ECLI:NL:RBMNE:2025:3094

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
590213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op registratie van gegevens van belangenbehartiger in incidentenregister door verzekeraar

In deze zaak hebben [eiseres sub 1] B.V. en [eiser sub 2] een kort geding aangespannen tegen ASR Schadeverzekering N.V. naar aanleiding van onregelmatigheden die ASR heeft ontdekt in dossiers die door hen zijn behandeld. ASR was voornemens om de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op te nemen in diverse registers, waaronder het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ASR de gegevens mag opnemen in interne registers, maar dat registratie in de externe registers niet gerechtvaardigd is. Dit is gebaseerd op het feit dat er nog een strafrechtelijk onderzoek loopt en dat registratie in het EVR de mogelijkheden van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] om te opereren negatief zou beïnvloeden. De voorzieningenrechter heeft ASR verboden om de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het Incidentenregister en het CBV te registreren. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/590213 / KG ZA 25-108
Vonnis in kort geding van 18 april 2025
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [plaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [plaats 2] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaten: mr. R. le Grand en mr. Y.A.Y. Sevink,
tegen
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ASR,
advocaten: mr. Chr. H. van Dijk en mr. S. Schauwaert.

1.De procedure

1.1.
Op 19 maart 2025 hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een kort geding dagvaarding met 17 producties uitgebracht tegen ASR. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben aanvullend nog de producties 18 en 19 overgelegd. Voor de zitting heeft ASR een conclusie van antwoord ingediend met 15 producties. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben naar aanleiding van de (uitgebreide) conclusie van antwoord gevraagd om verlenging van de spreektijd van 15 minuten naar 30 minuten. Dat heeft de voorzieningenrechter toegestaan.
1.2.
Op 4 april 2025 was de mondelinge behandeling van het kort geding. [eiser sub 2] was aanwezig met mr. R. le Grand en mr. Y.A.Y. Sevink. Namens ASR was de heer [A] (coördinator fraudebeheersing bij ASR) aanwezig samen met mr. Chr. H. van Dijk en mr. S. Schauwaert. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en zij hebben antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.
1.3.
Nu volgt deze uitspraak.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres sub 1] is op 17 december 2021 opgericht door [eiser sub 2] . [eiser sub 2] is via zijn vennootschap [bedrijf 1] B.V. enig (indirect) aandeelhouder en statutair bestuurder van [eiseres sub 1] . Bij de oprichting van [eiseres sub 1] heeft [eiser sub 2] de handelsnaam en een aantal dossiers overgenomen van [handelsnaam] (hierna: [handelsnaam] ). [handelsnaam] was een handelsnaam van de eenmanszaak van de heer [B] , de vader van de heer [C] (hierna: [C] ), die feitelijk de werkzaamheden verrichte bij [handelsnaam] . ASR heeft diverse onregelmatigheden ontdekt in dossiers die door [eiser sub 2] (via [eiseres sub 1] ) en [C] (via [handelsnaam] ) zijn behandeld en is daarom voornemens om de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] [1] op te nemen in diverse registers. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vragen nu om een verbod voor ASR om dat te doen. De voorzieningenrechter vindt dat ASR de gegevens mag opnemen in de interne registers, namelijk het Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) en haar gebeurtenissenadministratie. Het wordt ASR wel verboden om de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op te nemen in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) en om een melding te doen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: CBV).

