ECLI:NL:RBMNE:2025:2916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11417275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van openstaande facturen door gedaagde aan eiseres in het kader van een overeenkomst van opdracht voor technische schouwen

In deze zaak vordert eiseres, handelend onder de naam [handelsnaam], betaling van openstaande facturen van gedaagde, [gedaagde] B.V., voor technische schouwen die zijn verricht in opdracht van KPN. Eiseres stelt dat gedaagde haar heeft ingehuurd om deze schouwen uit te voeren, maar gedaagde betwist de overeenkomst en stelt dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor betaling. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen gedaagde en eiseres, en dat gedaagde de facturen moet betalen. De rechter wijst erop dat gedaagde niet heeft aangetoond dat er een betalingsvoorwaarde gold die eiseres zou uitsluiten van betaling. De kantonrechter legt uit dat de stelling van gedaagde dat er geen overeenkomst bestaat niet opgaat, omdat eiseres als vennootschap onder firma zelfstandig kan optreden. De rechter wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 25.000,- inclusief wettelijke handelsrente en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11417275 \ UC EXPL 24-7885
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiseres] , HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam],
kantoorhoudende in [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: L.C. Kapitein ,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.S.A. Essed.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 november 2024,
- de conclusie van antwoord van 5 februari 2025,
- de akte met producties van de zijde van [handelsnaam] van 12 mei 2025.
1.2.
Op 30 mei 2025 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren namens [handelsnaam] haar vennoot de heer [A] en zijn gemachtigde, de heer L.C. Kapitein , aanwezig. Namens [gedaagde] was de heer [B] aanwezig met haar gemachtigde, mr. R.S.A. Essed. Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen laten weten dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft als onderaannemer gewerkt voor een project van KPN om woningen aan te sluiten op het glasvezelnetwerk. De hoofdaannemer was [onderneming] (hierna: [onderneming] ). Voor dit project heeft [A] , vennoot van [handelsnaam] , technische schouwen verricht in onder andere [plaats 2] . Onder een technische schouw wordt verstaan: het bepalen van de route van de aan te leggen bekabeling in een gebouw. [A] heeft facturen voor zijn werk aan [gedaagde] gestuurd. Volgens [A] heeft [gedaagde] hem, althans zijn bedrijf [handelsnaam] , ingehuurd om de schouwen te verrichten en moet [gedaagde] dus ook de facturen betalen. [gedaagde] heeft niet alle facturen betaald. [handelsnaam] vordert in deze procedure betaling van een aantal openstaande facturen.
2.2.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. [gedaagde] stelt ten eerste dat er geen overeenkomst bestaat en ten tweede dat [handelsnaam] geen recht heeft op betaling omdat [A] niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor betaling. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de facturen moet betalen en legt hierna uit waarom.

3.De beoordeling

Wie zijn de contractspartijen?
3.1.
[gedaagde] heeft gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat er geen overeenkomst is met eiseres: [handelsnaam] , het bedrijf van [A] . [handelsnaam] heeft dus sowieso geen vordering op [gedaagde] , zo begrijpt de kantonrechter deze stelling. Deze redenering van [gedaagde] gaat niet op. [handelsnaam] is een vennootschap onder firma (hierna: een vof). Volgens vaste rechtspraak kan een vof zelfstandig in rechte optreden. Een vordering van de vof geldt als een vordering van de vennoten. [1] Met andere woorden: als komt vast te staan dat er een overeenkomst is tussen [gedaagde] en [A] , dan kan [handelsnaam] in deze procedure als eiseres optreden.
3.2.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat niet zij, maar de heer [C] (hierna: [C] ) [A] heeft ingeschakeld, met andere woorden: dat er geen overeenkomst bestaat tussen [gedaagde] en [A] . De kantonrechter gaat hier niet in mee en legt dat hierna uit.
3.3.
Het staat vast dat [A] door [C] is benaderd voor de technische schouwen waar het in deze zaak om draait. [gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat [C] niet bij haar in dienst was, maar dat zij [C] had ingehuurd voor het KPN project en dat [C] [A] heeft ingeschakeld. [gedaagde] vindt daarom dat er geen contract is tussen haar en [A] .
3.4.
De kantonrechter overweegt dat [C] op 9 augustus 2023 een e-mail heeft gestuurd aan [A] . In de e-mail staat onder andere:
“In [plaats 2] oost ligt op diverse vlakken nog een bult aan werkzaamheden om op te pakken en wat wij jou graag gunnen. (…)”.
Onderaan de e-mail, direct onder de naam van [C] , staan de bedrijfsgegevens van [gedaagde] . De e-mail is ook verstuurd van het bedrijfsaccount van [gedaagde] . Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat [C] een e-mailaccount kreeg “zodat hij zijn werk kon doen”. Het is niet duidelijk wat [gedaagde] hiermee precies bedoelt, maar dat aan [C] een bedrijfsaccount is toegekend komt voor risico van [gedaagde] . Verder staat vast dat [gedaagde] een aantal facturen van [A] heeft voldaan en blijkt uit het dossier dat de heer [B] , operationeel manager bij [gedaagde] (hierna: [B] ), met [A] heeft gemaild over de werkzaamheden. Partijen zijn het er over eens dat er op enig moment een bespreking heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [A] over de werkzaamheden. De kantonrechter overweegt dat dit ook een aanwijzing is dat er een overeenkomst was tussen [A] en [gedaagde] . Het is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] op enig moment aan [A] heeft laten weten dat [C] niet bevoegd was om hem in te schakelen en haar gedragingen duiden daar ook niet op.
3.5.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat voor zover [C] niet bevoegd zou zijn geweest om namens [gedaagde] een overeenkomst te sluiten, [A] er in ieder geval wel op heeft mogen vertrouwen dat [C] optrad namens [gedaagde] . [gedaagde] kan zich er daarom nu niet op beroepen dat [C] niet bevoegd was. [2]
3.6.
Kortom: er is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen [gedaagde] en [handelsnaam] / [A] . Dit betekent dat [gedaagde] in principe moet betalen voor de werkzaamheden die [A] heeft verricht. Maar [gedaagde] stelt dat er een betalingsvoorwaarde gold bij de overeenkomst. Omdat [A] niet heeft voldaan aan die voorwaarde heeft hij geen recht op betaling van zijn facturen. [A] heeft dit gemotiveerd betwist.
Geldt er een betalingsvoorwaarde?
3.7.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] uitgelegd dat het werkproces rondom het project als volgt verliep. KPN verstuurde brieven aan bewoners met daarin een voorstel om de woning aan te sluiten op het glasvezelnetwerk. [onderneming] verstrekte aan [gedaagde] een lijst met de aangeschreven adressen. In deze zaak ging het om flatgebouwen en andere hoogbouw en moest de Vereniging van Eigenaren (hierna: VVE) of de Wooncommissie (hierna: WOCO) toestemming geven voor de schouw en de aansluiting op het glasvezelnetwerk. De schouwer – in dit geval dus [A] – nam contact op met de VVE of WOCO om een afspraak in te plannen voor de schouw. Als de schouw uitgevoerd was, moest daarvan een rapport worden opgemaakt en geüpload in Monday. [3] [gedaagde] en [onderneming] checkten of het rapport compleet was. Zo ja, dan werd het rapport door [onderneming] in Monday op “akkoord” gezet en werd [A] betaald.
3.8.
Een rapport was volgens [gedaagde] pas compleet als de VVE of WOCO paragraaf 8 van het schouwrapport had ondertekend. In paragraaf 8 (getiteld: “Overeenkomst”) verleende de VVE of WOCO toestemming aan KPN om het gebouw aan te sluiten op het glasvezelnetwerk. Volgens [gedaagde] moest [A] er voor zorgen dat de overeenkomst werd ondertekend door de VVE of WOCO. [gedaagde] stelt ook dat het in de telecombranche gebruikelijk is dat de schouwer de handtekening regelt. Daarnaast stelt [gedaagde] dat uitdrukkelijk met [A] is besproken dat hij de handtekeningen moest verzamelen. Dat [A] dit wist, blijkt volgens [gedaagde] ook uit het feit dat hij bij een aantal van zijn facturen zelf heeft vermeld “met akkoord voor WOCO”. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat in de overeenkomst tussen [gedaagde] en [C] staat dat [C] de handtekeningen van de VVE of WOCO moest verzamelen en dat dit ook in de overeenkomst met [A] zou hebben gestaan, als die er was geweest. Volgens [gedaagde] heeft [C] niet goed aan [A] uitgelegd dat hij de handtekeningen moest regelen.
3.9.
