ECLI:NL:RBMNE:2025:2969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11478158
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging franchiseovereenkomst en terugbetaling instapvergoeding na schending wettelijke informatieverplichtingen door franchisegever

In deze zaak heeft eiser een franchiseovereenkomst gesloten met gedaagden c.s. voor het openen van een franchisevestiging in Tanger, Marokko. Eiser heeft een deel van de instapvergoeding van € 21.250,00 betaald, maar stelt dat gedaagden c.s. niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen als franchisegever. Eiser heeft de overeenkomst daarom vernietigd en eist zijn geld terug. Gedaagden c.s. betwist dit en vordert zelfs een schadevergoeding van eiser. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden c.s. de standstill-periode heeft geschonden door essentiële informatie niet te verstrekken, waardoor eiser de overeenkomst rechtsgeldig kon vernietigen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot terugbetaling van de instapvergoeding toe en wijst de vorderingen van gedaagden c.s. in reconventie af. Tevens worden de beslagkosten en proceskosten aan gedaagden c.s. opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht, kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11478158 \ UC EXPL 25-89 WMB/61313
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.F.I. Bruisten,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] ,VENNOOT VAN GEDAAGDE SUB 1,
wonend op een bij de gerechtsdeurwaarder bekend geheim adres,
3.
[gedaagde sub 3] ,VENNOOT VAN GEDAAGDE SUB 1,
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden c.s] ,
gemachtigde: mr. D. Uijlenbroek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 december 2024 met producties;
- de brief van 13 januari 2025 met productie(s) van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 27 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[eiser] is op de mondelinge behandeling verschenen, bijgestaan door mr. B.F.I. Bruisten en mr. D. van den Berg. De heren [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn, mede namens VOF Hoofdkantoor [gedaagden c.s] , verschenen en hebben de zitting digitaal bijgewoond. Zij werden bijgestaan door mr. D. Uijlenbroek, die in de zittingszaal aanwezig was.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen
2. De kern van de zaak
2.1.
Partijen hebben op 6 april 2023 een franchiseovereenkomst gesloten, waarin partijen hebben afgesproken dat [eiser] een franchisevestiging onder de formule van [gedaagden c.s] zou openen in Tanger, Marokko. Hij heeft hiervoor een betaling van € 21.250,00 aan [gedaagden c.s] gedaan. Volgens [eiser] heeft [gedaagden c.s] voor het aangaan van de overeenkomst niet voldaan aan haar wettelijke verplichtingen als franchisegever. Hij heeft hij de franchiseovereenkomst daarom vernietigd. [eiser] wil nu zijn geld terug. [gedaagden c.s] is het daar niet mee eens. Volgens haar is juist [eiser] tekortgeschoten en zij wil daarom dat [eiser] nog € 45.000,00 aan haar betaalt. Het gelijk ligt bij [eiser] .

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
Het draait in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of [gedaagden c.s] heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen als franchisegever. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is.
[gedaagden c.s] heeft de standstill-periode geschonden
3.2.
Op grond van de wet was [gedaagden c.s] verplicht om [eiser] ten minste vier weken voor het sluiten van de franchiseovereenkomst alle informatie te verschaffen die hij nodig had om een reële inschatting te kunnen maken van de risico’s die het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst met zich zouden brengen (de standstill-periode). [1] Daaronder worden in ieder geval begrepen het ontwerp van de overeenkomst (inclusief bijlagen), informatie over de door [eiser] te betalen vergoeding en van hem verlangde investeringen, informatie over de financiële positie van [gedaagden c.s] , en financiële gegevens van in ieder geval één vergelijkbare onderneming binnen haar franchise. [2]
3.3.
Nergens blijkt uit dat [gedaagden c.s] die informatie aan [eiser] heeft gegeven. Sterker nog, [gedaagden c.s] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij (delen van) de bedoelde informatie niet heeft verstrekt of zelfs bewust heeft achtergehouden. Zo heeft zij verklaard dat zij geen informatie over haar eigen financiële positie heeft verstrekt, omdat [eiser] daar niet om heeft gevraagd, en dat zij haar handboek met daarin de voor [eiser] te volgen werkwijze bewust heeft achtergehouden, omdat [eiser] nog niet de volledig instapvergoeding had betaald.
3.4.
Daarmee staat vast dat [gedaagden c.s] niet aan haar wettelijke informatieverplichtingen heeft voldaan en zij de standstill-periode heeft geschonden door desondanks met [eiser] de franchiseovereenkomst te sluiten. Het verweer van [gedaagden c.s] dat zij de bedoelde informatie wel mondeling met [eiser] heeft besproken, doet niet ter zake, omdat de informatie ongewijzigd toegankelijk had moeten blijven voor [eiser] . [3]
[eiser] heeft de franchiseovereenkomst vernietigd
3.5.
Anders dan [gedaagden c.s] heeft betoogd, volgt uit het voorgaande dat [eiser] de franchiseovereenkomst kon vernietigen. [4] Dat heeft hij met zijn brief van 8 mei 2025 – die in ieder geval als productie bij de dagvaarding door [gedaagden c.s] is ontvangen – ook gedaan. De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de franchiseovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, dan ook toewijzen.
[gedaagden c.s] moet [eiser] € 21.250,00 (terug)betalen
3.6.
