ECLI:NL:RBMNE:2025:3018

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
11751356 / LV EXPL 25-19 D/1403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen huurder en woningstichting met betrekking tot ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de woningstichting Centrada. De procedure volgde op een eerder vonnis van 21 mei 2025, waarin de huurovereenkomst met [eiser] werd ontbonden en hij werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. Centrada had aangekondigd de ontruiming op 25 juni 2025 te willen uitvoeren, maar [eiser] vorderde in kort geding dat deze ontruiming zou worden verboden totdat er uitspraak was gedaan in zijn hoger beroep tegen het eerdere vonnis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2025 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. [eiser] stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het uitstellen van de ontruiming, omdat hij op straat zou komen te staan en de omgang met zijn kinderen in gevaar zou komen. Centrada betwistte echter dat er sprake was van een noodtoestand die de ontruiming zou moeten tegenhouden. De kantonrechter oordeelde dat het belang van Centrada bij de uitvoering van het vonnis zwaarder woog dan de belangen van [eiser].

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Centrada, die zijn vastgesteld op € 678,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis in kort geding van 23 juni 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 11751356 / LV EXPL 25-19 D/1403 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. J.M. Koppert,
tegen
de stichting
WOONSTICHTING CENTRADA,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
hierna te noemen: Centrada,
gemachtigde mr. T. Mulder.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het exploot van 18 juni 2025 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad en nagekomen producties,
  • de door de gemachtigde van Centrada ingediende producties 1 tot en met 5
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van Centrada.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2025 in Almere.
Verschenen zijn [eiser] , bijgestaan door de heer [A] , en Centrada, vertegenwoordigd door de heer [B] , bijgestaan door mr. Mulder.
1.3.
Centrada heeft ten tijde van de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de producties 14 tot en met 16, die, volgens haar, te laat zijn ingediend en daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. De kantonrechter wijst dit bezwaar af en zal de producties in behandeling nemen, gelet op hun geringe omvang. Centrada kan daardoor niet geacht worden in haar procesbelangen te worden geschaad.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Wat is de kern van de zaak?

