ECLI:NL:RBMNE:2025:3155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
11351174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van tarieven uit 2024 voor Garanties van Oorsprong in het kader van een deelnemersovereenkomst

In deze zaak vordert VertiCer B.V., een bedrijf dat Garanties van Oorsprong voor energie verzorgt, betaling van de tarieven uit 2024 van de gedaagde partij, [gedaagde] B.V. De gedaagde is van mening dat de tarieven ten opzichte van 2023 onterecht zijn verhoogd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de tarieven wel moet betalen. De procedure begon met een dagvaarding op 9 oktober 2024, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 19 juni 2025. De kern van de zaak draait om de deelnemersovereenkomst tussen VertiCer en de gedaagde, waarin is vastgelegd dat de tarieven door de Minister worden vastgesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde voldoende op de hoogte was van de tariefswijzigingen en dat de verhoging van de tarieven niet onaanvaardbaar is. Uiteindelijk is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige tarieven, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11351174 \ LC EXPL 24-2620
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
VERTICER B.V.,
te Groningen,
eisende partij,
hierna te noemen: VertiCer,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2024 met producties 1-6;
- de conclusie van antwoord met producties 1-3;
- de conclusie van repliek met producties 7-9;
- de conclusie van dupliek;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van VertiCer met productie 10;
- de akte van [gedaagde] met twee betalingsbewijzen;
- de akte van VertiCer over een verzendbewijs;
- de mondelinge behandeling van 19 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
VertiCer verzorgt de uitgifte, verhandeling en afboeking van Garanties van Oorsprong voor energie. Voor deze dienstverlening berekent zij tarieven aan (bijvoorbeeld) handelaren. In deze procedure vordert VertiCer de tarieven uit 2024 van [gedaagde] , met wie zij een deelnemersovereenkomst heeft gesloten. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Zij stelt dat de tarieven ten opzichte van 2023 ten onrechte (extreem) zijn verhoogd.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de tarieven wel moet betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

