ECLI:NL:RBMNE:2025:3014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/3225
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor opvanglocatie met partner en huisdieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.A. Fischer, vroeg om een opvanglocatie voor zichzelf, haar partner en hun huisdieren, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren haar had geweigerd passende opvang te bieden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 3 juni 2025, waarbij ook de gemachtigden van het college aanwezig waren. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college om haar in een opvanglocatie buiten de gemeente te plaatsen, en stelde dat zij recht had op gezinshereniging met haar partner en huisdieren op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoekster op dat moment onderdak had in een hotel en er alternatieve opvanglocaties beschikbaar waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college niet evident onrechtmatig handelde door verzoekster buiten de regio te plaatsen, en dat het college voldoende had toegelicht dat er geen opvanglocaties beschikbaar waren waar huisdieren zijn toegestaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat het college zich inspande om een geschikte opvangplek te vinden.

De uitspraak houdt in dat verzoekster geen recht heeft op een opvanglocatie voor haar en haar partner met huisdieren, en dat het college aan zijn verplichtingen voldoet door alternatieve opvang buiten de regio aan te bieden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3225

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren

(gemachtigde: mr. M.E. van Velzen-de Boer en C. Stepanian).

Procedure

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de weigering van het college om passende opvang te bieden voor verzoekster, haar partner en hun huisdieren (één hond en twee katten) en tegen het besluit van het college om haar in een opvanglocatie buiten de gemeente te plaatsen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en A. Belyaeva als tolk. Ook was [A] aanwezig bij de zitting (partner van verzoekster). Namens het college hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college en [B] (locatiemanager noodopvang).

