt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag ligt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal 12 jaar staat terwijl de rechtsorde ernstig is geschokt, zoals hiervoor onder de ernst van de feiten is overwogen. Toen verdachte in oktober geschorst werd leek er nog voldoende aanleiding te zijn om aan toepassing van het jeugdstrafrecht te denken. Daarvan is thans geen sprake meer. In zo’n geval moet voor een schorsing van de voorlopige hechtenis sprake zijn van een zwaarwegend persoonlijk belang. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde belangen bij zijn woning en zijn dagbesteding niet zodanig zwaarwegend zijn dat deze – mede gelet op dit veroordelende vonnis en de hoogte van de straf – zwaarder moeten wegen dan de strafvorderlijke belangen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek tot het opnieuw schorsen van de voorlopige hechtenis afwijst.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten: 1 stuk mes (PL0900-2024217741-G3372894), verbeurd verklaren. Met dit voorwerp zijn de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 45, 57, 63, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, primair, 2, primair en 3, primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 40 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 12 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 3 werkdagen, na het ingaan van zijn proeftijd en nadat hij uit detentie komt, meldt bij Inforsa Reclassering op het adres Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Verdachte dient zich te melden op afspraken bij de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt.
* zich zal inspannen voor het afmaken van zijn opleiding op school en het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur.
* zal meewerken aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte zal worden gecontroleerd.
* zal meewerken aan een behandeling bij Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de toezichthouder. De behandeling richt zich op het verminderen/beheersen van het cannabisgebruik en het inzichtelijk maken welke keuzes verdachte maakt in hetgeen leidt tot delictgedrag en hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zicht aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* zal meewerken aan coaching van Spoor030 of een andere forensische zorginstelling, nader te bepalen door de reclassering.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 stuk mes (PL0900-2024217741-G3372894);
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot schorsen van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij, op of omstreeks 9 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij, op of omstreeks 9 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) die [slachtoffer 2] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder/(boven)rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) die [slachtoffer 2] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder/(boven)rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij, op of omstreeks 9 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 3] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm, althans het lichaam te steken en/of te snijden;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 juli 2024, genummerd 24711.1044.172146, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 127. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 36.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 37.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 38.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 39.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 40.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 22.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 23.
9.Bijlage bij een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 26.
10.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 8.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 9.
12.Bijlage bij een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 21.
13.Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , pagina 28.
14.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 3 juni 2025.