ECLI:NL:RBMNE:2025:2949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11407259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling aanbetaling en ontbinding overeenkomst voor installatie van kozijnen en zonwering

In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats 1], gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam], gedagvaard omdat gedaagde een overeenkomst voor de levering en installatie van kunststofkozijnen en zonwering niet is nagekomen. Eiser vordert een verklaring voor recht dat hij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, terugbetaling van de aanbetaling van € 2.787,97, en een schadevergoeding. Gedaagde heeft de werkzaamheden nooit uitgevoerd en weigert de aanbetaling terug te betalen, met het argument dat hij de installatie op een later moment alsnog kan uitvoeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en dat eiser de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. De kantonrechter heeft de vordering tot terugbetaling van de aanbetaling toegewezen, evenals de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 488,59. De vorderingen tot verklaringen voor recht zijn afgewezen wegens gebrek aan belang en onderbouwing. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 983,92 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 25 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht, kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11407259 \ UC EXPL 24-7748 WMB/61313
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C. Kuipers (Stichting Univé Rechtshulp),
tegen
[gedaagde] ,h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 8 november 2024 gedagvaard. Daarna heeft [gedaagde] een conclusie van antwoord ingediend en heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 23 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij de mondelinge behandeling is [eiser] verschenen, bijgestaan door mr. Cuipers. De vrouw van [eiser] was ook bij de zitting aanwezig. [gedaagde] is zonder gemachtigde verschenen. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] op maat gemaakte kunststofkozijnen en buitenzonwering zou leveren en installeren in het huis van [eiser] . [eiser] wil dat de kantonrechter voor recht verklaard dat hij de overeenkomst tussen partijen heeft ontbonden of dat de kantonrechter de overeenkomst (alsnog) ontbindt, omdat [gedaagde] de werkzaamheden nooit heeft uitgevoerd. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] hem zijn aanbetaling van € 2.787,97 (terug)betaalt, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] hem een schadevergoeding moet betalen. [gedaagde] weigert te betalen, omdat hij volgens hem op elk moment de installatie zou kunnen uitvoeren en [eiser] hem daartoe de kans zou moeten geven. De vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3. De beoordeling
[eiser] stelt dat hij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden
3.1.
Het staat in deze zaak vast dat partijen op 19 oktober 2023 hebben afgesproken dat [gedaagde] vier op maat gemaakte kunststofkozijnen en drie stuks buitzonwering aan [eiser] zou leveren en in zijn huis zou installeren. Verder staat vast dat [eiser] daarvoor op 27 november 2023 al een eerste aanbetaling van € 2.787,97 heeft gedaan, maar dat [gedaagde] nooit iets aan hem heeft geleverd of bij hem heeft geïnstalleerd.
3.2.
[eiser] stelt dat hij de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat [gedaagde] daarom gehouden is om zijn aanbetaling aan hem terug te betalen. Voor een rechtsgeldige ontbinding is vereist dat een partij tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en dat hij die tekortkoming niet heeft hersteld (verzuim) of niet meer kan herstellen. [1]
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen
3.3.
[eiser] zegt dat hij, ondanks vele pogingen daartoe, in eerste instantie geen contact kon krijgen met [gedaagde] om een afspraak te maken voor de installatie en dat [gedaagde] vervolgens niet is komen opdagen voor de afspraak die uiteindelijk is gemaakt voor 10 juni 2024. Volgens hem is [gedaagde] daarom tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
3.4.
[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat hij wel op 6 juni 2024 bij het huis van [eiser] is geweest, maar dat [eiser] toen niet thuis was. Diezelfde dag heeft [gedaagde] vervolgens per e-mail aan [eiser] gevraagd om contact met hem op te nemen, wat [eiser] niet (voor 10 juni 2024) heeft gedaan.
3.5.
Voor zover [gedaagde] bedoelt te betogen dat hij daarom niet tekort is geschoten, slaagt zijn betoog niet. Nadat hij de contactpogingen van [eiser] maandenlang onbeantwoord heeft gelaten, heeft [gedaagde] op 9 mei 2024 aangegeven dat hij de installatie op 10 juni 2024 zou uitvoeren of contact zou opnemen als dat nog eerder kon. Oftewel: [gedaagde] heeft toegezegd dat de installatie uiterlijk op 10 juni 2024 zou plaatsvinden. Het feit dat [gedaagde] onaangekondigd bij [eiser] langs is gegaan en hem heeft gevraagd om contact op te nemen, doet daar niet aan af. Door de installatie niet uiterlijk op die datum uit te voeren is [gedaagde] darom tekortgeschoten.