2.1.
Door deze kantonrechter is op 21 mei 2025 vonnis gewezen in een rechtszaak van Centrada tegen [eiser] . De vordering van Centrada, om de huurovereenkomst met [eiser] te ontbinden is toegewezen en [eiser] is, onder meer, veroordeeld om de woning aan het adres [adres] in ( [postcode] ) [plaats 1] (binnen veertien dagen na de betekening van dat vonnis) te ontruimen. Centrada heeft het vonnis op 28 mei 2025 aan [eiser] laten betekenen en daarbij is aangezegd dat de ontruiming van de woning op 25 juni 2025 zal plaatsvinden. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Centrada heeft [eiser] te kennen gegeven niet bereid te zijn om de ontruiming op te schorten. [eiser] heeft daarom in dit kort geding gevorderd dat Centrada zal worden verboden om tot de ontruiming over te gaan, voordat er uitspraak is gedaan in het hoger beroep, op straffe van een dwangsom en met een veroordeling van Centrada in de kosten van dit kort geding.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter geeft [eiser] ongelijk. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Centrada belang bij het ten uitvoer leggen van het vonnis van 21 mei 2025, dat voor Centrada een executoriale titel oplevert. De door [eiser] gestelde belangen wegen niet zwaarder dan dit belang van Centrada en zijn belangen zijn bovendien grotendeels al betrokken in de beoordeling, die ten grondslag ligt aan het vonnis van 21 mei 2025. Hierna wordt verder uitgelegd waarom.
[eiser] heeft een spoedeisend belang
3.2.
De kantonrechter is gebleken van een voldoende spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering, dat overigens ook niet door Centrada is betwist.
Beoordelingskader executiegeschil
3.3.
In een executiegeschil kan de kantonrechter, als voorzieningenrechter, de tenuitvoerlegging van een vonnis alleen schorsen, als hij van oordeel is dat degene die het vonnis ten uitvoer legt (de executant, hier: Centrada, – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, hier: [eiser] – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser] verduidelijkt dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van 21 mei 2025.
3.5.
[eiser] heeft gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden, die er, volgens hem, toe leiden dat er aan zijn zijde een noodtoestand zal ontstaan. Hij zal op straat komen te staan, omdat hij niet bij zijn vriendin in [plaats 2] terecht kan, en de omgang met (één van) zijn kinderen komt in gevaar. [eiser] heeft herhaald dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijfplaats in de woning heeft, wat kan worden bevestigd door een aantal verklaringen van buurtbewoners en met het nieuwe, duidelijkere, werkrooster kan [eiser] aantonen dat hij ten tijde van 13 van de 16 huisbezoeken van Centrada aan het werk, en daarom niet thuis aanwezig, was. Gelet op deze nieuwe, en aanvullende, gegevens, kan de beslissing in het hoger beroep dus heel anders uitpakken. Als er dan echter al is overgegaan tot ontruiming, zal [eiser] mogelijk niet opnieuw in aanmerking kunnen komen voor een (sociale-)huurwoning (bij Centrada) omdat zijn inkomen daarvoor inmiddels te hoog is, aldus [eiser] .
3.6.
Centrada heeft echter betwist dat de tenuitvoerlegging op grond van na het wijzen van het vonnis van 21 mei 2025 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zullen doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter is hier evenmin van gebleken aan de hand van hetgeen hiertoe door [eiser] is gesteld. Het enkele feit dat [eiser] op straat zal komen te staan, als gevolg van de ontruiming, is onvoldoende om een noodtoestand aan zijn zijde aan te kunnen nemen. Dit gevolg is inherent aan een ontruiming, zoals ook al in het eerdere vonnis is overwogen. Dit heeft de kantonrechter dus ook al in de beoordeling meegewogen.
3.7.
Namens [eiser] is verder gesteld dat de beoordeling in het ingestelde hoger beroep mogelijk anders zal uitvallen, omdat er nu aanvullende verklaringen (van omwonenden, waaruit zou blijken dat [eiser] wel degelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft) zijn overgelegd en een duidelijker werkrooster, maar op de mogelijke uitkomst van het hoger beroep kan volgens vaste rechtspraak in dit kort geding niet vooruit worden gelopen. Zoals door Centrada in dat kader terecht is aangevoerd, mag een executie kort geding, zoals het onderhavige, geen verkapt hoger beroep inhouden. De genoemde aanvullende stukken zullen daarom in het hoger beroep aan de orde kunnen komen.
3.8.
[eiser] heeft ten slotte nog gesteld dat hij mogelijk niet opnieuw in aanmerking zal kunnen komen voor een (sociale-)huurwoning van Centrada, omdat zijn inkomen daarvoor te hoog is. Centrada heeft dit bij gebrek aan wetenschap betwist en [eiser] heeft ook verder geen inzage in zijn inkomenssituatie gegeven.
3.9.
Al met al ziet de kantonrechter dan ook geen, ná het vonnis van 21 mei 2025 voorgevallen of aan het licht gekomen, feiten die klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zullen doen ontstaan en dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis dus niet kan worden aanvaard. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het belang van [eiser] , om op dit moment de ‘status quo’ te handhaven, en de beslissing in het hoger beroep af te wachten, niet zwaarder weegt dan het belang van Centrada.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Centrada betalen. Dat is een bedrag van € 678,00. Dit bedrag bestaat uit € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen met de eventuele kosten van betekening van dit vonnis. De wettelijke rente hierover is ook toewijsbaar, zoals in de beslissing hieronder is te lezen.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten gevallen aan de zijde van Centrada, tot heden begroot op € 678,00, te vermeerderen met de eventuele kosten van betekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien [eiser] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe niet is overgegaan tot betaling;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.