In deze zaak heeft de kantonrechter op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de woningstichting Centrada. De procedure volgde op een eerder vonnis van 21 mei 2025, waarin de huurovereenkomst met [eiser] werd ontbonden en hij werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. Centrada had aangekondigd de ontruiming op 25 juni 2025 te willen uitvoeren, maar [eiser] vorderde in kort geding dat deze ontruiming zou worden verboden totdat er uitspraak was gedaan in zijn hoger beroep tegen het eerdere vonnis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2025 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. [eiser] stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het uitstellen van de ontruiming, omdat hij op straat zou komen te staan en de omgang met zijn kinderen in gevaar zou komen. Centrada betwistte echter dat er sprake was van een noodtoestand die de ontruiming zou moeten tegenhouden. De kantonrechter oordeelde dat het belang van Centrada bij de uitvoering van het vonnis zwaarder woog dan de belangen van [eiser].
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Centrada, die zijn vastgesteld op € 678,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.