[gedaagde] was in verzuim
3.6.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij de aanbetaling niet terug hoeft te betalen, omdat hij de installatie op korte termijn alsnog zou kunnen uitvoeren als [eiser] hem daarvoor de kans zou geven. Ook dat betoog slaagt niet. Voor zover [eiser] namelijk na 10 juni 2024 nog gehouden was om [gedaagde] nog een kans te geven om de installatie uit te voeren, heeft hij dat gedaan door op 2 augustus 2024 een ingebrekestelling te sturen. In die ingebrekestelling heeft hij [gedaagde] een termijn van drie weken gegeven om de installatie alsnog uit te voeren, onder de voorwaarde dat hij binnen een week op de brief zou reageren.
3.7.
[gedaagde] heeft betoogd dat hij de ingebrekestelling niet heeft ontvangen. De Hoge Raad heeft in een andere zaak geoordeeld dat indien de ontvangst van een verklaring wordt betwist, de afzender in beginsel feiten en omstandigheden dient te stellen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt. [2] [eiser] heeft gesteld dat de ingebrekestelling (en later ook de ontbindingsbrief) onder andere is verstuurd naar het e-mailadres dat [gedaagde] gebruikte om te communiceren met [eiser] . Op de zitting heeft [gedaagde] bovendien bevestigd dat hij dat e-mailadres nog steeds gebruikt. [eiser] mocht er daarom vanuit gaan dat [gedaagde] op dat e-mailadres kon worden bereikt. Dat [gedaagde] er volgens hem omstreeks januari 2025 achter is gekomen dat sommige binnenkomende e-mails als ‘spam’ werden aangemerkt, maakt dat niet anders. Het feit dat [gedaagde] kennelijk geen goed zicht had op de e-mails die hij ontving, is een omstandigheid die voor zijn eigen rekening komt. De kantonrechter stelt daarom vast dat de e-mails van [eiser] door [gedaagde] zijn ontvangen.
3.8.
Gelet op het feit dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de installatie alsnog binnen de geboden termijn uit te voeren, maakt dat hij in verzuim was en dat [eiser] de overeenkomst met hem kon ontbinden. Dat heeft [eiser] met zijn brief van 16 augustus 2024 vervolgens ook gedaan.
Conclusie: [gedaagde] moet [eiser] de aanbetaling van € 2.787,97 terugbetalen
3.9.
De conclusie is dat [eiser] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat [gedaagde] daarom gehouden is om de aanbetaling aan [eiser] terug te betalen. [3] De kantonrechter zal de vordering tot betaling van € 2.787,97 daarom toewijzen.
De gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen
3.10.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat hij de overeenkomst heeft ontbonden, zal worden afgewezen, omdat [eiser] desgevraagd niet aan heeft kunnen geven welk (aanvullend) belang hij heeft bij die vordering, anders dan de terugbetaling van de aanbetaling.
3.11.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] hem een aanvullende schadevergoeding van een nog nader te bepalen bedrag verschuldigd is, zal ook worden afgewezen. Die vordering heeft [eiser] onvoldoende concreet gemaakt. Uit zijn stellingen begrijpt de kantonrechter dat [eiser] meent dat er mogelijk schade zal ontstaan, omdat de kans bestaat dat hij nu alleen voor een hogere prijs een andere leverancier en installateur zal kunnen inschakelen. Dat dat ook daadwerkelijk het geval zal zijn, heeft hij echter niet onderbouwd, terwijl hij gemakkelijk daarvoor (een) offerte(s) aan had kunnen vragen (zonder zich daarmee ook gelijk aan een andere partij te committeren). Daar komt bovendien nog bij dat het geen gegeven is dat [gedaagde] in alle gevallen aansprakelijk is voor het (gehele) prijsverschil waarmee [eiser] nu (mogelijk) wordt geconfronteerd.
[gedaagde] moet [eiser] € 488,59 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.12.
Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 488,59 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal ook worden toegewezen, met dien verstande dat de rente wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, omdat [eiser] niet heeft gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten al eerder dan op de datum van de dagvaarding zijn betaald.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
3.13.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,92
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
983,92

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.787,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 31 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 488,59 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 983,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104.
3.Artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek.