ECLI:NL:RBMNE:2025:3049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
594227 HA RK 25-99
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 24 juni 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had mr. C. van Wambeke gewraakt, omdat hij het niet eens was met de beslissing van de rechter om een door hem aangevoerde beroepsgrond buiten beschouwing te laten. Verzoeker stelde dat deze beroepsgrond niet nieuw was en dat hij het recht had om deze ter zitting aan te voeren. Hij voelde zich geschaad in zijn belangen en meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door summier te motiveren waarom de beroepsgrond niet werd meegenomen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechter om de beroepsgrond niet toe te laten een tussenbeslissing is en dat deze niet kan leiden tot wraking, ongeacht de motivering. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de rechter partijdig was. De rechter had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat zijn beslissing was ingegeven door de goede procesorde en dat hij niet op de hoogte was van de problemen die verzoeker had met het verstaan van de zitting, aangezien verzoeker deze telefonisch bijwoonde.

De wrakingskamer heeft de aanvulling van de wrakingsgronden gedeeltelijk toegestaan, maar niet het verwijt van gebrek aan professionaliteit en deskundigheid, omdat deze grond al tijdens de zitting bekend was. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 594227 HA RK 25-99
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
24 juni 2025
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 28 mei 2025 mr. C. van Wambeke gewraakt. Mr. Wambeke (hierna: de rechter) behandelt in de zaak met het zaaknummer UTR 23/5195 (hierna: de hoofdzaak) het door verzoeker ingediende handhavingsverzoek bij het college van burgemeester en wethouders van Almere (hierna: college van B&W). Op 2 juni 2025 heeft verzoeker de wrakingsgronden aangevuld. De rechter heeft op 4 juni 2025 een schriftelijke reactie ingediend.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 juni 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker, zijn echtgenote en de rechter waren aanwezig bij de mondelinge behandeling. Mevrouw [A] en de heer [B] waren als toehoorder aanwezig.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend, omdat hij het er niet mee eens is dat de rechter een door verzoeker op de zitting aangevoerd argument buiten beschouwing wilde laten. Volgens de rechter betrof het een nieuwe beroepsgrond. Volgens verzoeker is dat niet waar en bovendien is het toegestaan om ter zitting gronden aan te voeren en aan te vullen. Verzoeker kreeg het idee dat de rechter de zaak gewoon graag af wilde doen of het af wilde schuiven.
2.2.
Verzoeker heeft de wrakingsgronden aangevuld nadat hij het proces-verbaal van de zitting ontving. Omdat verzoeker bij de verkeerde locatie van de rechtbank was, heeft hij de zitting telefonisch bijgewoond, waardoor hij niet alles goed kon verstaan. Na het lezen van het proces-verbaal raakte verzoeker pas volledig op de hoogte van wat er allemaal was gezegd en gebeurd op de zitting. Volgens verzoeker bleek uit het proces-verbaal dat de rechter heeft geoordeeld dat de inhoud van de reactie van de gemachtigde van de belanghebbenden aansloot bij het standpunt van het college B&W. Dit klopt niet volgens verzoeker, omdat het college van B&W nog nooit iets inhoudelijks heeft gezegd. Door dit op deze manier te kwalificeren en weer te geven, heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt. Daarnaast wordt in het proces-verbaal een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Zo staat in het proces-verbaal dat de rechter bij aanvang van de zitting zou hebben gezegd dat het college van B&W niet aanwezig was bij de zitting, terwijl de rechter dit in werkelijkheid pas later op de zitting heeft meegedeeld. Tot slot verwijt verzoeker de rechter onvoldoende professionaliteit en/of deskundigheid, omdat hij voorafgaand aan de zitting een beslissing had moeten nemen over welke partijen als belanghebbende aan het proces mochten deelnemen en niet pas op de zitting. Daarbij komt volgens verzoeker nog dat de rechter zonder enige onderbouwing het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het aanmerken van zijn buren (de huurders) als belanghebbende naast zich neerlegde met de mededeling ‘daar ben ik het niet mee eens’. Verzoeker acht zich daardoor geschaad in zijn belangen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn (schriftelijke) reactie zegt de rechter dat zijn beslissing om de door verzoeker opgeworpen beroepsgrond niet toe te laten is ingegeven ter bewaking van de goede procesorde, omdat het voor de andere partijen niet mogelijk was om daarop adequaat te reageren. Daaruit blijkt geen vooringenomenheid. Voor wat betreft de later door verzoeker aangevoerde gronden merkt de rechter op dat hij het betreurt dat verzoeker niet alles goed kon verstaan, maar dat hij daarvan niet op de hoogte was. Was dat wel zo geweest dan had de rechter kunnen proberen dat probleem op te lossen. Omdat verzoeker per abuis op de verkeerde locatie stond en de rechter het belangrijk vond dat verzoeker kon deelnemen aan de zitting heeft hij verzoeker aangeboden om telefonisch deel te nemen. Daaruit blijkt ook geen vooringenomenheid. De feitelijke vaststelling dat de schriftelijke reactie van de gemachtigde van de derde-belanghebbenden inhoudelijk grotendeels aansloot bij de standpunten van het college van B&W, getuigt evenmin van partijdigheid. Tot slot acht de rechter de inhoud van het proces-verbaal een juiste weergave van de zitting.

