ECLI:NL:RBMNE:2025:3062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
11433359 \ LC EXPL 24-3156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens niet hebben hoofdverblijf en gebruik door derden

In deze huurzaak heeft de Stichting Woningstichting Centrada de gedaagde, die sinds 31 december 2019 een woning huurt, gedagvaard voor de kantonrechter. Centrada eist ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de gedaagde volgens Centrada zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft en de woning zonder toestemming aan derden in gebruik heeft gegeven. De kantonrechter heeft op 21 mei 2025 uitspraak gedaan. Centrada heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder verklaringen van omwonenden en resultaten van huisbezoeken, waaruit blijkt dat de gedaagde niet in de woning verblijft. De gedaagde heeft dit betwist, maar zijn argumenten werden door de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, wat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning rechtvaardigt. De gedaagde kreeg een termijn van veertien dagen om de woning te verlaten en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11433359 \ LC EXPL 24-3156
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
DE STICHTING WONINGSTICHTING CENTRADA,
gevestigd te Lelystad,
eisende partij,
hierna te noemen: Centrada,
gemachtigde: mr. T. Mulder,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.M. Koppert.

1.De procedure

1.1.
Centrada heeft [gedaagde] op 27 november 2024 gedagvaard voor de kantonrechter. Daarbij heeft Centrada 22 producties meegestuurd. [gedaagde] heeft op de dagvaarding geantwoord. Daarbij heeft [gedaagde] drie producties meegestuurd. De kantonrechter heeft besloten dat de zaak op een zitting verder besproken moet worden. Voordat de zaak met de kantonrechter is besproken, heeft Centrada aanvullende producties 23 en 24 opgestuurd.
1.2.
De zaak is op 18 april 2025 bij de kantonrechter besproken. Namens Centrada zijn de heer [A] – bewonersconsulent en vergezeld door zijn dochter – verschenen, bijgestaan door mr. Mulder. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mevrouw [B] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft besloten dat vandaag een uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 31 december 2019 de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] in ( [postcode] ) [plaats 1] (hierna: de woning) van Centrada. In deze procedure eist Centrada ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De reden daarvan is volgens Centrada dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad), terwijl hij daartoe op grond van de huurovereenkomst en het huurreglement wel gehouden is. Ook heeft [gedaagde] zonder toestemming de woning aan derde(n) in gebruik gegeven. [gedaagde] gedraagt zich daardoor niet als een goed huurder. [gedaagde] is het niet eens met de eis van Centrada. Volgens [gedaagde] heeft hij wel zijn hoofdverblijf in de woning. Hij heeft een groot belang bij behoud van zijn woning. De kantonrechter geeft Centrada gelijk. De huurovereenkomst wordt ontbonden. Ook moet [gedaagde] de woning verlaten. De kantonrechter legt hierna uit hoe en waarom hij tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of sprake is van een tekortkoming aan de kant van [gedaagde] en, zo ja, of deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Toetsingskader voor ontbinding
3.2.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij in beginsel de bevoegdheid om de overeenkomst helemaal of gedeeltelijk te ontbinden. Dit is alleen anders wanneer de tekortkoming, vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis daarvan, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de tekortschietende partij in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 BW). Een huurovereenkomst met betrekking tot een woning kan in beginsel alleen worden ontbonden door de rechter (artikel 7:231 lid 1 BW).
Verschillende tekortkomingen
3.3.
Centrada stelt dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van verschillende verplichtingen uit de huurovereenkomst, het huurreglement en de wet, namelijk : 1) het niet hebben van het hoofdverblijf in de woning, 2) het in gebruik geven van de woning aan derde(n) en 3) zich niet gedragen als een goed huurder. Achtereenvolgend zullen deze drie verplichtingen besproken worden.
Het hebben van het hoofdverblijf in de woning
3.4.
Centrada stelt dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichting door niet zijn hoofdverblijf in de woning te hebben. Deze verplichting volgt uit artikel 6.3 van het huurreglement. In dat artikel staat: ‘
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben.’ Volgens Centrada volgt uit de verschillende huisbezoeken en het uitgevoerde buurtonderzoek dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist.
