ECLI:NL:RBMNE:2025:3031

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/6789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens illegale kamerbewoning en motiveringsgebrek in besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan over een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere aan eisers is opgelegd wegens illegale kamerbewoning. Eisers, die in een pand in Almere wonen, waren het niet eens met de opgelegde last en voerden aan dat de motivering van het besluit gebrekkig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtreding niet voldoende was onderbouwd en dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eisers gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de rechtbank het griffierecht van € 187,-- aan eisers moest vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank onbevoegd was om hierover te oordelen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’ en dat het college niet toereikend had onderbouwd dat er sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan ‘Muziekwijk’.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6789
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 op het beroep en het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: mr. D.M.J.S.J. Siebert en mr. L.A. Sluiter).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde belanghebbende 1] , [derde belanghebbende 2] , [derde belanghebbende 3] , [derde belanghebbende 4] en [derde belanghebbende 5] , allen uit [plaats] .
(gemachtigde: mr. C.J. Koenen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom die het college heeft opgelegd wegens bewoning in strijd met het bestemmingsplan van hun pand aan de [adres] in [plaats] . Eisers zijn het niet eens met de last onder dwangsom. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. De beroepsgronden zijn met name gericht tegen de vaststelling van de overtreding. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit een gebrek bevat. Eisers krijgen dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of eisers in deze procedure gronden tegen het bestemmingsplan kunnen aanvoeren, of het besluit deugdelijk is gemotiveerd en of eisers recht hebben op een schadevergoeding. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Derde-partijen hebben het college op 13 oktober 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen illegale kamerbewoning op het perceel van eisers. Het college heeft het handhavingsverzoek van derde-partijen aanvankelijk afgewezen.
2.1.
Hiertegen hebben derde-partijen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de bezwaarprocedure heeft het college aan eisers alsnog een last onder dwangsom opgelegd, maar die naderhand ook weer ingetrokken. Derde-partijen hebben vervolgens beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 oktober 2023 heeft de rechtbank het intrekkingsbesluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op het handhavingsverzoek van derde-partijen te nemen. [1]
2.2.
Hieraan heeft het college gevolg gegeven door op 17 oktober 2023 (verzenddatum 19 oktober 2023) aan eisers een nieuwe last onder dwangsom op te leggen wegens illegale kamerbewoning en bewoning anders dan als bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan (
het primaire besluit). Indien de overtreding voor 1 november 2024 niet zou worden beëindigd en beëindigd wordt gehouden, dan verbeuren eisers een dwangsom van € 5.000,- per constatering van de overtreding tot een maximum van € 20.000,- euro. Dit geldt ook voor rechtsopvolgers. Tegen het primaire besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit op bezwaar van 22 oktober 2024 (
het bestreden besluit) heeft het college de last onder dwangsom onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
2.4.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Tegelijkertijd met het instellen van beroep hebben eisers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 14 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake is van een spoedeisende situatie. [2] De overtreding is inmiddels beëindigd zonder dat dwangsommen zijn verbeurd.
2.5.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, vergezeld door [A] , en de gemachtigden van het college. Ook derde-partijen zijn op de zitting verschenen. De zitting is ook bijgewoond door andere belangstellenden.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een last onder dwangsom is opgelegd en de last nog niet is opgeheven, is in deze zaak de Wabo met onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wettelijk kader
3.1.
Het perceel van eisers valt onder het bestemmingsplan ‘Muziekwijk’ (het bestemmingsplan) en heeft op grond daarvan onder meer de enkelbestemming ‘Gemengd-1’ met de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’. Het bestemmingsplan bepaalt dat er ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ per bouwperceel één bedrijfswoning is toegestaan. [3]
3.2.
Een bedrijfswoning is een woning die bestemd is voor een ingevolge de bestemming toegelaten hoofdfunctie, niet zijnde wonen, die bewoond wordt door tenminste één persoon die werkzaam is voor de hoofdfunctie. [4] Een woning is volgens de definitiebepaling in het bestemmingsplan een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm. [5]
3.3.
Eisers gebruiken het pand volgens het college in strijd met het bestemmingsplan door kamers in de bedrijfswoning te verhuren aan personen die geen (één) huishouden vormen met eisers. Bovendien staat er volgens de KvK geen bedrijf meer op het perceel van eisers ingeschreven. Het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan is niet toegestaan. [6] Om die reden heeft het college aan eisers een last onder dwangsom opgelegd.
