ECLI:NL:RBMNE:2025:3064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
25/1756
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom met betrekking tot gestapelde containers in het kader van een bouwproject

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, een B.V. uit [plaats 1], heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht is opgelegd op 21 februari 2025. Deze last betreft de aanpassing en verwijdering van gestapelde containers die in strijd met de verleende vergunning zijn geplaatst, en het voorkomen van het parkeren van bedrijfsauto's in de [straat]. De voorzieningenrechter heeft op 25 maart 2025 de zaak behandeld en partijen de gelegenheid gegeven om tot een oplossing te komen, maar dit heeft niet geleid tot een akkoord. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de last onder dwangsom leidt tot stillegging van het bouwproject, wat aanzienlijke financiële gevolgen met zich meebrengt. De voorzieningenrechter komt tot de voorlopige conclusie dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft, en schorst het bestreden besluit van 21 februari 2025 voor zover dit de last onder dwangsom ten aanzien van de containers betreft. Dit betekent dat verzoekster voorlopig de tweede laag van de containers niet hoeft te verwijderen. Tevens wordt het college opgedragen om het griffierecht van € 385,- en de proceskosten van € 1.814,- aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1756

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.J.H. Plambeck),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: T. van den Akker).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] uit [plaats 2] (bewoonster).
(gemachtigde: mr. L.A.M. van Kippersluis)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de last onder dwangsom die is opgelegd op 21 februari 2025.
1.1.
Op 13 januari 2025 heeft het college een controle uitgevoerd bij [adres] , in [plaats 2] , waarbij is geconstateerd dat verzoekster in strijd met de verleende vergunning heeft gehandeld. Er is namelijk een gestapelde container geplaatst, wat overlast veroorzaakt voor de bewoners van [adres] . Ook is geconstateerd dat, in strijd met de vergunning, bedrijfsauto’s staan geparkeerd in de [straat] .
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2025 heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, die ziet op aanpassing van de geplaatste containers en verwijdering van één daarvan, en een last onder dwangsom die ziet op het voorkomen van het parkeren in de [straat] .
1.3.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, en onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het college en de derde-partij met haar gemachtigde.
1.6.
Op zitting is nog gesproken over de vraag of partijen tot een oplossing in deze zouden kunnen komen. De rechtbank heeft partijen tot 8 april 2025 de tijd gegeven om dit uit te zoeken. De rechtbank heeft op 10 april 2025 uitstel verleend tot 18 april 2025. Bij brief van 18 april 2025 heeft de rechtbank bericht ontvangen dat het onderling overleg niet tot een oplossing heeft geleid.
1.7.
De rechtbank sluit het onderzoek. Zoals ter zitting is besproken en in het verkorte proces-verbaal van de zitting is opgenomen, doet de rechtbank binnen één na bericht van partijen uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het over?
2. Aan verzoekster is op 5 april 2025 op grond van artikel 2.9 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV) een vergunning verleend voor het in gebruik nemen van gemeente gronden (IOG) om diverse objecten te plaatsen ten behoeve van de nieuwbouw bij [adres] .
2.1.
Op 21 februari 2025 zijn aan verzoekster twee lasten onder dwangsom opgelegd, vanwege overtreding van artikel 1:4 en artikel 2:9 van de APV.
2.2.
Reden daarvoor is dat op 13 januari 2024 is geconstateerd dat in strijd met de vergunning en de daarbij behorende tekening:
- Een gestapelde (dubbele) container was geplaatst;
- De onderste container (en daarmee dus ook de bovenste) is niet conform de vergunning op de juiste locatie geplaatst en ook niet brandwerend bekleed;
- De vergunning voorziet niet in een plaatsing van de tweede container;
- Overlast voor de bewoonster van [adres] , terwijl in de IOG-vergunning is aangegeven dat plaatsen van objecten geen overlast mag veroorzaken;
- Dat er bedrijfsauto’s geparkeerd stonden, terwijl in de vergunningsvoorschriften staat dat er geen voertuigen van de vergunninghouder, zijn opdrachtgever of onderaannemer en dergelijke mogen worden geparkeerd.
Last 1, met betrekking tot de containers:
2.3.
Met het bestreden besluit gelast het college verzoekster om de plaatsing van de onderste container aan te passen en om de tweede container te verwijderen.
De begunstigingstermijn loopt tot 10 maart 2025, de dwangsom bedraagt € 5.000,-.
Last 2, het voorkomen van parkeren
2.4.
Met het bestreden besluit gelast het college verzoekster om geen bedrijfsvoertuigen en/of auto's van personeel te laten parkeren. Dit geldt niet voor kort parkeren van auto’s bestemd voor het laden en lossen van materiaal.
2.5.
De begunstigingstermijn loopt tot 10 maart 2025. De dwangsom bedraagt 100 euro per overtreding met een maximum van € 10.000,-.
3. Ter zitting is besproken dat het verzoek om een voorlopige voorziening alleen ziet op last 1. Daarnaast is ter zitting verduidelijkt dat ten aanzien van last 1 het enkel gaat om de hoogte/stapeling van de containers. Het brandwerend maken van de containers of het verplaatsen van de containers vallen niet onder het verzoek.
Wat voert verzoekster aan?
4. Verzoekster voert aan dat de containers zijn geplaatst in overeenstemming met de aanvullende gegevens over de bouwplaatsindeling die bij de aanvraag voor de vergunning zijn ingediend. De oorspronkelijke bouwplaatsindeling is vervangen door de bouwplaatsindeling die aan het college is verstuurd per e-mail van 26 maart 2024. In deze aanvullende gegevens (de e-mail) is uitdrukkelijk aangegeven dat sprake is van zes stuks schakelketens, terwijl op de overgelegde tekeningen van de bouwplaatsindeling (zowel bij de aanvraag als bij de aanvullende gegevens) daartoe drie stuks zijn ingetekend, met daarnaast een trap. Het weergeven van een trap veronderstelt dat er meerdere bouwlagen zijn.
4.1.
Verzoekster voert verder aan dat nu de keten overeenkomstig de bouwplaatsindeling en de verleende vergunning zijn geplaats, er geen ruimte meer is voor een aanvullende beoordeling van overlast.
4.2
Verzoekster voert ten aanzien van de belangenafweging aan dat, om te voldoen aan de last onder dwangsom, de containers verwijderd moeten worden en daardoor het werk stilgelegd moet worden. Een werkgever is op grond van artikelen 3.20 en 3.22 tot en met 3.25 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht bouwketen op de bouwplaats aanwezig te hebben. Er dient namelijk om een gemakkelijk toegankelijke ruimte beschikbaar te zijn voor pauzes van de werknemers, met voldoende tafels en stoelen. Verder dienen er ook kleedruimten, wasgelegenheden, toiletten, wastafels en eerste hulpposten aanwezig te zijn. Daarbij komt dat kantoorruimte ten behoeve van het kantoorpersoneel die op de locatie aanwezig moeten zijn zoals de uitvoerder en veiligheidscoördinator. De omvang van de containers is, gelet op de voorgaande benodigdheden, noodzakelijk. Een andere ruimte om de keten op te plaatsen of in de buurt van het bouwproject is niet beschikbaar. Het stilleggen van de bouwwerkzaamheden leidt tot een onaanvaardbare vertraging in de werkzaamheden, het niet nakomen van aangegane verplichtingen en heeft grote financiële gevolgen. Daarbij komt dat de vertraging ook zou leiden tot een groter beslag op de openbare ruimte. Ook vanwege de huidige woningnood is vertraging zeer ongewenst. Dit terwijl het project voorziet in 45 huurappartementen, waarvan 30% sociale huur, 20% middenhuur en 50% in de vrije sector.
Het oordeel van de rechtbank
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het nodig is om de besluiten van het college te schorsen in afwachting van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter gaat na of een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom kan worden gegeven en daarmee de kans van slagen van het bezwaar, en zij weegt de belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de last onder dwangsom, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekster bij een schorsing daarvan. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepsprocedure niet.
Spoedeisend belang
6. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorziening, omdat zij als gevolg van de last onder dwangsom het bouwproject moet stilleggen. Dit levert een grote vertraging op, met aansprakelijkheden ten aanzien van aangegane verplichtingen en financiële kosten. Dit strekt verder dan enkel financiële belangen. Gelet op deze toelichting, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster een afdoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. In de kern gaat deze zaak over de vraag of aan verzoekster een dubbel gestapelde container (twee lagen van drie containers) is vergund door het college of niet. Verzoekster heeft daartoe gewezen op de bij de aanvraag behorende bouwtekening en de aangepaste bouwtekening zoals die aan verweerder is verstuurd per e-mail van 26 maart 2024 en waarin een laag van drie containers is ingetekend met daarbij een trap aan de zijkant, wat volgens verzoekster een tweede laag van drie containers veronderstelt. Verder wijst verzoekster op de mail van 26 maart 2024, waarin uitdrukkelijk staat dat er ‘6x schakelketen’ worden geplaatst.
7.1.
Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat zij bij het verlenen van de vergunning uit is gegaan van de tekening behorende bij de e-mail van 26 maart 2024, maar daaruit niet afdoende duidelijk blijkt dat er sprake is van een dubbele laag containers. De enkele ingetekende trap is daarvoor niet duidelijk genoeg volgens het college.
Het college kon ter zitting geen duidelijkheid verschaffen of de inhoud van de e-mail van 26 maart 2024 is meegenomen bij het verlenen van de vergunning, en waarom de mail van 26 maart 2024 in combinatie met de tekening niet met zich meebrengt dat aan verzoekster daadwerkelijk de dubbele laag containers is vergund. Het college kon ter zitting evenmin duidelijkheid verschaffen over de vraag hoe in het geval waarin de zes containers wel zouden zijn vergund, overlast in de zin van artikel 2.9 van de APV enkel door de plaatsing ervan (het blokkeren van daglicht in de woning van de derde belanghebbende) in deze nog een rol kan spelen. In de vergunning is weliswaar onder het kopje ’algemeen’ bepaald dat

