ECLI:NL:RBMNE:2025:3000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/16/582645 / HL ZA 24-279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over het recht van erfdienstbaarheid en de plaatsing van een schutting

In deze zaak, die zich afspeelt in Lelystad, heeft eiseres een burengeschil aangespannen tegen gedaagden, die een schutting hebben geplaatst die de toegang tot haar tuin belemmert. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een erfdienstbaarheid van voetpad, die door verjaring zou zijn ontstaan, en eist dat de schutting wordt verwijderd. De rechtbank heeft op 18 juni 2025 uitspraak gedaan en de vorderingen van eiseres afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de kwalitatieve verplichting en het recht van erfdienstbaarheid van voetpad de plaatsing van de schutting niet in de weg staan. Eiseres kan geen beroep doen op de erfdienstbaarheid, omdat deze niet ten behoeve van haar erf is gevestigd. De rechtbank concludeert dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan, omdat eiseres niet kan aantonen dat zij in bezit is geweest van het recht. De vordering tot verwijdering van de schutting wordt eveneens afgewezen. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.726,00 zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/582645 / HL ZA 24-279
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen:
[eiseres],
advocaat: mr. M.E. Beukers,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beide wonende te [plaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen:
[gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M.F.A. Vreeswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 oktober 2024 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met eis in voorwaardelijke reconventie met producties A t/m C;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de akte overlegging producties 11 tot en met 14 van [eiseres] ;
- de plaatsopneming en de mondelinge behandeling van 8 mei 2025 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Dit burengeschil gaat over de vraag of [eiseres] het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. mag gebruiken om vanaf haar eigen perceel te voet en met een auto de openbare weg te bereiken en andersom. [gedaagde sub 1] c.s. hebben een schutting geplaatst, waardoor dat niet goed meer mogelijk is. [eiseres] vraagt de rechtbank uit te spreken dat de geplaatste schutting inbreuk maakt op haar rechten of dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan. Bovendien eist [eiseres] dat [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld de schutting te verwijderen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af.
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld. Als de rechtbank oordeelt dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan, vragen [gedaagde sub 1] c.s. de rechtbank om [eiseres] te veroordelen het recht van erfdienstbaarheid terug te leveren of te laten meewerken aan de opheffing daarvan. De tegenvordering van [gedaagde sub 1] c.s. hoeft niet beoordeeld te worden.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiseres] is sinds 29 september 1978 eigenaar van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] . [gedaagde sub 1] c.s. zijn sinds 22 maart 2024 eigenaar van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 2/letter] in [plaats] .
3.2.
Tot 4 september 2001 grensde de noordzijde van het perceel van [eiseres] aan de openbare weg. Op 4 september 2001 heeft de gemeente [gemeente] een stuk gemeentelijke grond dat bestemd was als openbare weg aan de noordzijde van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] met de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 1] c.s. geruild tegen een stuk grond aan de zuidzijde van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] . Deze ruil had tot gevolg dat de noordzijde van het perceel van [eiseres] sindsdien aan het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. grenst en niet meer aan de openbare weg. In de akte van ruiling van 4 september 2001 is een kwalitatieve verplichting overeengekomen waarmee de eigenaar van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 2/letter] zich tegenover de gemeente [gemeente] verplicht het verkregen stuk grond
“niet anders dan als tuin te (doen) inrichten en houden. Uitdrukkelijk is het derhalve niet toegestaan het overgedragene te bebouwen, op welke wijze dan ook, met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet”.
3.3.
Op 24 december 2018 is een recht van erfdienstbaarheid van voetpad gevestigd ten behoeve van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 2] en ten laste van de percelen aan de [straat] [nummeraanduiding 2/letter] en [nummeraanduiding 3] om te komen van en te gaan naar de openbare weg. Uit de notariële vestigingsakte van dit recht van erfdienstbaarheid volgt dat het voetpad zonder schriftelijke toestemming van het heersende erf niet geblokkeerd of afgesloten mag worden.
3.4.
Op 16 juni 2024 hebben [gedaagde sub 1] c.s. hun perceel afgegrensd van het perceel van [eiseres] door een schutting te plaatsen.
3.5.
De huidige kadastrale situatie ter plaatse volgt uit deze tekening (te raadplegen via www.kadastralekaart.com). Ter verduidelijking heeft de rechtbank de huisnummers van de percelen aan de tekening toegevoegd:

4.De beoordeling

Kwalitatieve verplichting en erfdienstbaarheid van voetpad staan het plaatsen van een schutting niet in de weg
4.1.
De rechtbank begrijpt de dagvaarding zo dat [eiseres] primair een verklaring voor recht vordert dat de schutting die door [gedaagde sub 1] c.s. rondom hun tuin is geplaatst inbreuk maakt op haar rechten en aangepast moet worden zodat er een auto kan rijden van en naar haar perceel. Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat op grond van de kwalitatieve verplichting uit de akte van ruiling van 4 september 2001 en de gevestigde erfdienstbaarheid van voetpad van 24 december 2018 [gedaagde sub 1] c.s. hun tuin onbebouwd moeten laten.
4.2.
[gedaagde sub 1] c.s. zijn tegenover de gemeente [gemeente] verplicht om het stuk grond aan de noordzijde van [straat] [nummeraanduiding 2/letter] niet anders te gebruiken dan als tuin. Het plaatsen van een schutting betekent niet dat het stuk grond niet meer gebruikt wordt als tuin. Weliswaar volgt uit de kwalitatieve verplichting dat het [gedaagde sub 1] c.s. niet is toegestaan om het stuk grond te bebouwen, maar daarbij wordt expliciet verwezen naar de Woningwet. Het plaatsen van een erfafscheiding rondom een tuin is geen bouwactiviteit waarop de Woningwet van toepassing is. Bovendien zijn [gedaagde sub 1] c.s. tegenover de gemeente [gemeente] , en niet tegenover [eiseres] , verplicht om het stuk grond niet anders te gebruiken dan als tuin. De kwalitatieve verplichting die volgt uit de akte van ruiling van 4 september 2001 staat daarom het plaatsen van een schutting door [gedaagde sub 1] c.s. rondom hun tuin niet in de weg.
4.3.
[eiseres] kan geen beroep doen op de gevestigde erfdienstbaarheid van voetpad van 24 december 2018, omdat dit niet ten behoeve van haar erf is gevestigd. Alleen de eigenaar van perceel [straat] [nummeraanduiding 2] kan dit recht inroepen tegenover [gedaagde sub 1] c.s.
4.4.
De gevorderde verklaring voor recht dat de schutting inbreuk maakt op de rechten van [eiseres] zal worden afgewezen.
Er is geen erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring
4.5.
[eiseres] vordert subsidiair een verklaring voor recht dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van haar perceel en ten laste van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. is ontstaan. [eiseres] stelt dat zij sinds 1978 gebruik maakt van het perceel aan de noordzijde van [straat] [nummeraanduiding 2/letter] . Volgens [eiseres] parkeerden zij, en haar bezoekers, regelmatig een auto op haar perceel. Om haar perceel vanaf de openbare weg te bereiken werd over het (huidige) perceel van [gedaagde sub 1] c.s. gereden.
4.6.
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging en verjaring (artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Tussen partijen staat niet meer ter discussie dat er geen erfdienstbaarheid gevestigd is. Voor het verkrijgen van een erfdienstbaarheid door verjaring is inbezitneming daarvan door [eiseres] vereist. Of iemand bezitter is van een erfdienstbaarheid wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de wettelijke regels inzake bezit en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Het bezit moet bovendien niet dubbelzinnig en openbaar zijn. Bezit is niet dubbelzinnig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert een erfdienstbaarheid te hebben. Openbaarheid houdt in dat het bezit niet verborgen mag zijn. De rechthebbende moet ervan op de hoogte kunnen raken zodat hij in staat is de nodige maatregelen tot verhindering van de verjaring te nemen. [eiseres] moet dus bezitsdaden hebben verricht waaruit naar buiten toe blijkt dat zij een recht van erfdienstbaarheid heeft.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat er door verjaring geen erfdienstbaarheid is ontstaan, omdat geen sprake is van inbezitneming door [eiseres] . Het enkele feit dat [eiseres] , of haar bezoekers, gebruik maakte van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] om te voet of met een auto het perceel [straat] [nummeraanduiding 1] te bereiken, is daarvoor onvoldoende. Uit het enkele gebruik van het perceel van [straat] [nummeraanduiding 2/letter] kon (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] c.s. niet opmaken dat [eiseres] daarmee pretendeerde een recht van erfdienstbaarheid te bezitten. Gebruik op zichzelf impliceert immers nog geen bezit. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist (zie ook het arrest van 3 april 2018 van het hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2018:3053). Die omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
4.8.
Daar komt bij dat uit een verklaring van de familie [A] , de vorige eigenaars van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] , blijkt dat het gebruik van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] werd gedoogd of dat daar een (persoonlijke) afspraak over is gemaakt. In die verklaring staat dat het gebruik van het perceel van de [straat] [nummeraanduiding 2/letter] door buren
“in onderling overleg”plaatsvond. Omdat het gebruik plaatsvond op basis van een (persoonlijke) afspraak of het gedogen daarvan, is van ondubbelzinnig bezit van een erfdienstbaarheid van [eiseres] geen sprake.
4.9.
De gevorderde verklaring voor recht dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan zal worden afgewezen.
[gedaagde sub 1] c.s. hoeven de schutting niet te verwijderen
4.10.
[eiseres] vordert ook dat [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld om de schutting te verwijderen. Deze vordering zal worden afgewezen. Er bestaat geen rechtsgrond om [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen de schutting te verwijderen.
Proceskosten
4.11.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00
4.12.
De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Hiertegen is geen verweer gevoerd.
Geen beslissing in voorwaardelijke reconventie
4.13.
De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan wordt in conventie afgewezen. De voorwaarde die [gedaagde sub 1] c.s. aan hun tegenvordering hebben verbonden, is daarmee niet vervuld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de tegenvordering van [gedaagde sub 1] c.s.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.