Toetsingskader van hebben van hoofdverblijf in de woning
3.5.
Het hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde is voor een huurder één van de essentiële verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dat geldt zeker voor een sociale huurwoning als het gehuurde, die speciaal bedoeld is voor een huurder met een relatief smalle beurs, waar veel vraag naar is en waarvoor dus lange wachtlijsten bestaan. Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt daarom dat het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde ernstig genoeg is om tot ontbinding en ontruiming over te gaan. De bewijslast ter zake rust bij de verhuurder. Bij de beoordeling moet verder rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval en de belangen van verhuurder en huurder.
3.6.
Als de verhuurder gemotiveerd stelt dat de huurder geen hoofdverblijf heeft in het gehuurde, mag van de huurder worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verhuurder om deze aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Als de huurder niet voldoet aan deze verzwaarde motiveringsplicht kan de kantonrechter de stellingen van de verhuurder als onvoldoende betwist voor waar aannemen, al of niet met de mogelijkheid van tegenbewijs.
Waarom is er sprake van geen hoofdverblijf van [gedaagde] in de woning?
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft en wel om het volgende.
3.8.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde] op grond van artikel 6.3 van het huurreglement de verplichting heeft om de woning feitelijk te bewonen en om daar gedurende de huurtijd zijn (exclusieve) hoofdverblijf te hebben.
3.9.
Centrada heeft ter onderbouwing van haar stelling, dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft, verwezen naar de verschillende huisbezoeken die zij heeft afgelegd en waarbij [gedaagde] nooit in de woning was aangetroffen, het uitgevoerde buurtonderzoek op 18 september 2024 en de verklaringen van omwonenden. Zo heeft Centrada verschillende verklaringen van omwonenden ingebracht (zie producties 3, 6 en 16 bij dagvaarding). De omwonenden verklaren daarin dat zij [gedaagde] nauwelijks in en/of rondom de woning zien en dat derden gebruik maken van de woning. Ook heeft Centrada tijdens het huisbezoek op 27 augustus 2024 geconstateerd dat er geen mannelijke producten en/of persoonlijke spullen van [gedaagde] in de woning aanwezig waren en dat de slaapkamers in gebruik waren genomen door de nicht van [gedaagde] samen met haar vriend en de dochter van de nicht (zei productie 9 bij dagvaarding). Weliswaar had [gedaagde] gezegd dat hij op de bank zou slapen, maar er was geen beddengoed op de bank aangetroffen. Ook bleek tijdens het huisbezoek dat de voordeur van de binnenkant was afgesloten door een knip, terwijl [gedaagde] had gezegd tijdens het gesprek bij Centrada op kantoor, dat voorafgaand het huisbezoek had plaatsgevonden, dat hij van huis kwam. Verder had [gedaagde] verklaard dat zijn klusspullen in de woning zouden liggen, echter Centrada heeft tijdens het huisbezoek geen klusspullen van [gedaagde] in de woning aangetroffen. Bij de diverse huisbezoeken op onder andere 6 oktober 2023, 16 augustus 2024, 21 augustus 2024, 27 augustus 2024 en 18 september 2024 heeft [gedaagde] geen enkele keer de deur open gedaan, maar werd er steeds open gedaan door de nicht van [gedaagde] en/of de dochter van die nicht. Tot slot is Centrada minimaal vijf keer op verschillende tijdstippen nagegaan of de auto van [gedaagde] op de parkeerplaats in de buurt van de woning was geparkeerd. Geen enkele keer was de auto van [gedaagde] aangetroffen (zie producties 10, 11 en 13 bij dagvaarding).
3.10.