3.De beoordeling

Er is sprake van een spoedeisend belang
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang. Het is namelijk zo dat als de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in de verschillende registers worden opgenomen, het veel moeilijker dan wel feitelijk onmogelijk wordt voor hen om letselschade dossiers te behandelen. ASR heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
De kernvraag in dit geschil
3.2.
Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet beoordeeld worden of het gerechtvaardigd is voor ASR om de gegevens van [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] op te nemen in het EVR, het Incidentenregister, het IVR, de gebeurtenissenadministratie en om melding te doen bij het CBV. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op het juridische kader dat geldt in deze zaak.
Het juridische kader: de interne en externe registers
3.3.
Er zijn twee interne registers: de Gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde Intern Verwijzingsregister (IVR). Deze registers vormen het interne waarschuwingssysteem van een financiële instelling én de groep financiële ondernemingen waarvan zij deel uitmaakt. Andere financiële instellingen kunnen de registratie echter niet bekijken. Het gaat er bij dit type registratie om dat een gebeurtenis heeft plaatsgevonden die aandacht behoeft vanwege een (mogelijk) effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en verzekeringsbranche. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om (een vermoeden van) fraude of ander laakbaar of onrechtmatige gedrag, zoals onwenselijk gedrag tegen een medewerker.
3.4.
Er zijn ook twee externe registers die samen het extern waarschuwingssysteem vormen. Dit zijn het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR). Een Financiële Instelling legt in haar eigen Incidentenregister gedragingen vast van
(rechts)personen die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van Financiële
Instellingen, hun klanten of medewerkers of die de integriteit van Financiële
Instellingen in het geding kunnen brengen. Het Incidentenregister is raadpleegbaar voor medewerkers van de afdeling Veiligheidszaken van ASR en de gegevens kunnen gebruikt worden om te bepalen welk risico het met zich brengt als iemand die geregistreerd staat een product of dienst aanvraagt bij ASR of een van haar dochterondernemingen of als diegene bij ASR wil werken. De gegevens in het Incidentenregister kunnen onder voorwaarden ook gedeeld worden met de afdeling veiligheidszaken van andere financiële instellingen of met de fraudeloketten van de branchevereniging ten behoeve van het beschermen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector.
3.5.
Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister. Het EVR is toegankelijk voor medewerkers van alle aan het waarschuwingssysteem deelnemende financiële instellingen. In het EVR staan alleen identificerende gegevens en het werkt op basis van ‘hit / no hit’. Als er sprake is van een ‘hit’ moet contact worden opgenomen met de afdeling Veiligheidszaken en kan onder voorwaarden de bijbehorende informatie uit het Incidentenregister verkregen worden. Indien de gegevens door een andere instelling in het EVR zijn opgenomen, wordt die informatie dan uitgewisseld tussen de afdeling Veiligheidszaken van de andere instelling.
3.6.
Een externe registratie moet getoetst worden aan het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het PIFI). In artikel 5.2.1 van het PIFI staat:
“ De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b. In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c. Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. (…)”
Om te voldoen aan het onder b. vermelde vereiste moet in beginsel sprake zijn van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Sv kunnen dragen. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan.
3.7.
De bank of verzekeraar zal ook moeten afwegen of een minder vergaande waarschuwing, bijvoorbeeld een registratie in alleen het interne waarschuwingssysteem, niet ook volstaat (subsidiariteitsbeginsel). Wat betreft het proportionaliteitbeginsel geldt dat er een belangenafweging moet plaatsvinden tussen belang van de financiële sector bij registratie van de (persoons)gegevens en het belang van, in dit geval, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] bij het niet registeren van hun (persoons)gegevens. De bank of verzekeraar moet motiveren waarom de vastgestelde termijn echt noodzakelijk is. Volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) moet de registratieperiode van persoonsgegevens namelijk worden beperkt tot een strikt minimum. Een registratie in het externe waarschuwingssysteem mag dus niet zonder meer voor acht jaar worden gedaan.
ASR mag de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] registreren in de interne registers
3.8.
Dan nu de beoordeling in deze zaak. In maart 2022 is ASR een onderzoek begonnen tegen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Het onderzoek heeft 3 jaar in beslag genomen. Tijdens dat onderzoek zijn verschillende onregelmatigheden door ASR geconstateerd. Op 7 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [D] ( [bedrijf 2] ), [E] ( [bedrijf 2] ), [A] (ASR), [F] (ASR), [C] en [eiser sub 2] . In dat gesprek zijn de onregelmatigheden besproken en van het gesprek is een verslag gemaakt.
