ECLI:NL:RBMNE:2025:3053
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verblijfsontzegging door de rechtbank in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen een verblijfsontzegging beoordeeld. De verblijfsontzegging was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Utrecht op 8 november 2023 voor de duur van een maand, met een bestreden besluit van 12 februari 2024. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. van Viegen, betwistte de rechtmatigheid van de verblijfsontzegging en voerde aan dat de burgemeester niet had uitgegaan van de onschuldpresumptie en dat de opgelegde maatregel niet evenredig was.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de burgemeester aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende had aangetoond dat eiser artikel 2.29 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) had overtreden door zonder redelijk doel in een portiek rond te hangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de verblijfsontzegging terecht was opgelegd. Eiser kreeg geen gelijk en het verzoek om vrijstelling van het griffierecht werd toegewezen, omdat hij geen inkomen of vermogen had.
De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de verblijfsontzegging proportioneel had opgelegd, rekening houdend met het aantal overtredingen en de noodzaak van de maatregel. Eiser had onvoldoende argumenten aangedragen om de evenredigheid van de maatregel te betwisten. De rechtbank wees erop dat de burgemeester voldoende mogelijkheden had geboden voor eiser om zijn advocaat te spreken, ondanks de beperkingen van de verblijfsontzegging. De rechtbank besloot dat de verblijfsontzegging niet in strijd was met de onschuldpresumptie en dat de opgelegde maatregel rechtmatig was.