[gedaagde] heeft tegenover deze gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van Centrada onvoldoende onderbouwd gesteld. Dit had gelet op wat hiervoor onder 3.6. is overwogen wel op de weg van [gedaagde] gelegen om feitelijke gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij wél zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Weliswaar heeft [gedaagde] een groot aantal bankafschriften in het geding gebracht – volgens [gedaagde] volgt daaruit dat zijn dagelijkse leven daadwerkelijk in [plaats 1] en [plaats 2] plaatsvindt –, maar dat is onvoldoende. Uit de bankafschriften volgt ook dat op vele andere plaatsen (Breda, Dordrecht, Almere, Nijkerk, Zwolle, [.] , divers plekken in België) betalingen hebben plaatsgevonden, dus niet uitsluitend in [plaats 1] en/of [plaats 2] . De bankafschriften geven hooguit weer wat het uitgavenpatroon van [gedaagde] is geweest en waar hij zijn boodschappen doet. Daaruit volgt niet dat [gedaagde] het hoofdverblijf in de woning heeft. Dat [gedaagde] de huur en vaste lasten (internet en nutsvoorzieningen) betaalt, hoeft eveneens niet te betekenen dat hij zelf daadwerkelijk in de woning woont. [gedaagde] kan immers de huur en vaste lasten betalen en tegelijkertijd de woning aan derden in gebruik geven.
3.11.
Ook de verklaring van de omwonende op nummer [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 3] is onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] wél zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Tegenover deze enkele verklaring staan de verschillende verklaringen die Centrada van omwonenden heeft ingebracht (zie producties 3, 6 en 16 bij dagvaarding). Anders dan [gedaagde] heeft gesteld, gaat het niet alleen om de verklaring van de zogenaamde ‘stille aanbidder’ van [gedaagde] , die volgens [gedaagde] uit rancune een melding bij Centrada zou hebben gedaan over het niet hebben van zijn hoofdverblijf in de woning. Het gaat om verklaringen van verschillende omwonenden.
3.12.
[gedaagde] heeft nog een rooster van zijn diensten in het geding gebracht. Volgens [gedaagde] zou daaruit volgen dat hij wisselende diensten heeft en verklaren waarom hij tijdens de verschillende huisbezoeken van Centrada niet thuis was. De kantonrechter gaat hieraan voorbij en wel om het volgende. De kantonrechter kan op basis van het door [gedaagde] ingebrachte rooster niet nagaan of wat [gedaagde] heeft gesteld juist is. Het rooster is namelijk niet te volgen. Ondanks de uitleg van de gemachtigde van [gedaagde] , blijft onduidelijk op welke periode het rooster ziet, hoe het rooster gelezen moet worden en wat de verschillende afkortingen betekenen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Het door [gedaagde] ingebrachte rooster zal om die reden dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
3.13.
De kantonrechter neemt verder in zijn overweging mee dat [gedaagde] wisselende verklaringen heeft afgelegd die niet stroken met de feiten die door Centrada zijn gepresenteerd. Zo heeft [gedaagde] op de vraag van de kantonrechter wanneer zijn nicht en haar dochter bij hem zijn komen wonen geantwoord, dat hij zijn nicht op een familiedag in juni 2024 had ontmoet. Die nicht had geen woning. Zijn nicht zou eerst één dag bij hem gebleven zijn, toen twee dagen en later is die nicht een tijdje gebleven. De kantonrechter begrijpt hieruit dat de nicht van [gedaagde] en haar dochter pas ná juni 2024 bij hem zouden zijn komen wonen. Echter Centrada heeft gesteld – en is door [gedaagde] niet weersproken – dat tijdens het bezoek van Centrada in het kader van renovatiewerkzaamheden op 2 oktober 2023 zijn nicht en de dochter de deur al open deden. Ook heeft Centrada gesteld – en is eveneens door [gedaagde] niet weersproken – dat uit navraag bij de gemeente op 27 augustus 2024 is gebleken dat zijn nicht en haar dochter al twee jaar het adres van de woning als postadres gebruik(t)en (zie productie 10 bij dagvaarding). De kantonrechter is, gelet op het voorgaande, dan ook niet overtuigd geraakt dat de nicht van [gedaagde] en haar dochter pas ná juni 2024 in de woning zijn komen wonen.
3.14.