3.9.
ASR heeft daarna nog meer onderzoek gedaan. Op 10 januari 2025 heeft ASR een brief gestuurd met het voornemen om de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te registeren. Uit de brief van ASR blijkt dat ASR [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] – kort gezegd – de volgende zaken verwijt:
1. Het niet melden van het overlijden van [G] en
2. Het niet direct melden dat bij [H] sprake was van twee ongevallen.
Volgens ASR kunnen de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in die dossiers een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 250 Svdragen, omdat sprake is van valsheid in geschrift (art. 225 Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr) en (een poging tot) oplichting (art. 45 Sr jo. 326 Sr).
3.10.
Op 20 februari 2025 heeft ASR aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] bericht dat er ook in het dossier [I] onregelmatigheden zijn gevonden. ASR is op die onregelmatigheden in de conclusie van antwoord uitgebreid ingegaan. Het komt er op neer dat in die zaak gebleken is dat, anders dan [C] had gesteld, door [I] geen werkzaamheden waren verricht en hij niet zelf een werkgeversverklaring had overgelegd. Ook was [I] , anders dan werd gesteld, niet getrouwd en had hij geen kinderen.
3.11.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de onregelmatigheden die zich hebben voorgedaan in dossiers die [eiser sub 2] (namens [eiseres sub 1] ) heeft behandeld en dossiers die [C] heeft behandeld (namens [handelsnaam] ).
De kwestie [H]
3.12.
De voorzieningenrechter stelt vast dat (alleen) het dossier van [H] een dossier is dat [eiser sub 2] heeft behandeld. Op dat moment was [eiseres sub 1] al opgericht. [eiser sub 2] was bestuurder en enig aandeelhouder van de B.V., dus de gedragingen in dat dossier zijn aan hem toe te rekenen. Hij was verantwoordelijk, ook in het geval een van zijn medewerkers handelingen heeft verricht in het dossier. De cruciale correspondentie in dit dossier is door [eiser sub 2] zelf afgehandeld.
3.13.
Uit de processtukken is het volgende af te leiden wat betreft de kwestie rondom [H] . Op 17 november 2021 zijn twee meldingen gedaan bij de verzekeraars Univé en ASR over een ongeval. Op 28 december 2021 heeft [eiser sub 2] naar Univé een voorlopige schadestaat toegestuurd. In die schadestaat was een bedrag opgenomen van € 2.289,87. Naar aanleiding van het letselschaderapport en de toegezonden voorlopige schadestaat heeft Univé op 28 december 2021 aan [eiser sub 2] laten weten dat zij op dat moment de schadestaat nog niet goed kon beoordelen en graag een nadere onderbouwing zou zien. Vooruitlopend op de nadere onderbouwing heeft Univé op diezelfde datum vast een voorschot van
€ 750,00 aan [H] overgemaakt. Op 4 januari heeft [eiser sub 2] nagenoeg dezelfde schadestaat gestuurd aan ASR, waarin nagenoeg dezelfde schade wordt geclaimd. De voorlopige schadestaat die aan ASR werd toegestuurd op 4 januari 2022 kwam neer op een totale schade van € 2.758,95. Op 10 januari 2022 heeft ASR een mail gestuurd naar [eiser sub 2] waarin zij aan heeft gegeven dat er nog informatie ontbrak. ASR heeft daarnaast inhoudelijk kritische vragen gesteld. [eiser sub 2] heeft op 18 januari in reactie daarop een korte mail gestuurd waarin hij aangeeft dat hij navraag heeft gedaan bij [H] en dat het om twee ongevallen blijkt te gaan. Het is dus niet zo dat hij direct en uit eigen beweging de melding heeft gemaakt van twee ongevallen. [eiser sub 2] stelt dat het een vergissing was die werd veroorzaakt door het gestandaardiseerde proces en een miscommunicatie tussen hem en zijn praktijkondersteuner. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van [eiser sub 2] was om, zelfs als het gaat om een gestandaardiseerd proces, de melding van de schade en de voorlopige schadestaat te controleren voordat hij het verstuurde aan ASR. [eiser sub 2] heeft dubbel geclaimd (of in ieder geval geprobeerd te claimen) bij beide verzekeraars. [eiser sub 2] heeft twee keer de mogelijkheid gehad om te constateren dat het ging om twee verschillende ongevallen die [H] waren overkomen. Hij had het zelf moeten melden en dat heeft hij niet gedaan. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stelling dat [eiser sub 2] niet wist dat het om twee gevallen ging, moeilijk te geloven is. [eiser sub 2] heeft er nog op gewezen dat het ging om een voorlopige schadestaat, maar dat doet er niet toe omdat er op basis van de voorlopige schadestaat is gevraagd om een voorschot te betalen. Ook het feit dat het ging om een beperkte omvang van de schadestaat (nog geen € 2.800) betekent niet dat er geen sprake zou kunnen zijn van oplichting of valsheid in geschrifte. Het gaat er om dat er iets anders in het geschrift staat dan er had horen te staan.
3.14.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de kwestie [H] gekwalificeerd kan worden als een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden en die aandacht behoeft vanwege een (mogelijk) effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en verzekeringsbranche en dat het gerechtvaardigd is dat ASR de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] opneemt in haar gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde IVR. Het verbod tot registratie van de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in de interne registers zal worden afgewezen.