Inleiding

Op 4 februari 2025 stuurt verzoekster een e-mail naar het college dat zij hulp wil om herenigd te worden met haar partner en drie huisdieren. In de e-mail van 21 februari 2025 voegt verzoekster toe dat zij haar recht op hereniging met haar familie (partner) wil uitoefenen en vraagt herplaatsing aan, omdat haar opvanglocatie op dat moment geen huisdieren toestaat.
Het college heeft via Whatsapp op 6 maart 2025 aan verzoekster laten weten dat ze verzoekster niet kunnen helpen.
Verzoekster maakt hiertegen op 31 maart 2025 bezwaar omdat ze op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming recht heeft op gezinshereniging met haar partner. Dat is nu praktisch onmogelijk omdat zij huisdieren hebben en in redelijkheid niet de eis kan worden gesteld dat zij de huisdieren opgeeft.
Op 17 april 2025 laat het college aan verzoekster per e-mail weten dat de eigenaar van haar huidige opvang de huurovereenkomst heeft opgezegd en dat betekent dat verzoekster deze opvang moet verlaten per 31 mei 2025. Ook staat in deze e-mail dat het college een andere opvangplek voor verzoekster zal zoeken.
Het college stuurt op 8 mei 2025 verzoekster een e-mail waarin staat dat ze een nieuwe opvangplek voor haar hebben gevonden in Almere. Dezelfde dag laat verzoekster weten dat zij niet wil verhuizen naar Almere en dat het college haar ook niet kan overplaatsen naar een andere gemeente. Ook wijst verzoekster erop dat wanneer er geen opvang meer beschikbaar is voor verzoekster het college verzoekster alternatieve opvang kan bieden en daarbij zorg dient te dragen voor bescherming van het gezinsleven van verzoekster.
Verzoekster maakt op 26 mei 2025 bezwaar tegen de berichten van 17 april 2025 en 8 mei 2025 omdat aan verzoekster geen passende plek is aangeboden na het einde van de huurovereenkomst. Gelijktijdig vraagt zij de voorzieningenrechter om de voorziening te treffen dat het college passende opvang biedt tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Op 27 mei 2025 stuurt het college verzoekster een brief waarin (nogmaals) staat dat zij haar huidige opvangplek per 31 mei 2025 moet verlaten. Daarnaast licht het college toe dat de alternatieve woonruimte in Almere in overeenstemming is met de regels van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne (TwooO) en de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO). Ook heeft het college voor verzoekster opvang gevonden in de regio, namelijk in de gemeente Blaricum. Deze locatie is geschikt voor één persoon en staat (ook) de aanwezigheid van huisdieren niet toe.
Uit de e-mail van 29 mei 2025 van het college volgt dat er op dat moment twee opvangplekken in Blaricum beschikbaar zijn. Deze plekken bevinden zich niet in dezelfde kamer waardoor verzoekster en haar partner voorlopig afzonderlijk worden gehuisvest. De huisdieren zijn daar niet welkom. Zodra een kamer voor twee personen beschikbaar komt, kan gezamenlijk verblijf worden overwogen.
Verzoekster laat op 30 mei 2025 weten dat de opvang in Blaricum niet passend is. Haar partner kan zich niet bij haar voegen en ook zijn de huisdieren niet welkom. Volgens verzoekster blijft het college verantwoordelijk voor haar opvang en heeft de verhuizing naar Blaricum geen grondslag in de RooO. De verhuizing naar een andere gemeente is niet onbespreekbaar maar er zou dan tenminste wel zicht moeten zijn op gezinshereniging, inclusief huisdieren.
Op de zitting blijkt dat de eerder aangeboden opvangplekken in Blaricum nu niet meer beschikbaar zijn. Daarom verblijft verzoekster sinds 31 mei 2025 in een hotel, dat door het college is geregeld, voor de duur van één week. Op zaterdag 7 juni dient zij daar te vertrekken. In de tussentijd wordt er door het college gezocht naar een nieuwe opvanglocatie voor verzoekster in de regio. Voor verzoekster is er momenteel in ieder geval plek in Almere en in Dronten. Mocht er geen opvangplek in de regio worden gevonden, dan kan verzoekster daar heen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster tegen meerdere besluiten en/of feitelijke handelingen, die in het kader van de Vreemdelingenwet met een besluit gelijk zijn te stellen, bezwaar heeft gemaakt. Het besluit van 27 mei 2025 is het meest omvattend, omdat daar wordt in gegaan op de beëindiging van opvang in ’s-Graveland, op de onmogelijkheid om opvang aan te bieden voor haar, haar partner én huisdieren en een nieuwe opvanglocatie buiten de huidige gemeente. De voorzieningenrechter zal de verzoeken dan ook vooral in het licht van dit besluit beoordelen.
2. Gelet op hetgeen is besproken op de zitting, begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoekster primair verzoekt dat het college een opvanglocatie zoekt (en vindt) voor haar, haar partner en hun huisdieren. Subsidiair wil verzoekster met haar verzoek voorkomen dat zij, zonder partner en huisdieren, buiten de huidige regio (zoals in Almere of Dronten) wordt geplaatst.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek/de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Een opvanglocatie met partner en huisdieren
Spoedeisend belang
4. Over het primaire verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op het bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
5. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster de wens heeft om herenigd te worden met haar partner en huisdieren. Verzoekster heeft nu onderdak in een hotel, en hierna kan zij in ieder geval zelf weer terecht bij een andere opvanglocatie. Haar partner verblijft nu, samen met hun huisdieren, sinds juli 2024 in een opvanglocatie in Tilburg. Hoewel dit voor verzoekster en haar partner begrijpelijk een onwenselijke situatie is, maakt dit nog niet dat er op dit moment sprake is van spoedeisend belang waardoor de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht, omdat er nu en in de nabije toekomst wel in onderdak wordt voorzien. Daarnaast wordt de kans voor verzoekster om een plek te bemachtigen met haar partner en huisdieren niet kleiner wanneer zij zelf naar een opvang gaat in een andere gemeente, er worden geen opgebouwde rechten verloren.