Het plaatsen van de in dit besluit genoemde objecten, geen gevaar of hinder mogen
veroorzaken, of zorgen voor een onveilige situatie in de openbare ruimte’, maar met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat zonder nadere toelichting niet duidelijk is waarom er hiermee bij de vraag of de vergunning verleend zou worden geen rekening is gehouden. Aan het plaatsen van twee lagen van drie containers van in totaal bijna 6 meter hoog op korte afstand van de voorkant van de woning van de derde belanghebbende is immers onlosmakelijk verbonden dat er daglicht weggenomen wordt en dat hiermee hinder wordt veroorzaakt.
7.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan gezien het voorgaande op voorhand niet worden gesteld dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Met het college is de voorzieningenrechter het weliswaar eens dat de bouwtekening op dit punt misschien niet op het eerste gezicht geheel duidelijk is, maar in combinatie met de e-mail van 26 maart 2024 is afdoende duidelijk dat verzoekster twee lagen van drie bouwketen wilde plaatsen. Het college zal de gang van zaken ten aanzien van de e-mail en de bouwtekening in de lopende bezwaarprocedure dan ook nader moeten onderzoeken en/of nader moeten motiveren waarom, volgens het college, desondanks geen dubbele containers is vergund. Indien en voor zover de zes containers zijn vergund, dient het college verder nader te motiveren waarom en op welke wijze overlast in de zin van de APV nog een rol kan spelen in de belangenafweging, als tot de conclusie wordt gekomen dat de dubbelle containers vergund zijn.
Belangenafweging
8. Tegen deze achtergrond weegt de voorzieningenrechter de belangen van partijen bij het al dan niet schorsen van het bestreden besluit, in afwachting van een beslissing op bezwaar.
8.1.
Bij verzoekster speelt haar bedrijfsbelang. Bij het weghalen van de (bovenste laag) containers moet de bouw worden stilgelegd. Dit heeft financiële gevolgen. Ook zal de voortgang van de bouw bemoeilijkt worden, omdat er een oplossing moet worden gevonden voor de verloren (kantoor)ruimte, terwijl verzoekster gemotiveerd heeft gesteld dat een dergelijke oplossing niet/niet zonder meer voor handen is.
8.2.
Voor het college speelt het algemeen belang en de belangen van de omwonenden. Dit ziet met name op de overlast van de gestapelde containers.
8.3.
Voor de derde-partij, de bewoonster van [adres] , speelt het belang van haar leef- en woonkwaliteit. Zoals door haar is toegelicht, is dit ernstig verminderd door de dubbele container die vlak voor haar huis is geplaatst, gedurende de circa 18 maanden. Door het gebrek aan zonlicht is zij genoodzaakt om extra verwarmings- en elektriciteitskosten te maken, er is vocht in huis en daarbij zijn er meerdere planten doodgegaan door het gebrek aan licht.
8.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bedrijfsbelang van verzoekster in dit geval zwaarder moet wegen dan de belangen van het college en de derde-partij. Het voldoen aan de last onder dwangsom is ingrijpend voor de bedrijfsvoering en heeft verstrekkende gevolgen, die niet makkelijk oplosbaar zijn en wanneer het bezwaar van verzoekster zal slagen, ook niet makkelijk meer terug te draaien zijn. In dat licht bezien vindt de voorzieningenrechter, hoewel zij oog heeft voor de belangen van het college en de derde-partij, het niet onredelijk van hen te vergen dat de huidige situatie nog even voortduurt, totdat op het bezwaar is beslist.

Schorsing bestreden besluit

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 21 februari 2025, wordt geschorst tot de uitspraak op het bezwaar voor zover dit de last onder dwangsom ten aanzien van de keten/containers betreft. Dit betekent dat verzoekster vooralsnog de tweede laag van de containers niet hoeft te verwijderen. De voorzieningenrechter merkt voor de volledigheid op dat de getroffen voorlopige voorziening van rechtswege vervalt als een beslissing wordt genomen op het bezwaar van verzoekster.

Griffierecht en proceskosten

10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 385,- vergoedt.
10.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 907,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit van 21 februari 2025, voor zover dit de last onder dwangsom ten aanzien van de keten/containers betreft
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 385,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.