Registratie in het EVR (nog) niet gerechtvaardigd
3.15.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in beginsel ook sprake is van een incident als bedoeld in het PIFI. [eiser sub 2] heeft (namens [eiseres sub 1] ) minst genomen voor een deel dezelfde schade proberen te claimen bij Univé en bij ASR. De door [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] aan ASR gepresenteerde schadestaat kwalificeert daarmee waarschijnlijk als vals. Door ASR wordt ook strafrechtelijk aangifte gedaan tegen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] .
Toepassing van het proportionaliteitsbeginsel leidt er in dit geval en op dit moment echter toe dat registratie in het Incidentenregister (en het daaraan gekoppelde EVR) te ver gaat. Het strafrechtelijk onderzoek moet immers nog plaatsvinden, in welk kader bewijs zal worden verzameld wat mogelijk ook ontlastend zou kunnen zijn. Daarnaast vindt er in civielrechtelijke zin nog onderzoek plaats doordat er vanaf mei 2025 een voorlopig getuigenverhoor plaatsvindt. Het valt niet geheel uit te sluiten dat daaruit een genuanceerder beeld over de kwestie [H] naar voren komt.
Daar staat tegenover dat wanneer de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het EVR worden geregistreerd, dat de mogelijkheden voor [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] om op te treden voor derden zodanig negatief beïnvloedt, dat dit tot een beëindiging van het bedrijf [eiseres sub 1] zou kunnen leiden, een onderneming met personeel. Daarom moet er niet te licht met de registratie worden omgegaan hangende het verdere onderzoek. Het belang van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in deze zaak weegt op dit moment zwaarder dan het belang van ASR bij registratie, zodat ASR naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet kan overgaan tot registratie in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR. Dat betekent dat het verbod tot registratie in de externe registers wordt toegewezen. Dit brengt met zich dat ook nog geen melding aan het CBV zal volgen.
Kwestie [G] en [I]
3.16.
Wat betreft de overige gebeurtenissen, de kwesties rondom [G] en [I] , is nog een hobbel te nemen. Het is namelijk evident dat [C] betrokken is geweest bij het dossier van zijn broer, [G] . De werkzaamheden die in dat dossier zijn verricht speelden en zijn afgerond voordat [eiseres sub 1] werd opgericht en voordat er betrokkenheid was van [eiser sub 2] bij [eiseres sub 1] . Het is dus nog niet vast te stellen dat dat toe te rekenen is aan [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] . Op dat punt is het advies van [naam] Advocaten [2] , wat betreft de betrokkenheid van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ook minder stellig. In het dossier [I] is heel duidelijk dat [C] heeft gehandeld. Die kwestie heeft gespeeld rond de oprichting van [eiseres sub 1] . Voor meer dan een redelijk vermoeden van schuld en betrokkenheid van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] bij de gedragingen is wel echt nodig dat vastgesteld kan worden dat het dossier [I] door [eiseres sub 1] is behandeld. Ter zitting hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] er nog op gewezen dat op de nota in het dossier van [I] het KvK nummer vermeld staat van [handelsnaam] . De conclusie van de voorzieningenrechter is dat de betrokkenheid van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] met de dossiers [I] en [G] op dit moment onvoldoende sterk is. Het geeft wel te denken dat [C] tot begin 2025 nog werkzaam was bij [eiseres sub 1] en misschien nog wel is. [eiser sub 2] heeft ter zitting gezegd dat hij afscheid heeft genomen van [C] , maar daar is geen enkel bewijs van. [eiser sub 2] heeft zelfs ter zitting gezegd dat hij en [C] nog goede vrienden zijn.
Dwangsommen, proceskosten
3.17.
Ter zitting heeft ASR te kennen gegeven dat als aan haar een verbod tot registratie opgelegd zou worden, dat zij daar dan vrijwillig aan zal voldoen en de voorzieningenrechter twijfelt daar niet aan. Om die reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevorderde dwangsom op te leggen.
3.18.
Partijen zijn als over en weer in het ongelijk gesteld te beschouwen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verbiedt het ASR om de gegevens van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op te nemen in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Externe Verwijzingsregister;
4.2.
verbiedt ASR om melding betreffende [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te doen bij het CBV;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat partijen de eigen proceskosten dragen,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.

Voetnoten

1.ASR is ook voornemens om de gegevens van [C] op te nemen in de diverse registers. Omdat [C] geen partij is in deze zaak, zal de voorzieningenrechter niet ingaan op de vraag of ASR al dan niet de gegevens van [C] in de registers mag opnemen.
2.Productie 14 van de zijde van ASR.