[A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens hem was zijn taak alleen het schouwen van de gebouwen: per adres kijken waar de hoofdkabel naar binnen komt en welke route die kabel door het gebouw moet nemen. Daarnaast moest hij in zijn schouwrapport de gegevens van (de contactpersoon van) de VVE of WOCO opschrijven. Maar dit is iets anders dan van die VVE of WOCO een handtekening vragen ter ondertekening van een overeenkomst/toestemming voor de aansluiting. Dat hoorde nu juist bij de taken van [gedaagde] . Als onderbouwing heeft [A] onder andere verwezen naar een schriftelijke verklaring van [C] van 5 mei 2025.
3.10.
De kantonrechter overweegt dat het feit dat er – blijkbaar – geen schriftelijke overeenkomst is tussen [gedaagde] en [A] , voor risico komt van [gedaagde] als opdrachtgever. En als al zou komen vast te staan dat [C] toen hij [A] inschakelde, aan hem niet of onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij de handtekeningen moest verzamelen, komt dit ook voor risico van [gedaagde] . Dat het in de telecombranche standaardwerkwijze is dat de schouwer de handtekeningen van de VVE of WOCO verzamelt, heeft [gedaagde] niet nader onderbouwd en dat had in deze zaak wel van haar mogen worden verwacht. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan deze stelling. Verder is de kantonrechter het met [A] eens dat de melding “met akkoord voor WOCO” op de factuur niet betekent dat hij alleen betaald zou krijgen als hij de handtekening van de VVE of WOCO had. [A] heeft er namelijk op gewezen dat [gedaagde] ook een aantal facturen heeft betaald waarop niet zo’n melding staat en andersom, dus dat er facturen waarop deze melding wél staat niet zijn betaald. [gedaagde] heeft dit niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken.
3.11.
Dan blijft over de stelling van [gedaagde] dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [A] , de eigenaar van [gedaagde] en [B] en dat tijdens dit gesprek tegen [A] is gezegd dat hij de handtekeningen moest regelen en dat hij anders niet betaald zou worden. De kantonrechter oordeelt dat [A] met zijn eigen verklaring tijdens de zitting en de schriftelijke verklaring van [C] van 5 mei 2025 voldoende gemotiveerd heeft betwist dat er een betalingsvoorwaarde gold. In de verklaring van [C] staat – voor zover van belang – het volgende:
“De facturatie voortgang was als volgt:
• [gedaagde] factureerde bedrag X voor het schouwrapport zonder akkoord van een WOCO of WE
aan [onderneming]
• [gedaagde] factureerde bedrag Y voor het ontvangen van een akkoord van een WOCO of WE aan
[onderneming]
• [initialen van A] factureerde het schouwdocument zonder akkoord aan [gedaagde] .”
De kantonrechter stelt vast dat met “ [initialen van A] ” wordt bedoeld: [A] . Uit de verklaring blijkt dat [A] zijn schouwrapporten zonder akkoord mocht factureren. Afgezet tegen de gemotiveerde betwisting daarvan door [A] , heeft [gedaagde] haar stellingen onvoldoende handen en voeten gegeven. Dit betekent dat [gedaagde] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Zij krijgt daarom ook geen bewijsopdracht op dit punt.
Conclusie
3.12.
De conclusie is (a) dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en [A] en (b) dat niet is komen vast te staan dat hieraan als betalingsvoorwaarde was verbonden dat [A] moest zorgen dat de VVE of WOCO de overeenkomst in paragraaf 8 van het schouwrapport ondertekende. [gedaagde] krijgt dus ongelijk. Dit betekent dat [gedaagde] de facturen alsnog moet betalen. [handelsnaam] heeft de gevorderde hoofdsom gematigd tot € 25.000,- inclusief wettelijke handelsrente tot de datum van de dagvaarding. Dat bedrag zal worden toegewezen. [handelsnaam] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente betaalt over € 24.309,50 vanaf de datum van de dagvaarding. Ook deze vordering zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [handelsnaam] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,77
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.745,77
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.14.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [handelsnaam] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [handelsnaam] te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 24.309,50, vanaf 7 november 2024, de dag van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.745,77, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en is in haar afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. Werner op 18 juni 2025.
62938

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649.
2.Zie artikel 3:61 lid 2 BW en HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1456.
3.Een online multiplatform planning tool voor projectmanagement.