ECLI:NL:RBMNE:2025:3144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/1091
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en de ontvankelijkheid van bezwaar

Deze uitspraak betreft het besluit tot ambtshalve uitschrijving van eiser uit de Basisregistratie Personen (Brp). Eiser, die onbekend is met zijn woon- of verblijfplaats, heeft bezwaar ingesteld tegen dit besluit nadat de bezwaartermijn was verstreken. Het college van burgemeester en wethouders heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat eiser niet accepteert en daarom beroep instelt. De rechtbank beoordeelt of de bekendmaking van het besluit correct heeft plaatsgevonden en of het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, zowel per post als via publicatie in het gemeenteblad. Eiser heeft het bezwaar te laat ingediend, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1091

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], met onbekende woon- of verblijfplaats, eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente],

het college
(gemachtigde: mr. J.A. van Kippersluis).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit tot ambtshalve uitschrijving van eiser uit de Basisregistratie personen (Brp). Eiser is op enig moment bekend geworden met de inhoud van dit besluit en heeft, nadat de bezwaartermijn is verstreken, bezwaar ingesteld. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Aan de hand van de beroepsgrond beoordeelt de rechtbank de wijze van bekendmaking van het besluit en de niet-ontvankelijkverklaring van eiser in bezwaar.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het besluit op juiste wijze bekend is gemaakt en verweerder eiser in bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Een deurwaarder heeft de gemeente [gemeente] (gemeente) per brief van 30 november 2023 verzocht een adresonderzoek te doen naar eiser, omdat hij diverse (ambtelijke) stukken op het adres van eiser heeft achtergelaten en hierover niets van eiser heeft vernomen. Naar aanleiding van dit verzoek is de gemeente overgegaan tot het verrichten van een adresonderzoek. De gemeente heeft eiser middels meerdere brieven geïnformeerd over het lopende adresonderzoek. Ook heeft de gemeente de hoofdbewoonster van het adres alwaar eiser stond ingeschreven, zijnde de moeder van eiser, aangeschreven. Zowel eiser als zijn moeder hebben niet gereageerd. Het college heeft eiser vervolgens per brief van 1 februari 2024 geïnformeerd over het voornemen om hem ambtshalve uit te schrijven uit de Brp van de gemeente [gemeente] en is hiertoe – na het uitblijven van een reactie binnen vier weken - bij primair besluit van 14 maart 2024 overgegaan.
3. Het college heeft genoemd besluit per gewone post aan eiser gezonden en dit ook op 27 maart 2024 bekendgemaakt door publicatie in het gemeenteblad. Op 25 november 2024 heeft eiser bezwaar ingesteld tegen voornoemd besluit. Met het bestreden besluit van 27 december 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn is ingesteld.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank bericht dat eiser en hijzelf niet ter zitting aanwezig zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

6. In deze zaak gaat het niet om de vraag of de gemeente terecht tot ambtshalve uitschrijving is overgegaan, maar of de wijze van bekendmaking op juiste wijze is geschied én of het college eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Heeft het college het besluit op juiste wijze bekendgemaakt?
7. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
8. Eiser betwist de ontvangst en de geldige bekendmaking van het primaire besluit. Eiser stelt dat pas in de beslissing op bezwaar melding wordt gemaakt van de publicatie in het gemeenteblad van 27 maart 2024, maar dat een bewijs van publicatie ontbreekt.
9. De gemeente heeft het primaire besluit door toezending per gewone post aan eiser bekendgemaakt. Hiermee is in beginsel voldaan aan artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Echter, eiser stelt dat hij dit besluit, dat niet per aangetekende post is verzonden, niet heeft ontvangen. De enkele stelling van eiser dat hij het primaire besluit niet heeft ontvangen, is niet voldoende om te twijfelen aan de ontvangst van genoemd besluit. Het is echter aan het college om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van eiser is ontvangen. Het gegeven dat per post verzonden stukken in principe op het daarop vermelde adres worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit door eiser. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan het bestuursorgaan dan ook volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. [1] Hiervoor is evenwel vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, dat er een verzenddatum staat vermeld en er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Tevens dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
10. De rechtbank zal aan de hand van deze vereisten beoordelen of het college de verzending van het primaire besluit naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt.
11. Genoemd besluit is voorzien van de juiste adressering, namelijk het adres alwaar eiser stond ingeschreven in de Brp, zodat aan dat vereiste is voldaan. Op het besluit staat ook een datum vermeld, maar een (stempel van de) verzenddatum ontbreekt. Ook is er geen deugdelijke verzendadministratie overgelegd. Het college heeft in het verweerschrift uiteengezet en ter zitting nader toegelicht wat de werkwijze van verzending is. De verzending van brieven wordt in het register van burgerzaken bijgehouden, daarin staat de datum van de aanmaak van de brieven vermeld. Op deze datum worden de opgestelde brieven uitgedraaid, waarna ze direct in een enveloppe worden gedaan en naar de postkamer worden gebracht. Het college heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het tot voor kort gebruikelijk was besluiten per gewone post te versturen, maar dat deze werkwijze is aangepast en besluiten nu per aangetekende post worden verstuurd. Dit laatste laat echter onverlet dat het primaire besluit per gewone post is verzonden en de rechtbank tot het oordeel komt dat het college de verzending van dat besluit naar het juiste adres per gewone post niet aannemelijk heeft gemaakt.
12. De rechtbank overweegt dat indien de bekendmaking niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb vermelde wijze kan geschieden, zij op een andere geschikte wijze kan geschieden. [2]
13. Het college heeft vanuit de gedachte dat eiser niet verblijft op het adres waar hij stond ingeschreven het primaire besluit op 27 maart 2024 gepubliceerd in het gemeenteblad. De rechtbank kan deze gedachtegang volgen. Artikel 3:41, tweede lid, van de Awb biedt de mogelijkheid om het besluit tot ambtshalve uitschrijving uit de Brp op een andere geschikte wijze bekend te maken en publicatie ligt in dit geval voor de hand. Eiser was immers niet in persoon bereikbaar op het voor het college bekende adres. Daarnaast volgt uit het dossier dat het bij het college bekende telefoonnummer van eiser niet (meer) in gebruik was. De rechtbank is daarom van oordeel dat het primaire besluit door publicatie in het gemeenteblad op de juiste wijze is bekendgemaakt. De rechtbank volgt eisers stelling over het bewijs van de publicatie van het besluit in het gemeenteblad niet, nu het college een afschrift hiervan heeft overgelegd.
14. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft het college het ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk mogen verklaren?

15. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. [3]
16. Eiser heeft op 25 november 2024 bezwaar ingediend. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de wettelijke termijn is ingediend.
17. Het besluit is op 27 maart 2024 bekendgemaakt door publicatie in het gemeenteblad. In de publicatie staat overeenkomstig de wet vermeld dat het mogelijk is om binnen zes weken na publicatie van het besluit schriftelijk bezwaar te maken. Rekening houdend met een termijn van zes weken had het bezwaarschrift uiterlijk op 8 mei 2024 moeten zijn ingediend. Eiser heeft echter pas op 25 november 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit. Dit betekent dat eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Nu eiser in beroep niet heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling hiervan en komt zij tot het oordeel dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van
P. Molenaar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1138.
2.Artikel 3:41, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.