ECLI:NL:RBMNE:2025:3003

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/16/579622 / HL ZA 24-217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over recht van erfdienstbaarheid en buurweg tussen twee perceeleigenaren

In deze zaak, die zich afspeelt in Lelystad, heeft eiser, wonende in Zwitserland, een burengeschil aanhangig gemaakt tegen gedaagden, die een schutting hebben geplaatst waardoor eiser zijn tuin niet meer kan bereiken. Eiser vordert een verklaring voor recht dat er een erfdienstbaarheid bestaat, dan wel dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, of dat er een recht van buurweg is ontstaan. De rechtbank heeft op 18 juni 2025 uitspraak gedaan en de vorderingen van eiser afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd en dat er ook geen erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan, omdat het vereiste van inbezitneming ontbreekt. Het gebruik van het perceel van gedaagden door eiser en zijn rechtsvoorgangers is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van bezit. Daarnaast is er geen recht van buurweg ontstaan, omdat het stuk grond tot 4 september 2001 openbare weg was en de openbaarheid van een weg onverenigbaar is met het karakter van een buurweg. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.726,00 zijn begroot. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/579622 / HL ZA 24-217
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] (Zwitserland),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen:
[eiser],
advocaat: mr. S.I. Herlitschek,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beide wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen:
[gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M.F.A. Vreeswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 9 april 2025 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte overlegging producties 18 tot en met 21 van [eiser] ;
- de plaatsopneming en de mondelinge behandeling van 8 mei 2025 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Dit burengeschil gaat over de vraag of [eiser] het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. mag gebruiken om vanaf zijn perceel te voet, met een scootmobiel of met gemotoriseerde voertuigen de openbare weg te bereiken en andersom. [gedaagde sub 1] c.s. hebben een schutting geplaatst, waardoor dat niet meer mogelijk is. [eiser] vraagt de rechtbank uit te spreken dat (primair) een recht van erfdienstbaarheid bestaat, (subsidiair) een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan of (meer subsidiair) een recht van buurweg is ontstaan. Bovendien eist [eiser] dat [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld de schutting te verwijderen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af.
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld. Als de rechtbank oordeelt dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan, vorderen [gedaagde sub 1] c.s. schadevergoeding in natura door beëindiging van dat recht. De tegenvordering van [gedaagde sub 1] c.s. hoeft niet beoordeeld te worden.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
Partijen wonen in dezelfde straat. [eiser] is sinds 16 april 2015 eigenaar van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats 2] . [gedaagde sub 1] c.s. zijn sinds 22 maart 2024 eigenaar van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 2/letter] in [plaats 2] .
3.2.
Mevrouw [A] (hierna: [A] ) is sinds 29 september 1978 eigenaar van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 3] in [plaats 2] . Het perceel van [A] ligt tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. in. Door [A] is tegen [gedaagde sub 1] c.s. bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer: C/16/582645) met vergelijkbare vorderingen als de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Ten behoeve van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 1] en ten laste van het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 3] is op 29 september 1978 een recht van erfdienstbaarheid gevestigd om
“op de bestaande wijze te kunnen komen en te kunnen gaan naar de openbare weg”.
3.4.
Op 4 september 2001 heeft de gemeente [gemeente] een stuk gemeentelijke grond dat bestemd was als openbare weg aan de noordzijde van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] met de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 1] c.s. geruild tegen een stuk grond aan de zuidzijde van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] . Deze ruil had tot gevolg dat de noordzijde van het perceel van [A] sindsdien aan het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. grenst en niet meer aan de openbare weg.
3.5.
Op 16 juni 2024 hebben [gedaagde sub 1] c.s. hun perceel afgegrensd van het perceel van [A] door een schutting te plaatsen.
3.6.
De huidige kadastrale situatie ter plaatse volgt uit deze tekening (ingebracht door [eiser] ). Ter verduidelijking heeft de rechtbank de huisnummers aan de tekening toegevoegd:

4.De beoordeling

Er is geen erfdienstbaarheid gevestigd
4.1.
[eiser] vordert primair een verklaring voor recht dat een erfdienstbaarheid van weg bestaat om vanaf zijn perceel via het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. te voet, met een scootmobiel en met gemotoriseerde voertuigen de openbare weg te bereiken en andersom.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] verklaard dat er geen beroep meer wordt gedaan op de stelling dat er een erfdienstbaarheid gevestigd is. De primaire vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. inbreuk maken op een gevestigd recht van erfdienstbaarheid deelt dat lot.
Er is geen erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring
4.3.
[eiser] vordert subsidiair een verklaring voor recht dat er door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan om vanaf zijn perceel via het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. te voet, met een scootmobiel en met gemotoriseerde voertuigen de openbare weg te bereiken en andersom. [eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Sinds 2001 maken hijzelf, zijn rechtsvoorganger(s) en [A] gebruik van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. Ook de postbezorger maakt gebruik van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s., omdat de brievenbus en het huisnummer van [straat] [nummeraanduiding 1] zich aan die kant van de woning bevinden. Dat het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. gebruikt werd om het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 1] te bereiken, blijkt bovendien uit het feit dat er een garage op het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 1] staat waar in het verleden met de auto naartoe gereden kon worden. Dat zijn perceel is ingericht om bij de openbare weg te komen, blijkt ook uit de gevestigde erfdienstbaarheid van 29 september 1978.
4.4.
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging en verjaring (artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Voor het verkrijgen van een erfdienstbaarheid door verjaring is inbezitneming daarvan door [eiser] vereist. Of iemand bezitter is van een erfdienstbaarheid wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de wettelijke regels inzake bezit en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Het bezit moet bovendien niet dubbelzinnig en openbaar zijn. Bezit is niet dubbelzinnig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert een erfdienstbaarheid te hebben. Openbaarheid houdt in dat het bezit niet verborgen mag zijn. De rechthebbende moet ervan op de hoogte kunnen raken zodat hij in staat is de nodige maatregelen tot verhindering van de verjaring te nemen. [eiser] moet dus bezitsdaden hebben verricht waaruit naar buiten toe blijkt dat hij een recht van erfdienstbaarheid heeft.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat er door verjaring geen erfdienstbaarheid is ontstaan, omdat geen sprake is van inbezitneming door [eiser] . Het feit dat [eiser] , of zijn rechtsvoorgangers, gebruik maakte van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] om zijn perceel te bereiken, is onvoldoende voor het vereiste van inbezitneming. Uit het gebruik van perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] kon (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] c.s. niet opmaken dat [eiser] daarmee pretendeerde een recht van erfdienstbaarheid te bezitten. Gebruik op zichzelf impliceert immers nog geen bezit. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist (zie ook het arrest van 3 april 2018 van het hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2018:3053). De omstandigheid dat op 29 september 1978 een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van [straat] [nummeraanduiding 1] en ten laste van [straat] [nummeraanduiding 3] , zijn geen bezitsdaden van een erfdienstbaarheid ten laste van [straat] [nummeraanduiding 2/letter] en daarom niet relevant. Het feit dat er een garage op het perceel [straat] [nummeraanduiding 1] staat is dat ook niet. Het staat namelijk vast dat er in 2001 een heg rondom het perceel van [straat] [nummeraanduiding 1] is geplaatst en de garage sindsdien niet meer met een auto te bereiken is. Weliswaar heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat met een auto tot de poortdeur van [straat] [nummeraanduiding 1] gereden kon worden om te laden en lossen, maar dat dit met enige regelmaat gebeurde blijkt nergens uit. Ook het gestelde gebruik van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] door [A] is niet relevant, omdat dit geen bezitsdaden zijn die [eiser] heeft verricht. Het plaatsen van een brievenbus en het huisnummer aan de noordzijde van [straat] [nummeraanduiding 1] zouden kunnen kwalificeren als bezitsdaden, maar dat de brievenbus en het huisnummer al tien of twintig jaar onafgebroken aanwezig zijn is door [gedaagde sub 1] c.s. betwist en op geen enkele manier onderbouwd.
4.6.
Daar komt bij dat uit een verklaring van de familie [B] , de vorige eigenaars van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] , blijkt dat het gebruik van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] werd gedoogd of dat daar een (persoonlijke) afspraak over is gemaakt. Uit die verklaring blijkt dat het gebruik van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2/letter] door buren
“in onderling overleg”plaatsvond. Omdat het gebruik plaatsvond op basis van een (persoonlijke) afspraak of het gedogen daarvan, is van ondubbelzinnig bezit van een erfdienstbaarheid van [eiser] geen sprake.
4.7.
De gevorderde verklaring voor recht dat er door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan zal worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. inbreuk maken op een door verjaring ontstaan recht van erfdienstbaarheid deelt dat lot.
Er is geen recht van buurweg ontstaan
4.8.
[eiser] vordert meer subsidiair een verklaring voor recht dat een recht van buurweg is ontstaan (als bedoeld in artikel 719 BW van het oude Burgerlijk Wetboek) om vanaf zijn perceel via het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. te voet, met een scootmobiel en gemotoriseerde voertuigen de openbare weg te bereiken en andersom.
4.9.
Het stuk grond waar volgens [eiser] een recht van buurweg is ontstaan, was tot 4 september 2001 openbare weg. De openbaarheid van een weg is onverenigbaar met het karakter van een buurweg. Tot 1 september 2001 kan er daarom door verjaring geen recht van buurweg zijn ontstaan. Na 1 september 2001 ook niet, omdat het huidige Burgerlijk Wetboek op dat moment al was ingevoerd. De meer subsidiaire vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. inbreuk maken op een recht van buurweg deelt dat lot.
[gedaagde sub 1] c.s. hoeven de schutting niet te verwijderen
4.10.
[eiser] vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld om de schutting te verwijderen. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat daar geen rechtsgrond voor bestaat.
Proceskosten
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00
4.12.
De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Hiertegen is geen verweer gevoerd.
Geen beslissing in voorwaardelijke reconventie
4.13.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan wordt in conventie afgewezen. De voorwaarde die [gedaagde sub 1] c.s. aan hun tegenvordering hebben verbonden, is daarmee niet vervuld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de tegenvordering van [gedaagde sub 1] c.s.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.