Beginselplicht tot handhaving
3.4.
Bij handhavingsbesluiten geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving staat dus voorop. Van deze beginselplicht tot handhaving mag alleen worden afgezien als handhavend optreden onevenredig is. Dat is het geval als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Zo’n bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat handhaving onevenredig is, bijvoorbeeld bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. [7]
De functieaanduiding ‘bedrijfswoning’.
3.5.
Eisers voeren aan dat zij het bestemmingsplan niet hebben overtreden, omdat hun perceel geen functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ heeft. Zij erkennen dat het bestemmingsplan, waarin deze aanduiding voor hun perceel is opgenomen, weliswaar onherroepelijk is, maar zijn het daar niet mee eens en doen een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding. De publicatie in de Staatscourant [8] van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft bij hen het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat dit bestemmingsplan geen gevolgen zou hebben voor de bestemming ‘Woon- en bedrijfsdoeleinden’ op hun perceel. Als eisers hadden geweten dat de bestemming van hun perceel zou worden gewijzigd, hadden zij (tijdig) beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. De wijziging van woning naar bedrijfswoning leidt volgens eisers bovendien tot waardevermindering van hun pand. Eisers wijzen erop dat het bestemmingsplan onzorgvuldig en in strijd met de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is voorbereid. De gemeenteraad heeft nagelaten om een formele wijzigingsprocedure met inspraak voor eenieder te doorlopen en heeft in het raadsbesluit een ander IMRO-nummer vermeld dan op de website waarop het bestemmingsplan is gepubliceerd (ruimtelijkeplannen.nl). Het bestemmingsplan is daarom volgens eisers in strijd met het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.
3.6.
De rechtbank overweegt dat tegen een bestemmingsplan alleen in eerste en enige aanleg beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Dit geldt ook voor een verschoonbaar te laat ingediend beroep. [9] De rechtbank is dus niet bevoegd om kennis te nemen van de beroepsgronden van eisers tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarvoor moeten eisers bij de Afdeling zijn.
3.7.
Voor zover eisers met hun beroepsgronden bedoeld hebben dat de aanduiding ‘bedrijfswoning’ op hun perceel evident in strijd is met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel en daarom onverbindend of buiten toepassing moet worden gelaten, volgt de rechtbank eisers niet. De rechtbank kan alleen een specifieke planregel exceptief toetsen aan hoger recht en niet (de voorbereiding van) het bestemmingsplan of de bestemming/aanduiding van een perceel. De rechtbank stelt vast dat eisers niet concreet hebben gemaakt welke planregel volgens hen in strijd is met het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank ziet ook niet dat de planregel die gaat over de invulling van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ [10] in strijd zou zijn met het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. Deze planregel bevat namelijk geen open normen. Volgens vaste rechtspraak is een planregel alleen in strijd met hoger recht als de rechtbank zonder nader onderzoek kan vaststellen dat zich strijd met een hogere rechtsnorm voordoet. [11] Dat is hier niet het geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderbouwing bestreden besluit
3.8.
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit ook een overtreding van het eveneens ter plaatse geldende ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’ ten grondslag is gelegd. Dit bestemmingsplan bepaalt dat een verandering van het bestaande gebruik van een woning niet mag leiden tot kamerbewoning. Hospitaverhuur is wel toegestaan. Dit houdt in dat de hoofdbewoner maximaal twee kamers aan derden verhuurt op voorwaarde dat hij zelf tenminste 50% van het gebruiksoppervlak bewoont. [12] Het college heeft de afgelopen jaren meerdere controles uitgevoerd om vast te stellen of eisers in het pand woonachtig zijn. Eisers voeren aan dat zij sinds 2016 op het perceel wonen, zoals volgt uit de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP), en dat zij niet meer dan twee kamers aan derden verhuren. Er is daarom volgens eisers geen sprake van een overtreding van dit bestemmingsplan.
3.9.
In het verweerschrift heeft het college zich op het gewijzigde standpunt gesteld dat het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’ bij nader inzien niet van toepassing is op de situatie van eisers. Uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat onder bestaand gebruik wordt verstaan:
het legale gebruik en de legale bebouwing zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van het voorbereidingsbesluit Woningsplitsing en kamerbewoning zoals de raad heeft besloten op 11 oktober 2018, RV 58/2018. Dit besluit is bekend gemaakt op 12 oktober 2018 in het Gemeenteblad (nummer 2018/215568) en de Staatscourant (nummer 2018/57624) en in werking getreden op gelijke datum. [13] De hospitaverhuur dateert volgens eisers van vóór deze peildatum. Het college gaat er gelet daarop vanuit dat op het perceel van eisers in ieder geval sinds 12 oktober 2018 geen verandering is opgetreden in het gebruik. De overtreding van dit bestemmingsplan ligt daarom niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag. Dit betekent dat niet meer relevant is of eisers op het adres verblijven en of zij in dit kader een beroep op de hospitaregeling kunnen doen. Het college vraagt de rechtbank om dit gebrek in het bestreden besluit te passeren [14] , omdat eisers hierdoor niet benadeeld worden. De last onder dwangsom blijft voor het overige namelijk gehandhaafd, aldus het college.
3.10.
Eisers delen het standpunt van het college niet en vinden dat het bestemmingsplan wel van toepassing is. Eisers vinden dat zij een beroep op de hospitaregeling kunnen doen en op elk gewenst moment weer twee kamers aan derden mogen verhuren.
3.11.
De rechtbank is met het college van oordeel dat het bestaande gebruik moet worden vastgesteld op peildatum 12 oktober 2018. Eisers hebben aangegeven dat hospitaverhuur dateert van vóór deze datum. Het college gaat ervan uit dat dit gebruik in ieder geval sinds 12 oktober 2018 niet is veranderd. Dat er op 12 oktober 2018 en daarna sprake was van hospitaverhuur is tussen partijen dus niet in geschil. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Omdat hospitaverhuur dus al op deze peildatum plaatsvond is er sprake van ‘bestaand gebruik’, als bedoeld in het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’, waardoor er geen sprake is van een overtreding van dit bestemmingsplan. Het college heeft zich in beroep dan ook terecht op het gewijzigde standpunt gesteld dat de last op dit onderdeel ten onrechte aan eisers is opgelegd. Dit betekent dat het bestreden besluit een gebrek bevat. Het gebrek in het bestreden besluit leent zich er niet voor om het te passeren, omdat het bestreden besluit ook voor het overige niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank dat uit.
3.12.
Naar aanleiding van de conclusie dat er geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’ komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft de overtreding op grond van het bestemmingsplan ‘Muziekwijk’ gebrekkig is gemotiveerd. Volgens het college is er sprake van een overtreding van dit bestemmingsplan, omdat eisers hun pand gebruiken ten behoeve van kamerverhuur en het bestemmingsplan dat niet toestaat. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan in werking is getreden op 26 januari 2017. Het overgangsrecht uit dit plan bepaalt dat gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding, en dat met het bestemmingsplan in strijd is, mag worden voortgezet. [15] De datum van 26 januari 2017 is hier dus de peildatum. Zoals vermeld is tussen partijen niet meer in geschil dat er op 12 oktober 2018 en daarna sprake was van hospitaverhuur. Eisers voeren echter aan dat er ook op de peildatum van het bestemmingsplan ‘Muziekwijk’ sprake was van hospitaverhuur. De rechtbank stelt voorop dat een last onder dwangsom een belastend besluit is, zodat het eerst aan het college is om te onderbouwen dat er sprake is van een overtreding. In het licht hiervan kan de rechtbank het college niet volgen in het standpunt dat er op 12 oktober 2018 wél sprake zou zijn van hospitaverhuur door eisers, terwijl daar een jaar eerder nog geen sprake van zou zijn geweest.
3.13.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om een uitzondering te maken op de in de rechtspraak ontwikkelde hoofdregel dat de bewijslast in beginsel op eisers rust om aan te tonen dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. [16] Met de mede op basis van de verklaring van eisers gewijzigde stellingname dat hospitaverhuur in ieder geval op 12 oktober 2018 al plaatsvond, is het aan het college om aannemelijk te maken dat daarvan een jaar eerder nog geen sprake was. De bewijslast dat kamerverhuur niet door het overgangsrecht van het bestemmingsplan wordt beschermd rust daarom in dit specifieke geval, in afwijking van de hoofdregel, op het college.
3.14.
Nu partijen het erover eens zijn dat er geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’ en het college niet toereikend heeft onderbouwd dat er sprake zou zijn van een overtreding van het bestemmingsplan ‘Muziekwijk’, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank komt daarom niet meer aan een bespreking van de overige beroepsgronden tegen het bestreden besluit toe.
