ECLI:NL:RBMNE:2025:2925

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/16/592944 / KG ZA 25-190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van asielzoekers in kort geding wegens weigering van passende huisvesting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en twee volwassen broers, [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)]. De broers, die in 2021 vanuit Somalië naar Nederland zijn gekomen, verbleven in een asielzoekerscentrum (AZC) in [plaats]. Het COA vorderde de ontruiming van hun verblijfplaats, omdat zij een aanbod voor passende huisvesting buiten het AZC hadden geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aangeboden woning passend was en dat de broers geen recht hadden op een eigen appartement of een gezamenlijk appartement met meer slaapkamers. De voorzieningenrechter wees de vordering van het COA toe, omdat de broers niet in aanmerking kwamen voor verdere opvang in het AZC na hun weigering van de aangeboden woning. De broers werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan het COA.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/592944 / KG ZA 25-190
Vonnis in kort geding van 19 juni 2025
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: het COA,
advocaat: mr. D.C.M. Wijnen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] en afzonderlijk [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] ,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 mei 2025 met producties 1 tot en met 16;
- de door [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] op 3 juni 2025 ingediende producties 1 tot en met 7;
- de door het COA op 4 juni 2025 ingediende productie 17;
- de door [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] op 5 juni 2025 ingediende producties 8 tot en met 11.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 5 juni 2025 zijn verschenen, mr. Wijnen en mr. [A] enerzijds en [gedaagde sub 1 (voornaam)] , [gedaagde sub 2 (voornaam)] , hun tolk Somalisch-Nederlands en mr. Sanchez Montoto anderzijds. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aan het eind van de zitting is bepaald dat uiterlijk 19 juni 2025 vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn broers en zijn in 2021 vanuit Somalië naar Nederland gekomen. Zij verblijven in een ruimte in het Asielzoekerscentrum [plaats] aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] die het COA aan hen ter beschikking heeft gesteld (hierna: de ruimte in het AZC). Volgens het COA is hun recht om daar te verblijven geëindigd omdat zij in februari 2025 een passend aanbod voor een andere woning hebben geweigerd. In dit kort geding vordert COA – kort gezegd – dat zij de ruimte in het AZC ontruimen, met kosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe omdat voldoende aannemelijk is dat de aangeboden woning passend was en dat het COA ook overigens zorgvuldig te werk is gegaan. [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] krijgen dus ongelijk en moeten een proceskostenvergoeding betalen aan het COA. Dit oordeel wordt hierna verder toegelicht.

