Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor woningurgentie. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen voorrang krijgt op anderen die wachten op een woning. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voorwaarden voor woningurgentie
7. In de regio Gooi en Vechtstreek is sprake van een ernstig woningtekort, waaronder een tekort aan sociale huurwoningen. Woningzoekenden staan hierdoor jarenlang op de wachtlijst. Met urgentie krijgt een woningzoekende voorrang op anderen op die wachtlijst. Om ervoor te zorgen dat er ook woningen beschikbaar blijven voor woningzoekenden zonder urgentie, staan er in artikel 4.2 van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2024 (hierna: de Huisvestingsverordening) strikte voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te komen. Alleen als aan al die voorwaarden is voldaan wordt op deze grond urgentie verleend.
8. Het college heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat er geen sprake is van een zeer ernstige noodsituatie die rechtstreeks het gevolg is van de woonsituatie en maakt dat er binnen drie maanden een oplossing moet komen ter voorkoming van ernstige schade (lid 1). Ook heeft eiseres volgens het college niet voldoende gereageerd op passende woningaanbiedingen (lid 3) en is niet aangetoond dat er geen alternatieve oplossing is voor het woonprobleem (lid 5).
9. Eiseres voert aan dat er wel sprake is van een ernstige noodsituatie en dat zij ook voldoet aan de overige voorwaarden. Eiseres vindt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat verbetering van de situatie kon worden verwacht omdat de oudste dochter pas kort daarvoor met autisme was gediagnosticeerd. Eiseres meent dat het college die conclusie niet kan trekken omdat het de dochter niet zelf heeft onderzocht en ook niet deskundig is op medisch gebied. Eiseres verwijst naar de brief van de Opgroeipraktijk van 15 april 2024, waarin staat dat de oudste dochter behoefte heeft aan een eigen plek in huis.
10. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Uit de brief van de orthopedagoog van de Opgroeipraktijk blijkt dat de oudste dochter in april 2023 onder behandeling is gekomen, dat in december 2023 de diagnose is gesteld en dat de behandeling in april 2024 nog onvoldoende effect had. In de brief staat geen verwachting over de toekomst. Dat maakt dat het college in juli 2024, toen het besluit op bezwaar is genomen, mocht overwegen dat op basis van de brief niet kon worden uitgesloten dat de situatie nog zou kunnen verbeteren. Daarvoor was een eigen deskundigenoordeel niet nodig.
11. Daarbij blijkt uit de brief van de orthopedagoog niet dat er sprake was van een ernstige noodsituatie die binnen drie maanden moet worden opgelost om ernstige schade te voorkomen. De orthopedagoog beschrijft dat de behoefte aan een eigen plek voor alle gezinsleden groot is en dat dit zou bijdragen aan de ontwikkeling van de oudste dochter en een positieve gezinssfeer. Daarmee is duidelijk dat het zeer wenselijk is dat het gezin een grotere woning krijgt, maar dat geldt (zoals het college heeft toegelicht) helaas voor meer gezinnen. Dat is onvoldoende om te spreken van een noodsituatie die op korte termijn moet worden opgelost.
12. Uit de verklaring van eiseres op zitting en de documenten die zij na de zitting in de procedure heeft gebracht, blijkt dat er zich sinds het besluit op bezwaar de nodige ontwikkelingen hebben voorgedaan. De dochters zijn op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming door de kinderrechter onder toezicht gesteld. Uit die uitspraak blijkt dat de aanleiding daarvoor is dat de ontwikkeling van de dochters wordt bedreigd vanwege grote verschillen in de opvoedsituatie van ouders en omdat zij daarin niet goed samenwerken. Inmiddels is ook de behandeling van de oudste dochter bij de Opgroeipraktijk afgerond. In de eindevaluatie van februari 2024 schrijft de behandelaar dat er duidelijke verbeteringen zichtbaar zijn op het gebied van emotieregulatie en dat alle behandeldoelen zijn behaald. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat het hebben van een eigen kamer hoogstwaarschijnlijk een belangrijke bijdrage zou leveren aan de ontwikkeling van de oudste dochter en het goed doorlopen van de puberteitsfase. Dat wordt ook onderschreven door de pedagogisch hulpverlener die bij het gezin is betrokken.