Schadevergoeding
3.15.
Eisers verzoeken om € 25.000,- planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Muziekwijk’. [17] De rechtbank is onbevoegd om van dit verzoek kennis te nemen. Het bestreden besluit dat ter beoordeling voorligt is geen beslissing op een verzoek om planschade, maar een last onder dwangsom. Als eisers planschade willen, dan zullen zij zich tot het college moeten wenden, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan.
3.16.
Daarnaast verzoeken eisers om € 1.000,- schadevergoeding als gevolg van het verwerken van hun persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college heeft het bezwaarschrift van eisers, met daarin hun persoonsgegevens, zoals namen en adres, met derden gedeeld. Dit datalek heeft het college bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld. Tussen partijen staat dus niet ter discussie dat de persoonsgegevens van eisers onrechtmatig zijn verwerkt.
3.17.
De rechtbank merkt het verzoek van eisers aan als een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 82 van de AVG. De AVG bepaalt dat eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. Het Europese Hof geeft geoordeeld dat de enkele schending van de AVG geen recht op schadevergoeding oplevert. [18] Er ontstaat pas een recht op schadevergoeding indien door de betrokkende schade is geleden en er een oorzakelijk verband bestaat tussen de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens en de geleden schade. Eisers voeren aan dat de geleden materiële schade bestaat uit identiteitsfraude en de geleden immateriële schade uit stress en emotionele belasting als gevolg van de onrechtmatige verwerking van hun persoonsgegevens.
3.18.
Niet is gebleken dat de persoonsgegevens van eisers door derden zijn gebruikt voor identiteitsfraude. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om materiële schade, bestaande uit identiteitsfraude, dan ook af.
3.19.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht, zoals vastgelegd in hoofdstuk 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [19] In het BW is geregeld dat degenen die op ‘andere wijze’ in persoon zijn aangetast recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In het civiele recht geldt het uitgangspunt dat degene die stelt schade te hebben geleden die schade moet bewijzen. Naar objectieve maatstaven moet het bestaan van geestelijk letsel worden vastgesteld. Eisers voeren in hun beroepschrift aan dat zij als gevolg van het datalek stress en emotionele belasting hebben ervaren. De rechtbank stelt vast dat eisers de aantasting in persoon niet met concrete gegevens hebben onderbouwd. Eisers hebben daarom ook in zoverre geen recht op een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
4.1
De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht van € 187,-- aan eisers vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
4.3
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. van Ooijen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Bestemmingsplan Muziekwijk 2017
Artikel 4.1:
onder p: ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is per bouwperceel een bedrijfswoning toegestaan.
Artikel 1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw dat kennelijk bestemd is voor een ingevolge de bestemming toegelaten hoofdfunctie, niet zijnde wonen, die bewoond wordt door tenminste één persoon die werkzaam is voor de hoofdfunctie.
Artikel 1.110 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm.
Artikel 26.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Crisis- en herstelwet Bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning
4.1
Kamerbewoning en woningsplitsing
a. Een verandering van het bestaande gebruik van een bestaande woning mag niet leiden tot kamerbewoning of tot woningsplitsing;
b. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien maximaal twee onzelfstandige woonruimten worden gebruikt voor de huisvesting van elk één persoon die geen onderdeel uitmaakt van het huishouden van de hoofdbewoner en de hoofdbewoner tenminste 50% van de gebruikoppervlak (GBO) bewoont (hospitaregeling);
c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing voor kamerbewoning voor maximaal twee onzelfstandige woonruimten die elk wordt bewoond door maximaal één persoon.

Voetnoten

3.Artikel 4.1, aanhef en onder p, van de planregels.
4.Artikel 1.15 van de planregels.
5.Artikel 1.110 van de planregels.
6.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, rechtsoverweging 6.1.
8.Staatscourant nr. 15918 van 22 maart 2017.
9.Dit volgt uit bijlage 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.Artikel 4, onder p, van de planregels.
11.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3380, overweging 6.3.
12.Artikel 4.1 van de planregels.
13.Paragraaf 3.5.2 ‘Algemene gebruiksregels’ in de toelichting op het bestemmingsplan.
14.Artikel 6.22 van de Awb.
15.Artikel 26.4 van de planregels.
16.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:628.
17.Artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
18.Arrest van het Europese Hof van Justitie van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:370, rechtsoverweging 31 en 32.
19.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898, rechtsoverweging 30.