ECLI:NL:RBMNE:2025:2955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/5430
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens tijdige beslissing op aanvraag om omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiser op 15 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning. De aanvraag was ingediend op 5 april 2024 en de beslistermijn was door het college verlengd tot 11 juli 2024. Echter, het college heeft binnen deze termijn geen besluit genomen, waardoor eiser het college in gebreke heeft gesteld. Op 19 juli 2024 heeft het college alsnog een besluit genomen, waarin op de aanvraag van eiser is beslist. Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken, maar stelt dat het college niet tijdig heeft beslist, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken tussen de ingebrekestelling en de ontvangst van het besluit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op 19 juli 2024 tijdig heeft beslist, aangezien dit binnen twee weken na de ingebrekestelling was. De bekendmaking van het besluit was ook tijdig, en zelfs als deze niet correct was, zou dit de tijdigheid van het besluit niet aantasten. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het college al vóór de indiening van het beroep op de aanvraag had beslist. Eiser heeft geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, en daarom heeft hij geen recht op een dwangsom of proceskostenvergoeding. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: R.M.C.J. Versteeg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn(het college), verweerder.

Inleiding

1. Eiser heeft op 15 augustus 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag van 5 april 2024 voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een dak op zijn perceel aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]

Procesverloop

2. De beslistermijn om op de aanvraag te beslissen heeft het college verlengd tot 11 juli 2024. Het college heeft binnen die termijn geen besluit genomen. Op 16 juli 2024 heeft eiser het college in gebreke gesteld. Omdat het college niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog op zijn aanvraag heeft beslist, heeft eiser een beroep niet-tijdig beslissen ingesteld.
2.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd en het besluit van 19 juli 2024 meegezonden, waarin op de aanvraag van eiser is beslist. Het college heeft geen dwangsom aan eiser toegekend, omdat hij binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit heeft genomen.
2.2.
De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij zijn beroep wil intrekken of handhaven. Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken. Eiser voert aan dat het college niet-tijdig op zijn aanvraag heeft beslist, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken tussen de ingebrekestelling en de ontvangst van het besluit van 19 juli 2024. Eiser vindt daarom dat hij recht heeft op een dwangsom.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat het college op 19 juli 2024 een beslissing op de aanvraag van eiser heeft genomen. Dit is binnen twee weken na de ingebrekestelling. Het besluit is dus tijdig genomen.
3.1.
Het college heeft dit besluit op 26 juli 2024 langs elektronische weg bekendgemaakt [2] , en het besluit op 21 augustus 2024 als extra service ook per post aan eiser toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat ook als de bekendmaking van het besluit door het college niet juist zou zijn geweest dit niet afdoet aan de tijdigheid van het genomen besluit. [3]
3.2.
Het beroep was er alleen op gericht om het college te bewegen een besluit te nemen. Het college heeft, nog voordat het beroep werd ingesteld, op de aanvraag van eiser beslist. Eiser heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. [4] Dit heeft tot gevolg dat het beroep
niet-ontvankelijk is.
3.3.
Dat het beroep niet-ontvankelijk is, laat evenwel onverlet dat kan worden bekeken of vanwege de omstandigheden van het geval er grond is voor een proceskostenveroordeling. [5] Daarvoor is van belang of het college tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroep. Bij een beroep niet tijdig beslissen gaat het er dan om of het college naar aanleiding van dat beroep alsnog een besluit heeft genomen. Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 3 heeft overwogen, is deze situatie niet aan de orde.
3.4.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiser geen recht heeft op een dwangsom en een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. van Ooijen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 3:41 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1657, rechtsoverweging 2.1.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2333, rechtsoverweging 10.
5.Artikel 8:75 van de Awb.