ECLI:NL:RBMNE:2025:3080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/3382
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake boete zorgverzekering zonder spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 528,- die door het CAK was opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bij financiële geschillen is er doorgaans geen sprake van spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood. Verzoekster heeft weliswaar een dwangbevel en een brief van een deurwaarder overgelegd, maar heeft niet tijdig gereageerd op een verzoek van de griffier om nadere onderbouwing van haar financiële situatie.

Bovendien blijkt uit correspondentie dat het bezwaarschrift van verzoekster bij het CAK niet bekend is en dat het CAK heeft besloten het bestreden besluit in te trekken. Hierdoor concludeert de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3382

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

CAK, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 maart 2025 heeft het CAK aan verzoekster een boete opgelegd ter hoogte van € 528,-. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster heeft ter onderbouwing dat er spoedeisend belang is een dwangbevel overgelegd dat ziet op de opgelegde boete en een brief van een deurwaarder dat de boete niet is voldaan zodat het bedrag nu is verhoogd naar € 624,81 overgelegd.
4. Bij brief van 5 juni 2025 heeft de griffier verzoekster verzocht om een nadere onderbouwing van de financiële situatie van verzoekster, waarbij is verzocht om in ieder geval kopieën van bankafschriften, kopieën van aanmaningen indien sprake is van schulden en eventuele stukken met betrekking tot huisuitzetting over te leggen. Verzoekster heeft op deze brief niet binnen de gestelde termijn gereageerd, zodat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een onomkeerbare situatie. Verder blijkt uit de brief van het CAK van 16 juni 2025 dat het door verzoekster aan de rechtbank overgelegde bezwaarschrift bij het CAK niet bekend is en dus ook niet in behandeling is genomen. Het CAK heeft bovendien besloten om het bestreden besluit in te trekken. De conclusie is daarom dat er geen spoedeisend belang is.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder , griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.