VertiCer en [gedaagde] hebben afgesproken dat het door de Minister vastgestelde tarief wordt gevolgd
3.1.
VertiCer verzorgt namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de Minister) onder meer de uitgifte, verhandeling en afboeking van Garanties van Oorsprong (GvO’s) voor duurzame en niet-duurzame energie. Voor de dienstverlening die VertiCer in dat kader verzorgt, berekent zij tarieven aan (bijvoorbeeld) handelaren in GvO’s. Dit is vastgelegd in deelnemersovereenkomsten die (de rechtsvoorganger van) VertiCer met handelaren heeft gesloten. VertiCer en [gedaagde] twisten over de hoogte van de tarieven over het jaar 2024.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) VertiCer en [gedaagde] is een deelnemersovereenkomst gesloten. In artikel 4 lid 1 van deze overeenkomst staat dat de Minister bij ministeriële regeling de tarieven voor handelingen met betrekking tot GvO’s vaststelt. Uit lid 2 volgt dat de deelnemer ( [gedaagde] ) deze voor het betreffende kalenderjaar geldende vergoeding verschuldigd is.
3.3.
Partijen hebben hiermee dus afgesproken dat zij de door de Minister vastgestelde tarieven volgen en dat [gedaagde] deze tarieven aan VertiCer moet betalen. De instemming van [gedaagde] voor een wijziging van de tarieven is niet nodig. [gedaagde] stelt dat er een vast tarief van
€ 500,- per jaar is afgesproken en wil dat VertiCer zich daaraan houdt. Dit is niet juist; er is geen vast tarief afgesproken. Dat het tarief vóór 2024 steeds € 500,- is geweest, betekent niet dat dit nooit verhoogd kon worden.
3.4.
In artikel 29 van de ministeriële Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong is de hoogte van de tarieven opgenomen. Voor 2024 bedroeg het lidmaatschapstarief voor handelaren € 3.512,- per jaar. Op grond van de afspraken in de deelnemersovereenkomst is [gedaagde] dit bedrag in beginsel aan VertiCer verschuldigd.
De tariefsverhoging is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
3.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het tarief tot en met 2023 altijd € 500,- per jaar bedroeg en dat het tarief in 2024 dus is verzevenvoudigd. Zij vindt dit niet redelijk. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] hiermee het standpunt inneemt dat deze tariefsverhoging – die voortvloeit uit de overeenkomst die VertiCer en [gedaagde] met elkaar hebben gesloten – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Alleen in uitzonderingsgevallen kan een tussen partijen geldende regel buiten toepassing kan worden gelaten. Artikel 6:248 lid 2 BW moet met terughoudendheid moet worden toegepast.
3.6.
VertiCer heeft een verklaring gegeven voor de verhoging van het lidmaatschapstarief. VertiCer is op 1 januari 2023 ontstaan na een fusie tussen CertiQ en Vertogas. Deze bedrijven verzorgden de GvO’s voor respectievelijk elektriciteit en gas. In 2023 was het lidmaatschapstarief afhankelijk van de energiedrager (elektriciteit of gas). Het tarief voor elektriciteit bedroeg toen € 500,- per jaar en voor gas was dat € 3.466,- per jaar. Vanwege Europese regelgeving moesten de tarieven voor de verschillende energiedragers geharmoniseerd worden. Dat is de reden dat per 1 januari 2024 het lidmaatschapstarief voor beide energiedragers op één bedrag is gesteld, namelijk € 3.512,- per jaar.
3.7.
[gedaagde] heeft hiertegen ingebracht dat zij niets met GvO’s van gas van doen heeft, omdat zij enkel met elektriciteit werkt, en dat het niet redelijk is dat het nieuwe tarief voor haar net zo hoog is als het oude tarief voor gas. De hoogte van het geharmoniseerde tarief wordt niet door VertiCer bepaald, maar door de Minister. Partijen hebben afgesproken dat zij dit tarief volgen. Van belang is dat in artikel 13 lid 2 van de deelnemersovereenkomst is opgenomen dat [gedaagde] de overeenkomst bij een aan haar medegedeelde tariefswijziging kan opzeggen. VertiCer heeft gesteld dat zij [gedaagde] bij e-mail van 20 december 2023 op de hoogte heeft gesteld van de tariefswijziging. Deze e-mail zou zijn verzonden naar het e-mailadres [A (voornaam)] @ [gedaagde] .nl. VertiCer heeft een uitdraai van de mailinglijst overgelegd. Uit de stukken in het dossier blijkt dat [gedaagde] op dit e-mailadres bereikbaar is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat zij erop vertrouwt dat deze e-mail verzonden is. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] deze e-mail heeft ontvangen. Bovendien is de tariefswijziging op 19 december 2023 in de Staatscourant gepubliceerd. In de e-mail van 20 december 2023 wordt [gedaagde] gewezen op deze publicatie en op de mogelijkheid het “Deelnemers-account” per 1 januari 2024 uit te laten schrijven. Al met al is [gedaagde] voldoende op de hoogte gesteld van de tariefswijziging en heeft zij de mogelijkheid gehad om de deelnemersovereenkomst op te zeggen.
3.8.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de tariefsverhoging in 2024 niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat [gedaagde] gebonden blijft aan de deelnemersovereenkomst en de daaruit volgende tariefsverhoging.
[gedaagde] moet de achterstallige tarieven aan VertiCer betalen
3.9.
De conclusie is dat [gedaagde] de verhoogde tarieven uit 2024 aan VertiCer moet betalen. VertiCer vordert betaling van € 3.644,52. [gedaagde] heeft gesteld dat zij twee deelbetalingen heeft gedaan en heeft daarvan betalingsbewijzen overgelegd.
3.10.
Het lidmaatschapstarief over 2024 bedraagt € 4.249,52 inclusief btw. Het tarief voor het aanmaken van GvO’s elektriciteit in 2024 bedraagt voor [gedaagde] € 24,67 inclusief btw. Zie hiervoor de facturen in productie 4 bij de dagvaarding. Op 9 april 2024 heeft [gedaagde] € 629,67 betaald en op 10 oktober 2024 € 24,67. VertiCer heeft bij haar vordering geen rekening gehouden met de betaling van 10 oktober 2024. Ter zitting heeft zij niet betwist deze betaling te hebben ontvangen. Dit betekent dat er een openstaand bedrag van € 3.619,85 overblijft. [1] De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen om dit bedrag aan VertiCer te betalen.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen
3.11.
VertiCer vordert € 164,50 aan wettelijke rente berekend tot en met 25 september 2024 en de wettelijke rente over het achterstallige tarief vanaf 26 september 2024. [gedaagde] heeft tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze vordering wordt daarom toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld, waarbij rekening is gehouden worden met de betaling van 10 oktober 2024.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten aan VertiCer betalen
3.12.
VertiCer vordert betaling van € 489,45 aan buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat VertiCer voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VertiCer worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
813,00
(3 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.559,22

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VertiCer te betalen:
  • € 3.619,85 aan hoofdsom;
  • € 164,50 aan verschenen wettelijke rente tot en met 25 september 2024;
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.644,52 vanaf 26 september 2025 tot en met 9 oktober 2024 en over € 3.619,85 vanaf 10 oktober 2024 tot de voldoening;
  • € 489,45 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.559,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025
45353

Voetnoten

1.€ 4,249,52 + € 24,67 - € 629,67 - € 24,67.