ECLI:NL:RBMNE:2025:3083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/918
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na het intrekken van haar beroep tegen de Dienst Toeslagen. Verzoekster had op 31 januari 2025 beroep ingesteld omdat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 19 augustus 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Op 4 februari 2025 heeft de Dienst Toeslagen alsnog een besluit genomen op het bezwaar. In het verweerschrift van 14 februari 2025 heeft de Dienst Toeslagen erkend dat het beroep terecht was ingesteld en heeft aangeboden het griffierecht en een proceskostenvergoeding te betalen, maar stelde dat verzoekster geen procesbelang meer had bij het beroep. Verzoekster trok daarop op 2 april 2025 haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen verzocht om te reageren op dit verzoek, maar ontving geen reactie.

De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Aangezien er geen bezwaar is gemaakt door de Dienst Toeslagen tegen het verzoek om proceskostenvergoeding, heeft de rechtbank de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de bijstand door de gemachtigde. Daarnaast is de Dienst Toeslagen verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] ( [land] ), verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verzoekster heeft beroep ingesteld op 31 januari 2025, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 19 augustus 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 4 februari 2025 heeft verweerder alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar. In het verweerschrift van 14 februari 2025 heeft verweerder te kennen gegeven dat het beroep op zichzelf terecht is ingesteld en dat verweerder daarom bereid is het griffierecht en een proceskostenvergoeding te betalen, maar dat verzoekster geen procesbelang meer heeft bij onderhavig beroep.
Verzoekster heeft vervolgens op 2 april 2025 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft verweerder verzocht om hierop te reageren. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
Proceskostenvergoeding
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Aangezien de rechtbank op haar verzoek om een reactie van verweerder op het verzoek van verzoekster om proceskostenvergoeding geen reactie heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder daartegen geen bezwaar heeft. Dat strookt ook met wat verweerder in het verweerschrift heeft geschreven. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen als volgt vast, waarbij de vergoeding wordt berekend met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
4. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van L. El Kabch, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).