Tijdens het huisbezoek op 27 augustus 2024 konden [gedaagde] en Centrada de woning niet in, omdat de deur op de knip zat. Dat vond Centrada opmerkelijk omdat [gedaagde] had aangegeven van huis te zijn gekomen voor het gesprek op kantoor. Door of namens [gedaagde] zijn wisselende verklaringen gegeven waarom de knip op de deur zat. Zo zei de nicht, die de deur open deed, daarover dat haar dochter dat had gedaan, terwijl in de conclusie van antwoord stond dat de nicht van [gedaagde] als automatisme de knip op de deur had gedaan vanwege het feit dat haar dochter hardleers en vervelend is en om de haverklap de deur zou openen. Op de zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat hij normaal gesproken via de achterdeur/tuindeur de woning binnenkomt en niet via de voordeur zoals hij dat bij het huisbezoek wel had gedaan, zodat hij ook niet wist/vergeten was dat de deur nog op de knip zat. Ook zei [gedaagde] dat Centrada hem verkeerd begrepen had. Hij kwam niet van huis maar van zijn werk (hij kwam uit een gebroken dienst). Daarbij heeft hij verwezen naar zijn rooster in productie 1 bij zijn conclusie van antwoord. Echter, het rooster is zonder een gedegen toelichting – die [gedaagde] niet heeft gegeven – niet te volgen, zoals hiervoor al is overwogen. Dat [gedaagde] vanuit zijn gebroken dienst gelijk naar het kantoor van Centrada was gegaan, staat dan ook niet vast. Ook dat [gedaagde] dagelijks in de woning zou komen voor zijn klusspullen, die in de woning zouden staan, is de kantonrechter niet gebleken. Uit het verslag van Centrada (zie productie 9 bij dagvaarding) volgt dat Centrada geen klusspullen in de woning heeft aangetroffen. Bovendien heeft Centrada in de woning ook geen persoonlijke spullen van [gedaagde] aangetroffen. Desgevraagd heeft [gedaagde] ook daarover wisselende verklaringen gegeven: eerst zouden die in de auto liggen, toen weer bij (een van) zijn vriendinnen en tenslotte op de zolder. Echter Centrada heeft op de zolder geen persoonlijke spullen van [gedaagde] aangetroffen. Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat in de woning wel degelijk persoonlijke spullen zouden zijn, echter onduidelijk is – omdat een toelichting van [gedaagde] ontbreekt – waarom hij dit niet tijdens het huisbezoek aan Centrada heeft laten zien. Het was [gedaagde] immers duidelijk met welke reden Centrada was gekomen, namelijk: vaststellen of hij in de woning zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
3.15.
[gedaagde] heeft nog een bewijsaanbod gedaan van het doen horen van getuigen. De kantonrechter gaat hieraan voorbij, omdat [gedaagde] zij stelling dat hij wél hoofdverblijf in de woning heeft onvoldoende onderbouwd heeft gesteld. Bij deze stand van zaken ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om [gedaagde] toe te laten tot nadere bewijslevering van zijn standpunt door het doen horen van getuigen.
3.16.
Op basis van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Centrada voldoende heeft onderbouwd dat het leven van [gedaagde] zich in hoofdzaak niet in en/of vanuit de woning afspeelt. [gedaagde] heeft onvoldoende naar voren gebracht om daar anders over te denken. Daarmee komt vast te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit artikel 6.3 van het huurreglement door niet zijn hoofverblijf in de woning te hebben.
Het in gebruik geven van de woning aan derde(n)
Waarom is er sprake van in gebruik geven van de woning aan derden door [gedaagde] ?
3.17.
Centrada stelt dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichting door de woning zonder toestemming van Centrada aan derde(n) in gebruik te geven. Die verplichting volgt uit artikel 6.5 van het huurreglement. In dat artikel staat: ‘
Het is de huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van Centrada toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven.’ [gedaagde] heeft namelijk de woning in gebruik gegeven aan zijn nicht, haar dochter en de vriend van haar nicht. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat vaststaat dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichting uit artikel 6.5 van het huurreglement.
De verplichting tot goed huurderschap
Waarom is er sprake van niet goed huurderschap?
3.18.
Centrada stelt dat [gedaagde] zich als goed huurder moet gedragen. Dit volgt uit artikel 6.4 van het huurreglement en artikel 7:213 BW. [gedaagde] heeft deze verplichting geschonden door niet zijn hoofdverblijf in de woning te houden en de woning zonder toestemming aan derden (zijn nicht, haar dochter en de vriend van haar nicht) in gebruik te geven. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft en dat hij zijn woning in gebruik aan derden heeft gegeven, zodat vaststaat dat [gedaagde] zich ook niet als een goed huurder heeft gedragen en daarmee tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichting uit 6.4 van het huurreglement en artikel 7:213 BW.
Waarom rechtvaardigen de tekortkomingen van [gedaagde] de ontbinding van de huurovereenkomst?
3.19.
Omdat [gedaagde] geen hoofdverblijf heeft in zijn woning, de woning in gebruik gegeven heeft aan derden en zich daarmee niet heeft gedragen als een goed huurder, is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn (hoofd)verplichtingen uit de huurovereenkomst en het huurreglement. Deze tekortkomingen – los van elkaar maar ook in onderling samenhang – rechtvaardigen in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. Centrada heeft een zwaarwegend belang bij een rechtvaardige verdeling van haar sociale huurwoningen. Zij moet kunnen optreden tegen woonfraude en de woning (waarvoor lange wachtlijsten bestaan) opnieuw kunnen verhuren aan een woningzoekende, die wel aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en het huurreglement zal voldoen.
3.20.
Daartegenover heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij een groot belang heeft bij behoud van zijn woning. Immers als hij de woning moet verlaten kan hij nergens heen en komt hij op straat te staan. Ook zouden de omgangsregelingen met (een aantal van) zijn zeven kinderen in gevaar komen. Deze gestelde omstandigheden zijn onvoldoende om af te zien van de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning en wel om het volgende. Het dakloos raken is inherent aan een ontruiming en maakt niet dat om die reden afgezien moet worden van de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Bovendien zal [gedaagde] hoogstwaarschijnlijk niet dakloos raken, omdat zijn huidige vriendin een woning in [plaats 3] heeft. Ondanks dat dit misschien geen ideale situatie is – volgens [gedaagde] zou de woning te klein zijn –, wordt daarmee wel voorkomen dat [gedaagde] op straat komt te staan. Dat [gedaagde] de woning nodig heeft voor de omgangsregelingen met (een aantal van) zijn zeven kinderen, is de kantonrechter niet gebleken en verder ook door [gedaagde] niet onderbouwd. Hoewel de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning voor [gedaagde] ingrijpend is, is het niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] daardoor in een noodsituatie terecht komt.
3.21.
Op grond van het voorgaande wegen de door [gedaagde] aangevoerde belangen bij het behoud van de woning niet op tegen het belang van Centrada bij ontbinding van de huurovereenkomst.
Waarom wordt de huurovereenkomst ontbonden?
3.22.
In dit geval is sprake van een schending van een voortdurende verplichting en andere verplichtingen uit de huurovereenkomst, huurreglement en de wet. Nakoming is wat betreft het verleden blijvend onmogelijk. Daarom is voor ontbinding geen verzuim vereist (artikel 6:265 lid 2 BW). De kantonrechter zal de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst dan ook toewijzen.
Waarom moet [gedaagde] de woning ontruimen?
3.23.
De ontbinding van de huurovereenkomst heeft tot gevolg dat [gedaagde] de woning moet ontruimen en verlaten. [gedaagde] krijgt daarvoor een termijn van veertien dagen. Die termijn van veertien dagen begint te lopen nadat dit vonnis door de deurwaarder aan [gedaagde] is uitgereikt.
Waarom moet [gedaagde] de proceskosten betalen?
3.24.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Centrada worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,71
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
776,71
3.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
3.26.
Centrada verzoekt het vonnis uitvoer bij voorraad te verklaren. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die aan toewijzing van deze vordering in de weg staan. Dit vonnis wordt daarom uitvoer bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst voor de woning aan het adres de [straat] [nummeraanduiding 1] [nummeraanduiding 2] in ( [postcode] ) [plaats 1] per vandaag,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan het adres de [straat] [nummeraanduiding 1] [nummeraanduiding 2] in ( [postcode] ) [plaats 1] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hem toebehoren en niet aan Centrada, en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Centrada te stellen,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 776,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.
HHt/37278