3.De beoordeling

Aanvulling wrakingsgronden

3.1.
Artikel 8:16 lid 1 en lid 3 Awb bepalen dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra alle feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden ingediend.
3.2.
In beginsel is een latere aanvulling van wrakingsgronden dus niet toegestaan. Echter, in dit geval staat de wrakingskamer de latere aanvulling van wrakingsgronden gedeeltelijk toe. Vast staat namelijk dat verzoeker de zitting telefonisch bijwoonde en daardoor niet alles goed heeft kunnen verstaan. Het is dan ook voorstelbaar dat verzoeker pas op het moment dat hij het proces-verbaal van de zitting ontving, volledig op de hoogte raakte van de gebeurtenissen tijdens de zitting. Verzoeker heeft vervolgens direct daarna de aanvulling van de wrakingsgronden ingediend.
3.3.
De aangevulde gronden worden daarom meegewogen, met uitzondering van het verwijt van verzoeker dat het de rechter ontbreekt aan professionaliteit en deskundigheid. De omstandigheid die verzoeker aan dit verwijt ten grondslag legt (namelijk: het niet vooraf beslissen wie belanghebbend zijn) deed zich al voor tijdens de zitting zelf en verzoeker is daar ook niet pas mee bekend geworden door het lezen van het proces-verbaal. Deze wrakingsgrond had verzoeker tegelijk met het wrakingsverzoek op de zitting van 28 mei 2025 kunnen en daarom moeten indienen. De wrakingskamer zal deze aanvullende grond dan ook niet meenemen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek.
Het toetsingskader
3.4.
In artikel 8:15 Awb staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.5.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
Het oordeel van de wrakingskamer
Procesbeslissing
3.6.
De beslissing(en) van de rechter om niet in te gaan op het door verzoeker opgeworpen punt dat het College van B&W innerlijk tegenstrijdige standpunten lijkt in te nemen, is een (tussen/proces)beslissing. Het is aan de rechter om te beslissen of een (nieuwe) beroepsgrond nog kan worden meegenomen of niet. Verzoeker geeft blijk van frustratie over het feit dat de rechter de beslissing om de beroepsgrond niet mee te nemen summier heeft gemotiveerd, maar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een dergelijke rechterlijke beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking, zelfs als de motivering ervan onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier is of als de motivering ontbreekt. Wraking is namelijk geen verkapt rechtsmiddel. Dit kan alleen anders zijn als de motivering van de (tussen)beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen) niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de motivering heeft gegeven. [1] Uit dat wat verzoeker heeft aangevoerd en de reactie van de rechter blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat hiervan sprake was.
Aanvullende wrakingsgronden
3.7.
Voor de wrakingskamer is het van de zitting van 28 mei 2025 opgemaakte proces-verbaal in beginsel de kenbron van alles wat op de zitting is gebeurd. De wrakingskamer heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van dat proces-verbaal. Daarbij geldt dat het proces-verbaal een zakelijk verslag is van wat er is gebeurd op de zitting en geen strikt chronologische weergave daarvan. Uit de enkele omstandigheid dat de mededeling van de rechter over de aanwezigheid van het college van B&W dus mogelijk op een andere plek in het proces-verbaal wordt weergeven dan dat het feitelijk heeft plaatsgevonden, blijkt geen (vermoeden) van vooringenomenheid bij de rechter.
3.8.
De laatste wrakingsgrond van verzoeker ziet op de mededeling van de rechter dat het standpunt van de derde-belanghebbenden inhoudelijk grotendeels overeenkomt met het standpunt van het college van B&W. Uit de verklaring van verzoeker begrijpt de wrakingskamer dat hij het proces-verbaal zo interpreteert, dat de rechter die conclusie heeft gebaseerd op wat de gemachtigde van de derde-belanghebbende ter zitting verklaarde over het gedrag van verzoeker. Dit omdat deze mededeling van de rechter in het proces-verbaal direct na de verklaring van de gemachtigde wordt weergegeven. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek toegelicht dat hij die feitelijke constatering heeft gebaseerd op de inhoud van de ingediende schriftelijke reacties. Zijn constatering sloeg dus niet terug op de daarvoor gegeven mondelinge toelichting op zitting, maar op de inhoud van het dossier. Dat wordt naar het oordeel van de wrakingskamer bevestigd door het gebruik van het woord ‘inhoudelijk’, waarmee de rechter aangeeft dat hij zijn feitelijke vaststelling baseert op de ingenomen (juridische) standpunten. Daaruit blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.
Conclusie: het wrakingsverzoek wordt afgewezen
3.9.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is en dat het daarom zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het wrakingsverzoek af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met het zaaknummer UTR 23/5195 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
Deze beslissing is genomen door mr. L.C. Michon, voorzitter, en mr. F.C. Burgers en
mr. D. van Bloemendaal als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.