13. Het college heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat er ook nu geen sprake is van een ernstige noodsituatie. De rechtbank volgt het college daarin. Uit de informatie blijkt dat de woonsituatie van eiseres niet de oorzaak is van de ondertoezichtstelling en dat het op dit moment een stuk beter gaat met de emotieregulatie van de oudste dochter, ondanks de huidige woonsituatie. Dat wordt ondersteund door de verklaring van eiseres op de zitting, die heeft uitgelegd dat zij door de therapie handvatten heeft gekregen waardoor de oudste dochter thuis minder woede-uitbarstingen heeft. Weliswaar kan dat in de toekomst door de puberteit anders worden, maar dat maakt niet dat er nu ernstige nood is.
14. Dat betekent dat eiseres op het moment van het besluit op bezwaar (en ook op dit moment) niet voldoet aan de eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor woningurgentie. Omdat voor toewijzing aan alle voorwaarden moet worden voldaan, zal de rechtbank de andere voorwaarden niet bespreken.
15. In artikel 7.3 van de Huisvestingsverordening staat dat het college kan afwijken van de regels voor urgentie als strikte toepassing daarvan zou leiden tot ongerechtvaardigde hardheid. Eiseres doet daar een beroep op en voert aan dat het college heeft nagelaten om medisch advies in te winnen en daarmee onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de oudste dochter. Zij verwijst daarbij naar eerdere rechtspraak.
16. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de voorbereiding van het besluit mocht volstaan met het meewegen van de brief van de Opgroeipraktijk van 15 april 2024, zonder zelf medisch onderzoek te verrichten. Het college is in het besluit niet afgeweken van het oordeel van de orthopedagoog zoals dat uit die brief blijkt en eiseres heeft niet aangevoerd dat de brief onvolledig is of zaken onderbelicht laat. Anders dan de uitspraak waar eiseres naar verwijst is er in dit geval ook geen sprake van een situatie waarin de medische aspecten niet zijn beoordeeld door een deskundige.
17. Ook anderszins vindt de rechtbank niet dat het college in dit geval de hardheidsclausule had moeten toepassen, ook niet als de informatie wordt betrokken die eiseres na de zitting heeft verstrekt. Urgentieregels maken al een uitzondering op de normale verdeling van beschikbare woonruimte in de regio en de hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering. Het is zoals hierboven besproken volstrekt duidelijk dat de huidige woonsituatie verre van ideaal is voor eiseres en haar dochters, maar de situatie onderscheidt zich onvoldoende van andere gezinnen die (dringend) behoefte hebben aan een grotere woning. Het zou tegenover die anderen niet te rechtvaardigen zijn om het gezin van eiseres buiten de normale urgentieregels voorrang te geven.
18. Daarnaast doet eiseres een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (het IVRK).
19. De rechtbank overweegt dat artikel 8 van het EVRM geen recht biedt op een passende woning. Het artikel beschermt tegen inbreuken van de overheid op het gezinsleven, wat soms betekent dat de overheid moet ingrijpen (een positieve verplichting). Daarom moet in zaken zoals deze worden beoordeeld of met het weigeren van urgentie een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang. De rechtbank vindt dat het college het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling in dit geval zwaarder heeft mogen wegen dan de belangen van eiseres. De huidige woonsituatie is zoals gezegd verre van ideaal, maar het is niet gebleken dat eiseres daardoor niet in staat is om een gezinsleven met haar dochters te hebben. Het beroep op artikel 8 EVRM slaagt daarom niet.
20. Dat geldt ook voor het beroep dat eiseres doet op artikel 3 van het IVRK. Dat artikel verplicht het college om zich bij de besluitvorming rekenschap te geven van de belangen van het kind. Dat heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende gedaan, door de inhoud van de brief van de orthopedagoog en de informatie over de gevolgen van de woonsituatie op beide dochters mee te wegen in de besluitvorming.
21. De conclusie is daarom dat de beroepsgronden niet slagen.