Niet evident onrechtmatig
6. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de voorlopige voorziening enkel nog worden getroffen als blijkt dat de bestreden besluiten evident onrechtmatig zijn. Evident onrechtmatig houdt in dat ook zonder diepgaand onderzoek naar de feiten of het recht, ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit.
7. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit overduidelijk onrechtmatig is. De RooO voorziet niet in het recht op opvang met inbegrip van huisdieren. Voor zover verzoekster zich beroept op artikel 3, van de RooO, heeft te gelden dat dit artikel niet op verzoekster van toepassing is. Verzoekster is geen kwetsbare ontheemde zoals bedoeld onder b van deze bepaling, terwijl er wel een opvangvoorziening beschikbaar is zoals bedoeld onder a van de bepaling.
Daarnaast geeft het artikel aan het college een bevoegdheid, maar geen verplichting. Ook heeft het college voldoende toegelicht dat zij geen opvanglocaties heeft waar huisdieren zijn toegestaan en dat ook elders in het land dergelijke plekken niet beschikbaar zijn.
8. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek dus af.
Een opvanglocatie buiten de regio
Spoedeisend belang
9. De voorzieningenrechter neemt wel onverwijlde spoed aan voor het subsidiair gedane verzoek om niet buiten de eigen regio geplaatst te worden. Weliswaar wijst het college er terecht op dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is, maar gelet op de nabije einddatum van het verblijf in het hotel, staat vast dat voor verzoekster een nieuwe opvanglocatie moet worden gevonden en er vooralsnog alleen locaties buiten de eigen regio zijn gevonden. Wanneer verzoeksters in een opvanglocatie buiten de regio zou worden geplaatst, bestaat er geen recht om zo spoedig mogelijk weer terug geplaatst te worden.
Dat zou voor verzoekster betekenen dat de band met de regio waar zij sinds april 2022 woont, wordt verbroken.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
10. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het college bevoegd is verzoekster in een opvanglocatie buiten de gemeente te plaatsen. Volgens verzoekster biedt de RooO daartoe geen grondslag. Het college meent dat zij wel voldoet aan haar verplichting uit artikel 2, eerste lid, van de RooO. Daarbij verwijst het college naar artikel 7, eerste lid, onder a, van de RooO. Volgens het college volgt daaruit dat zij de opvang in haar gemeente mogen beëindigen omdat zij elders (buiten de regio) opvang aanbiedt.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt artikel 7, eerste lid, onder a, van de RooO echter geen grondslag om verzoekster buiten de regio in een opvanglocatie te plaatsen. Gelet op de tekst van de bepaling en de toelichting daarop in de wetsgeschiedenis, ziet de bepaling op situaties waarin een ontheemde bijvoorbeeld elders opvang of woonruimte heeft gevonden of om andere redenen niet meer in de opvanglocatie verblijft. Het moet in ieder geval gaan om een situatie waarbij de opvang wordt beëindigd
omdatdaar elders in wordt voorzien. De situatie van verzoekster is anders; in dit geval is de opvang in ’s-Graveland beëindigd omdat de verhuurder van haar opvanglocatie de huurovereenkomst met het college heeft beëindigd, waardoor het college naar een andere opvanglocatie moest gaan zoeken. Het college blijft wel verantwoordelijk om een opvanglocatie voor haar te verzorgen.
12. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de RooO geen bepaling heeft die wel op deze situatie van toepassing lijkt te zijn. De regeling voorziet niet in de situatie dat buiten de schuld van een ontheemde én het college de opvang op eenzelfde locatie niet kan worden voortgezet. Artikel 9, eerste lid, van de RooO bepaalt weliswaar dat het college bepaalt waar een ontheemde binnen de gemeente wordt geplaatst, maar die bepaling lijkt vooral het college bevoegdheden tot verplaatsing binnen de eigen gemeente te geven met het oog op de openbare orde en veiligheid.
13. Bij deze stand van zaken ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de hand om terug te grijpen op de systematiek van de TwooO en de RooO, zoals die geldt voor ‘nieuw te plaatsen’ ontheemden, waar door het college ook op is gewezen. In zo’n geval wordt er bij gebrek aan plek in een bepaalde gemeente contact opgenomen met de Regionale Coördinatie Vluchtelingen Spreiding (RCVS) om naar een opvanglocatie buiten de gemeentegrenzen te zoeken. Deze weg heeft het college in het geval van verzoekster ook gevolgd, wat resulteerde in beschikbare plekken in Almere, Blaricum en Dronten.
14. Hoewel de voorzieningenrechter dus een gebrek, in de zin dat het college een onjuiste grondslag heeft gebruikt, in de besluitvorming ziet, betekent het niet dat het bezwaar hiermee ook direct kans van slagen heeft. Het college kan dit namelijk in de bezwaarprocedure alsnog herstellen. De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat er momenteel geen aanleiding is voor het oordeel dat het bezwaar op dit punt een redelijke kans van slagen heeft.
Belangenafweging
15. De vraag is vervolgens of er toch een voorziening moet worden getroffen zolang er niet op het bezwaar is beslist. Kijkend naar de belangen van partijen, zal de voorzieningenrechter geen voorziening treffen. Daarbij vindt de voorzieningenrechter het van belang dat verzoekster op dit moment opvang heeft, dat het college zich inspant om haar een opvangplek in de regio aan te bieden en ook dat er na plaatsing in of buiten de regio gezocht kan blijven worden naar een plek die geschikt is voor verzoekster, haar partner en de huisdieren.
16. Ook het subsidiaire verzoek wordt dus afgewezen.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college op dit moment geen opvanglocatie voor verzoekster samen met haar partner en huisdieren hoeft te verzorgen. Ook voldoet het college aan de verplichting, wanneer er geen opvanglocatie beschikbaar is in de regio, met het aanbieden van een opvanglocatie buiten de regio. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
de voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.