In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiseres], heeft de huurder, [gedaagde], aangeklaagd wegens een aanzienlijke huurachterstand van meer dan een jaar, terwijl de huurder met haar twee minderjarige kinderen in de woning verblijft. De huurachterstand bedraagt € 29.209,59, en de verhuurder vordert ontruiming van de woning en betaling van de achterstallige huur. De huurder betwist de vorderingen en stelt dat er een garantstelling is van haar voormalig werkgever, maar de kantonrechter oordeelt dat de huurder ondanks deze garantstelling verantwoordelijk blijft voor de huurbetalingen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de verhuurder grotendeels toe, maar geeft de huurder een ontruimingstermijn van twee maanden om alternatieve woonruimte te vinden. De kantonrechter overweegt daarbij de belangen van de minderjarige kinderen, maar concludeert dat de belangen van de verhuurder zwaarder wegen, gezien de langdurige huurachterstand en het gebrek aan uitzicht op betaling door de huurder. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat het beding in de huurovereenkomst niet voldoet aan de wettelijke eisen. De huurder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.