[eiser] heeft terugbetaling van het door hem aan [gedaagden c.s] betaalde bedrag van € 21.250,00 gevorderd. Deze vordering zal de kantonrechter toewijzen. Vast staat dat [eiser] dat bedrag aan [gedaagden c.s] heeft betaald als (deelbetalingen voor de) instapvergoeding in het kader van de franchiseovereenkomst. Door de vernietiging is het alsof de franchiseovereenkomst nooit heeft bestaan (terugwerkende kracht). Gelet daarop was er ook geen reden om een instapvergoeding te betalen en heeft [eiser] de betalingen onverschuldigd gedaan.
3.7.
Het verweer van [gedaagden c.s] dat zij [eiser] niet hoeft terug te betalen, omdat zij het contractgebied Tanger vanaf november 2022 voor hem heeft gereserveerd en daarom andere potentiële franchisenemers heeft afgewezen, slaagt niet. Anders dan zij kennelijk stelt, is dat geen prestatie die bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt, maar een prestatie die naar zijn aard niet ongedaan gemaakt kan worden. Haar beroep op artikel 3:53 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan daarom niet slagen.
3.8.
Als [gedaagden c.s] heeft bedoeld te zeggen dat [eiser] de waarde van de prestatie moet vergoeden, [5] slaagt haar betoog ook niet. Hiervoor is volgens de wet nodig dat [eiser] door de reservering is verrijkt, of dat het aan hem is toe te rekenen dat de reservering is gedaan, of dat hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten voor de reservering. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] door de reservering is verrijkt of dat hij heeft toegestemd om daarvoor een tegenprestatie te verrichten. Voor zover het verder aan [eiser] is toe te rekenen dat [gedaagden c.s] het contractgebied voor hem heeft geserveerd, vindt de kantonrechter het niet redelijk dat hij daarvoor een vergoeding moet betalen. [gedaagden c.s] heeft zichzelf blootgesteld aan de mogelijkheid dat [eiser] de overeenkomst zou vernietigen door niet aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen, waardoor het ook voor haar rekening en risico moet blijven dat zij potentiële andere franchisenemers heeft afgewezen door de reservering.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding
3.9.
[eiser] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. Omdat [gedaagden c.s] onweersproken heeft gesteld dat zij de vernietigingsbrief pas bij de dagvaarding heeft ontvangen, zal de rente ook pas vanaf de datum van de dagvaarding worden toegewezen. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek worden toegewezen.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
3.10.
De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijk incassokosten zullen worden afgewezen, omdat [eiser] niet heeft gesteld dat en waarvoor hij die buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
in reconventie
Ontbinding is niet (meer) mogelijk door de vernietiging
3.11.
Gelet op wat er in conventie is overwogen, brengt de terugwerkende kracht van de vernietiging met zich dat het achteraf bezien nooit mogelijk is geweest voor [gedaagden c.s] (of de kantonrechter) om de overeenkomst te ontbinden. Daarmee valt ook de juridische grondslag voor de door [gedaagden c.s] gevorderde schadevergoeding weg. Haar vordering tot opheffing van de door [eiser] gelegde beslagen heeft [gedaagden c.s] verder niet onderbouwd, anders dan door te stellen dat zij niets aan [eiser] verschuldigd is. Aangezien [gedaagden c.s] wel geld aan [eiser] verschuldigd is, ziet de kantonrechter geen reden om het beslag op te heffen. De vorderingen van [gedaagden c.s] zullen daarom worden afgewezen.
in conventie en reconventie
[gedaagden c.s] moet de beslagkosten van [eiser] betalen
3.12.
[eiser] vordert betaling van beslagkosten. Volgens [gedaagden c.s] hoeft zij deze kosten niet te betalen, omdat het beslag onnodig was. Gelet op het voorgaande heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. De beslagkosten zullen daarom worden toegewezen. [6] De beslagkosten worden vastgesteld op:
- kosten deurwaardersexploten
2.022,09
- griffierecht
320,00
- salaris gemachtigde
543,00
(1 punten × € 543,00)
Totaal
2.885,09
[gedaagden c.s] moet de proceskosten van [eiser] betalen
3.13.
[gedaagden c.s] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
412,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.772,42
3.14.
[gedaagden c.s] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 543,00 (2 punten × factor 0,5 × € 543,00) aan salaris gemachtigde.
3.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie en reconventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken
3.16.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als één van hen (een deel) betaalt, hoeven de anderen dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.17.
De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dit betekent dat [gedaagden c.s] aan deze veroordeling moet voldoen, ook als zij in hoger beroep gaat tegen het vonnis. De veroordeling geldt in dat geval totdat het gerechtshof daarover een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagden c.s] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 21.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 december 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagden c.s] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.885,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn betaald,
4.3.
veroordeelt [gedaagden c.s] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.772,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
4.4.
wijst de vorderingen van [gedaagden c.s] af,
4.5.
veroordeelt [gedaagden c.s] hoofdelijk in de proceskosten van € 543,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.6.
veroordeelt [gedaagden c.s] hoofdelijk tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagden c.s] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7.
veroordeelt [gedaagden c.s] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.8.
verklaart dit vonnis wat betreft tot zover, met uitzondering van de bij 4.4. genoemde beslissing, uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:914 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 7:913 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 7:917 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Op grond van artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Op grond van artikel 6:210 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.