3.De beoordeling

Het gaat om een spoedeisende zaak

3.1.
In deze kort gedingprocedure moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het COA ten tijde van dit vonnis een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde ontruiming. Het COA heeft op dit punt onder meer aangevoerd dat de opvangcapaciteit schaars is en dat niet van haar kan worden gevergd om [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] te blijven huisvesten zolang er nog geen uitspraak is gedaan door de bodemrechter. Daarmee is het spoedeisend belang van het COA voldoende onderbouwd.
Voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de gevraagde voorzieningen toewijst
3.2.
Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Als passende huisvesting is aangeboden, eindigt het recht op opvang
3.3.
De wetgever heeft bepaald dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum [1] . De opvang omvat een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten [2] .
3.4.
Is een verblijfvergunning verleend – zoals bij [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] – dan probeert het COA een aanbod voor passende huisvesting buiten de opvangvoorziening te realiseren. Als eenmaal een passende woning is aangeboden dan eindigt het recht op opvang en op andere verstrekkingen [3] . Dat rechtsgevolg treedt van rechtswege in [4] , ongeacht of de statushouder daadwerkelijk in die woning gaat wonen of niet. Het betoog van [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] dat zij de woning niet hebben geweigerd maar alleen meer bedenktijd hebben gevraagd, kan alleen al daarom niet slagen. Als de aangeboden woning passend is, verblijven zij zonder recht of titel in de opvangvoorziening.
De aangeboden woning is passend voor [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)]
3.5.
Op 18 februari 2025 is aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] een woning aangeboden (hierna: de woning). De woning is een sociale huurwoning in een flat aan de [straat 2] [nummeraanduiding 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] . De totale oppervlakte is 55 vierkante meter. Er is een keuken, een hal met berging en een badkamer met toilet (samen: de overige ruimtes), een woonkamer van 365cm x 506cm en een slaapkamer van 365cm x 433cm. De huurprijs bedraagt € 682,96 per maand, te vermeerderen met € 115,16 per maand aan servicekosten en verbruikskosten dus in totaal € 798,12 (inclusief).
3.6.
De kernvraag vraag is of het COA deze woning terecht heeft aangemerkt als passende huisvesting. Bij die beoordeling staat voorop dat uit de tekst van artikel 7 Rva 2005 volgt dat het COA op dit punt een discretionaire bevoegdheid heeft. Dat betekent dat het in beginsel aan het COA is om te beoordelen of aangeboden woonruimte passend is. De voorzieningenrechter kan in een procedure als deze dan ook alleen beoordelen of het COA zich in redelijkheid op het standpunt mag stellen dat de woning passende huisvesting is voor [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] .
3.7.
Volgens [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] kan alleen sprake zijn van passende huisvesting als ofwel ieder van hen een eigen appartement wordt aangeboden, ofwel één appartement voor hen beiden, mits die ten minste twee slaapkamers heeft (naast een woonkamer en de overige ruimtes). Zij hebben aangevoerd dat zij allebei volwassen zijn en verschillende leefstijlen hebben, omdat [gedaagde sub 2 (voornaam)] werkt terwijl [gedaagde sub 1 (voornaam)] nog studeert. [gedaagde sub 2 (voornaam)] komt vaak laat in de avond of ’s nachts thuis van zijn werk. Door die gebroken nachten kan [gedaagde sub 1 (voornaam)] minder goed studeren en hij moet (op dit moment) medicijnen gebruiken om beter te kunnen slapen. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat zij jongere broers en zussen hebben die elders in Nederland woonachtig zijn en die bij hen moeten kunnen blijven logeren. De aangeboden woning moet worden gedeeld en heeft slechts één slaapkamer (naast een woonkamer en de overige ruimtes) en is dus niet passend, aldus nog steeds [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] .
3.8.
Volgens het COA geven die omstandigheden [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] geen aanspraak op ieder een eigen woning en ook geen aanspraak op een gezamenlijke woning die (naast de overige ruimtes) een woonkamer ten minste twee slaapkamers heeft. Het enige objectieve plaatsingscriterium waar rekening mee moet worden gehouden is dat de woning in [plaats] of omgeving moet liggen, vanwege het netwerk van [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Gelet op het tekort aan sociale huurwoningen in die regio was het al lastig genoeg om daaraan te voldoen. De overige eisen (ieder een aparte woning, een woning met meer kamers om te studeren of logees te kunnen ontvangen) zijn daarentegen geen objectieve plaatsingscriteria maar slechts woonwensen. Dat aan die woonwensen niet is voldaan, maakt nog niet dat de aangeboden woning niet passend is. Ook is het niet in strijd is met artikel 8 EVRM en het evenredigheidbeginsel om aan die woonwensen voorbij te gaan. Dat geldt te meer omdat veel bezwaren kunnen worden opgelost door de woonkamer als slaapkamer in te richten. Verder heeft het COA aangevoerd dat een woning met ten minste twee kamers en een oppervlakte van maximaal 60m2 volgens de Huisvestingsverordening van de gemeente [gemeente] geschikt is voor 1 of 2 personen.
3.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het COA op grond van de door haar aangevoerde argumenten in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat sprake was van passende woonruimte. De voorzieningenrechter neemt hierbij in overweging dat de aangeboden woning twee kamers heeft, zodat beide broers ieder in een eigen kamer hadden kunnen gaan slapen. Verder voldeed de woning aan de plaatsingscriteria. Dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] liever twee aparte woningen of een grotere woning wilden hebben doet hier niet aan af. Dat zijn namelijk woonwensen, en geen plaatsingscriteria.
Het COA heeft voldoende gewaarschuwd voor de gevolgen van onterechte weigering
3.10.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hebben verder aangevoerd dat het COA niet zorgvuldig te werk is gegaan in het kader van de toekenning van de woning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het COA voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zorgvuldig te werk is gegaan.
3.11.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hadden al voorafgaand aan het aanbod van 18 februari 2025 aangegeven dat zij ieder een eigen woning wilden hebben. Daarover heeft op 18 januari 2023 een gesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van een tolk Somalisch-Nederlands. Het COA heeft [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] toen al gewaarschuwd dat zij geen aanspraak hadden op ieder een eigen woning en zij zijn toen ook gewezen op de ingrijpende gevolgen van het weigeren van passende huisvesting. Het verslag van dat gesprek van 18 januari 2023 (dat is ondertekend door [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] ) vermeldt onder meer:

Het COA biedt u passende huisvesting aan
Gemeenten zijn verplicht huisvesting voor vergunninghouders te realiseren. Binnen 2 weken nadat u een verblijfsvergunning heeft gekregen, wordt u door het COA gekoppeld aan een gemeente. Vervolgens biedt de gemeente u een passende huisvesting aan. Dit gebeurt eenmalig en is dwingend. Het COA houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met geldende plaatsingindicaties, zodat het aanbod niet geweigerd mag worden.
Aanvullende informatie leest u in de infosheet Woning voor vergunninghouders. U wordt hierover geïnformeerd door een medewerker van het COA.
Aanvaarden passende huisvesting
Wanneer de gemeente voor u passende huisvesting vindt, wordt schriftelijk door het COA gemeld in welke gemeente en op welke datum u het huurcontract kunt tekenen. U heeft na het ingaan van een huurovereenkomst 14 kalenderdagen om (samen met uw gezinsleden) het azc te verlaten. Verdere aanspraken op voorzieningen worden vanaf dat moment overgenomen door de gemeente waar u zich vestigt.
Beëindigen verstrekkingen
Indien u besluit het aanbod van de gemeente voor passende huisvesting te weigeren, gebeurt het volgende:
  • het COA beëindigt de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva 2005);
  • op de dag waarop deze passende huisvesting buiten het azc gerealiseerd had kunnen worden, moet u het azc verlaten;
  • vervolgens moet u alsnog zelf woonruimte zoeken.
Het COA raadt u daarom aan de aangeboden huisvesting te accepteren. U kunt van daaruit altijd weer verder zoeken.”.
3.12.
Op 4 februari 2025, kort voor het aanbod, heeft nog een gesprek plaatsgevonden. Het verslag daarvan, van 6 februari 2025, vermeldt onder meer:

Op dinsdag 4 februari 2025 hebben [B] en [C] met jullie een gesprek gehad over huisvesting in de gemeente [gemeente] . Het onderwerp van het gesprek was de lange wachttijd op een woning en dat jullie niet samen gehuisvest willen worden.
In het gesprek hebben beide COA-medewerkers jullie nogmaals een toelichting gegeven op de huisvestingsprocedure van de gemeente. Daarnaast heeft COA jullie een toelichting gegeven op de reden van samen huisvesten.
Lange wachttijd
Jullie zijn aan de gemeente [gemeente] gekoppeld. De gemeente heeft de taak voor jullie passende woonruimte te vinden. In jullie geval zal dit woonruimte zijn met twee (slaap)kamers en gedeelde badkamer en keuken. COA gaat niet over woonruimte dat is de verantwoordelijkheid van de gemeente. (…)
Niet samen wonen
Jullie geven aan niet samen te willen wonen in een huis en ieder apart woonruimte te willen. Gezien jullie relatief jonge leeftijd heeft de gemeente jullie aan elkaar gekoppeld, jullie staan dus in het systeem als een ‘gezin’ waar een passende woonruimte voor wordt gezocht. Gezien de woningcrisis in Nederland hebben gemeentes besloten gezinnen, broers of zussen bij elkaar te plaatsen en niet apart woonruimte aan te bieden. Dit is geen besluit van COA, COA heeft hier dan ook geen invloed op.
Jullie geven aan dat jullie aan COA al heel lang geleden hebben doorgegeven dat jullie niet samen willen wonen. Wij herinneren jullie eraan dat COA dit inderdaad goed heeft gehoord en genoteerd in het systeem. Echter, op 18-01-2023 is reeds aan jullie uitgelegd door een COA-medewerker dat jullie niet apart een huis krijgen, maar samen zullen worden geplaatst in een huis. Dit is doorgegeven aan de gemeente, echter is besloten om jullie samen te plaatsen. COA beslist dit niet.
(…)
Woonweigering
Jullie geven aan in het gesprek dat jullie niet samen willen wonen en dat als de gemeente jullie een huis aanbiedt jullie dit zullen weigeren. De COA-medewerkers hebben jullie nogmaals gewezen op de woonweigeringsprocedure. Dit betekent, dat als jullie de woning weigeren, COA een juridische procedure opstart. Juridische zaken van COA gaat dan kijken of jullie terecht of onterecht de woning weigeren. Wordt dit door juridische zaken onterecht bevonden, dan zullen jullie de COA-opvang moeten verlaten en stopt jullie recht op opvang. Wordt de woonweigering terecht bevonden, dan wordt er voor jullie alsnog passende woonruimte gezocht en mogen jullie in de COA-opvang blijven afwachten.
3.13.
Op 18 februari 2025 is de woning aan de [straat 2] aangeboden aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Omdat [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hadden aangegeven het aanbod niet te zullen accepteren hebben er tussen het aanbod van 18 februari 2025 en de deadline van 5 maart 2025 nog diverse gesprekken met [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] plaatsgevonden. Daarin is zonder succes geprobeerd om hen te overtuigen om de woning alsnog te accepteren, en zijn zij gewezen op de mogelijke gevolgen van weigering.
3.14.
Het eerste gesprek dat na het aanbod plaatsvond was op 23 februari 2025. Het interne logboek van het COA vermeldt over dat gesprek onder meer:

Vandaag nog 1 poging gewaagd, samen met (…), om de broers over te halen de woning te accepteren. Gesprek was met tolk en die met ons heel erg haar best deed op de jongens in te praten maar helaas….. ze blijven heel erg in herhaling vallen:
- Het is de schuld van COA, die heeft niet goed doorgegeven aan de Gemeente dat ze niet samen willen wonen.
- We zeggen het al heel lang dat we dat niet willen en COA doet niks.
- We tekenen niet, dit huis is niet geschikt voor ons. We willen niet samen, het is voor 1 persoon.
- Dat ze studeren, niet een huis willen delen
En dat 10x…..
Zelfs de tolk werd er wat hopeloos van en gaf aan dat het lijkt of de jongens het gewoon niet willen begrijpen. De De COA argumenten niet aankwamen.
Aangegeven dat de Gemeente dit wel een geschikte woning voor hen vindt en dat als ze weigeren en geen nieuw aanbod komt. Dat er dan een procedure bij COA volgt; WOWEI en dat ze wellicht alles verliezen en dan zelf een woning moeten zoeken.
Gevraagd wat hun plan was?
- Ze hebben géén plan.
- Willen een gesprek met de Gemeente (…)
3.15.
Op 24 februari 2025 hebben [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] een appbericht gestuurd aan COA. Het logboek vermeldt daarover:

Broers hebben laten weten, via app, dat ze morgen niet naar tekenen huurovereenkomst gaan bij VWN. VWN gebeld met deze info. Gaf aan dat ze 's middags ook al bij VWN waren. Dat VWN nogmaals heeft uitgelegd dat dit het aanbod is, dat er geen nieuw aanbod komt, dat ze dan alles verliezen, zelfs het recht op opvang bij de daklozen.
Ze blijven bij hun besluit en weigeren de woning zeggen ze. Geven de schuld aan COA.
Er had die middag dus een – tweede – gesprek over dit onderwerp plaatsgevonden tussen VWN en [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] .
3.16.
Een derde gesprek vond plaats op 27 februari 2025. Dit was het eerste van twee officiële woningweigeringsgesprekken. In de uitnodiging voor het gesprek stond onder meer:
“Tijdens dit gesprek kunt u aangeven wat uw redenen zijn om het aanbod te weigeren. Bij het gesprek zal gebruik worden gemaakt van een tolk. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt aan de hand waarvan de afdeling Juridische Zaken zal bekijken of uw redenen om te weigeren gegrond zijn. Het bericht hierover zal de eerste werkdag volgend op het gesprek aan u persoonlijk meegedeeld worden. Het is van belang dat u te allen tijde bereikbaar bent.
Indien geoordeeld wordt dat u geen gegronde redenen heeft om de woonruimte te weigeren is de u aangeboden woonruimte passend. Het gevolg daarvan is dat de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) worden beëindigd. U dient dat de opvanglocatie te verlaten.”
Op het verslag van dat gesprek (het zogenoemde B10-formulier) is de vraag of betrokkene naar eigen zeggen informatie heeft ontvangen over de huisvestingsprocedure met nee beantwoord. Het formulier vermeldt onder meer:

5. Redenen die betrokkene opgegeven heeft om de passende huisvesting te weigeren:
  • Het gaat niet om weigeren, maar dat we dit niet hebben aangevraagd.
  • De reden waarom we dit huis niet willen, is omdat het 1 woonkamer en 1 slaapkamer is. Daardoor hebben we niet de ruimte. Het is niet geschikt en het is te klein voor ons twee. Als het twee slaapkamers waren geweest, dan had het gekund. Maar zo is het niet mogelijk.
  • We willen niet samenwonen, we willen allebei alleen wonen, dit hebben wij niet aangevraagd. Mocht een van ons dit huis krijgen dan gaan we daar wonen maar niet met zn tweeën. Voor logeren of als we bezoek hebben, dan is dit niet mogelijk voor ons twee.
Vraag 3, of betrokkene zich bewust is van de consequenties van zijn woningweigering, is met “ja” beantwoord. In het verslag staat als vraag 11:
“Is het de betrokkene duidelijk dat hij/zij uiterlijk op het moment van ontvangst van het bericht de woonruimte nog kan accepteren en dat als hij/zij volhardt in de weigering dat de woonruimte dan niet langer voor betrokkene beschikbaar is en de verstrekkingen eindigen?”
Ook deze vraag is met “ja” beantwoord. Verder is in het verslag aangegeven dat – als [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] bij de weigering blijven – er een tweede woningweigeringsgesprek (B11) zou plaatsvinden op 4 maart 2025.
3.17.
Het vierde gesprek op 4 maart 2025 was het tweede officiële woningweigeringsgesprek. De verslaglegging daarvan bestaat uit twee zogenoemd B11a formulieren. Dat bestaat uit een checklist waarop met de hand is aangekruist dat aan de volgende zeven punten is voldaan.
“•
Betrokkene is medegedeeld dat Juridische Zaken de woningweigering onterecht heeft bevonden. Redenen daarvoor kunnen hem/haar verteld worden.
  • Betrokkene is medegedeeld dat hij geen apart beëindigingsbesluit van het COA krijgt. Dit komt omdat betrokkene een verblijfsvergunning asiel heeft en daardoor zijn/haar verstrekkingen van rechtswege eindigen (op grond van artikel 44 Vreemdelingenwet 2000).
  • Betrokkene is medegedeeld dat hij na dit gesprek nog maximaal 24 uur de tijd heeft om de woonruimte alsnog te accepteren. Betrokkene dient zich daarvoor op een afgesproken tijdstip te melden. Indien betrokkene zich niet meldt, wordt er van uit gegaan dat hij/zij bij de weigering blijft.
  • Betrokkene is medegedeeld dat indien hij ook na 24 uur bij de weigering blijft, zijn/haar verstrekkingen op dat moment zullen eindigen.
  • Betrokkene is medegedeeld dat het eindigen van de verstrekkingen inhoudt dat hij/zij geen recht op geld, op verzekeringen, op onderdak en andere Rva-verstrekkingen meer heeft.
  • Betrokkene moet de opvanglocatie/KCO-woning verlaten. Wanneer betrokkene de opvanglocatie/KCO-woning niet verlaat, zal er een ontruimingsprocedure gestart gaan worden.
  • Betrokkene krijgt een kopie van dit verslag mee.
3.18.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] betwisten dat het tweede woningweigeringsgesprek op 4 maart 2025 heeft plaatsgevonden en dat het door het COA overgelegde B11a formulier en de uitnodiging voor dat gesprek van 27 februari 2025 zijn opgemaakt om een bespreking te construeren die nooit heeft plaatsgevonden. Zij stellen dat zij die uitnodigingen nooit hebben ontvangen. Op het moment van die bespreking zou [gedaagde sub 2 (voornaam)] nog geslapen hebben en was [gedaagde sub 1 (voornaam)] op school. Dat laatste hebben zij onderbouwd met een afdruk van het digitale rooster van de opleiding van [gedaagde sub 1 (voornaam)] ( [.] ) waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] die dag van 10:00 tot 13:30 uur op school moest zijn. Volgens het COA toont dat hooguit aan dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] toen les had, maar niet dat hij daar ook daadwerkelijk was. Hij kan vrij hebben gevraagd, wat hem voor een dergelijk belangrijk gesprek zeker niet zou zijn geweigerd, of hebben gespijbeld.
3.19.
Uit de stukken blijkt niet dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] zich al voor de zitting op het standpunt hebben gesteld dat het gesprek van 4 maart 2025 niet zou hebben plaatsgevonden. Zelfs niet nadat zij de brief van 7 april 2025 van de advocaat van het COA hadden ontvangen, waarin onder meer verwezen wordt naar dat gesprek. Daar komt bij dat er al in het verslag van het gesprek van 27 februari 2025 stond dat dat gesprek zou plaatsvinden op 4 maart 2025, en dat er een door een medewerker van het COA ondertekend gespreksverslag is waaruit blijkt dat het gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De uit het gespreksverslag blijkende weigering door [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] is verder in lijn met hun eerdere weigeringen, terwijl ook niet gebleken is dat zij hun standpunt na die tijd hebben veranderd. In dit licht had van hen verwacht mogen worden dat zij hun betwisting nader hadden onderbouwd. Dat hebben zij echter niet gedaan, waardoor zij de stelling van het COA dat dat gesprek heeft plaatsgevonden onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. Uit het enkele feit dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] volgens het rooster les had op 4 maart 2025 volgt niet dat hij ook werkelijk op school was. Alles tegen elkaar afwegende is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het gesprek van 4 maart 2025 heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van zowel [gedaagde sub 1 (voornaam)] als [gedaagde sub 2 (voornaam)] .
3.20.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hebben ten slotte aangevoerd dat de gemeente [gemeente] mogelijk steeds in de onjuiste veronderstelling heeft verkeerd dat de woning voor één persoon was bedoeld. Ter onderbouwing wijzen zij op de eerste verhuurnota voor de woning, die alleen op naam van [gedaagde sub 2 (voornaam)] is gesteld, wat volgens hen meebrengt dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] niet kan worden aangesproken voor de huur en ook geen huurbescherming geniet. Ook wijzen zij erop dat het COA in enkele brieven het zogenoemde V-nummer van [gedaagde sub 1 (voornaam)] is verwisseld met dat van [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Volgens hen zou de gemeente de woning nooit als passend hebben aangemerkt als het haar duidelijk was geweest dat er twee volwassen broers in zouden gaan wonen.
3.21.
De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Het COA heeft tijdens mondelinge behandeling uitgelegd dat zij de gemeente heeft verzocht om een woning te zoeken voor een zogenoemde plaatsingseenheid, bestaande [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] en dat het gebruikelijk is dat de oudste persoon in de plaatsingseenheid, in dit geval [gedaagde sub 2 (voornaam)] , contactpersoon van eventuele verhuurders is. Dat is vooralsnog een toereikende verklaring, die ook in lijn is met hetgeen het COA blijkens het hiervoor onder 3.12 geciteerde verslag op 6 februari 2025 al op 4 februari 2025 aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] heeft medegedeeld. Daaruit blijkt dat de gemeente wel degelijk wist dat er twee volwassen broers zouden gaan wonen in de woning. Dit is dan ook voldoende aannemelijk geworden. Overigens maken ook de oppervlakte en de indeling van de woning dat het – gelet op de huidige woningschaarste en het beleid van de gemeente – niet onbegrijpelijk is dat de gemeente die heeft aangemerkt als passend voor twee volwassen broers.
Conclusie
3.22.
Conclusie van het voorgaande is dat voldoende is komen vast te staan dat er passende woonruimte aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] is aangeboden en dat het COA voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn er namelijk op 18 januari 2023, 4 februari 2025, 23 februari 2025, 24 februari 2025, 27 februari 2025 en 4 maart 2025 op gewezen wat de gevolgen zouden zijn van weigering van de aangeboden woonruimte. Die weigering heeft ingevolge het Rva 2005 tot gevolg dat het recht op opvang in het AZC is geëindigd. Daarmee staat eveneens voorshands vast dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] zonder recht of titel in de opvanglocatie AZC [plaats] verblijven. De gevorderde ontruiming zal dan ook worden toegewezen.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] moeten de proceskosten van het COA betalen
3.23.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het COA worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,43
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.145,43
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] worden hoofdelijk veroordeeld in de kosten. Dat betekent dat het COA ieder van hen voor het hele bedrag kan aanspreken, maar dat wat de één betaalt, de ander niet nogmaals hoeft te betalen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bij hen in gebruik zijnde ruimte in het AZC [plaats] aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van het COA zijn,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.145,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.
JO/4972

Voetnoten

1.Artikel 3 Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005).
2.Artikel 9 lid 1 Rva 2005
3.Artikel 7 Rva 2005 lid 1 aanhef en onder a: “Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:
4.Zie: artikel 44 lid 1 Vreemdelingenwet 2000.