ECLI:NL:RBMNE:2025:3156

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
16/129781-24 (P); 16/300170-20 (vord. TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreigingen, veroordeling voor openlijke geweldpleging en mishandeling in vereniging met gevangenisstraf en taakstraf

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling in vereniging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee bedreigingen, maar veroordeelde hem voor openlijke geweldpleging en mishandeling. De feiten vonden plaats in Baarn, waarbij de verdachte op 16 maart 2024 samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd, ondanks zijn ontkenning. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 264 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast werd een eerdere vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen, waarbij de vrijheidsstraf werd omgezet in een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de noodzaak van begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/129781-24 (P); 16/300170-20 (vord. TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juli 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP op het adres: [adres] , [postcode] [plaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Molleman, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, steeds in Baarn :
Feit 1: zich op 16 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gericht tegen [aangever] ;
Feit 2 en feit 4: op 13 april 2024 alleen of met iemand anders [aangever] heeft mishandeld en heeft bedreigd;
Feit 3: op 5 april 2024 [aangever] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 3 wettig en overtuigend te bewijzen. Voor de onder 4 ten laste gelegde bedreiging heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging van feit 1 heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het schoppen of trappen. Ten aanzien de bedreiging van feit 3 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de bedreiging van feit 4 heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering van de officier van justitie tot vrijspraak te volgen. Ten aanzien van de mishandeling van feit 2 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsvrouw hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 3
Op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 april 2024 via Whatsapp een spraakbericht naar [aangever] heeft gestuurd, waarin hij de bewoordingen heeft geuit die onder feit 3 ten laste zijn gelegd. Uit het aanvullend verhoor van [aangever] blijkt dat hij pas in september 2024, ruim vijf maanden na de verzending van het spraakbericht, via de politie van dit spraakbericht op de hoogte is geraakt. [aangever] had het spraakbericht zelf nooit ontvangen of beluisterd omdat hij het telefoonnummer van verdachte geblokkeerd had. Nadat [aangever] via de politie van de bedreiging op de hoogte was geraakt, heeft hij geen aangifte van bedreiging gedaan. Het dossier bevat ook geen andere bewijsmiddelen die erop duiden dat bij [aangever] , gelet op de omstandigheden waaronder en het moment waarop hij op de hoogte raakte van de bedreiging, de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd. Dit leidt ertoe dat het onder 3 ten laste gelegde niet is bewezen. Verdachte zal daarom van dit feit vrijgesproken.
4.3.2
Vrijspraak feit 4
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank de onder 4 ten laste gelegde bedreiging niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van aangever dat verdachte hem met een schaar heeft bedreigd, wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het aan hem onder 4 ten laste gelegde.
4.3.3
Bewijsmiddelen feit 2 [1]
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte door [aangever] ; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting.
4.3.4
Bewijsmiddelen feit 1
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 16 maart 2024 fietste ik in [plaats] over de [straat] . Ik zag dat daar drie jongens liepen die ik herkende als [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ik zag dat [medeverdachte 1] naar mij toe liep. Ik zag en voelde dat hij mij hard sloeg op mijn linkerkaak. Ik zag dat [verdachte] mij ook met zijn vuist probeerde te slaan maar dat hij mij niet kon raken omdat hij achter [medeverdachte 1] stond. Ik zag dat [verdachte] achter mij langs liep. Ik voelde vervolgens een harde klap op mijn achterhoofd. Als gevolg van deze klap viel ik op de grond. [3] In het ziekenhuis bleek dat ik mijn linkerkaak gebroken had en dat ik een hersenschudding had opgelopen. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag een interactie tussen het slachtoffer, [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik zag dat er vervolgens werd geduwd en getrokken. Ik zag dat dit betrof tussen het slachtoffer, [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik zag vervolgens dat er ook gevochten werd. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik sprak een getuige die anoniem wenst te blijven. Ik hoorde de volgende verklaring:
“Ik zag 4 personen op straat. Eén jongen was lichtgetint, twee blanke jongens en één donker getinte man. Eerst dacht ik dat het vrienden waren. Maar op een gegeven moment werd er meer geduwd. Het leek alsof de donker getinte man de jongens weg wilde duwen. Ik zag dat één van de blanke jongens de zwarte man een harde klap gaf. Ik zag dat de donker getinte man, als gevolg van de klap, stijf achterover viel en met zijn hoofd op de grond kwam.” [6]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onder verdachte [verdachte] werd een mobiele telefoon van het merk Samsung in beslag genomen.
Ik zag dat er op 16 maart 2024 een chatgesprek had plaats gevonden tussen het telefoonnummer van [A] en het telefoonnummer van [verdachte] . Ik zag dat het volgende stond vermeld:
16-3-2024 22:22:33 [A]
Thuis gezeik gehad?
[verdachte] antwoordde daarop:
Neee nee hahaha;
Net iemand ko geslagen waar ik bij was en aan mee heb gedaan;
Ik zag dat er na het incident, op 5 april 2024, chatberichten waren verzonden vanaf
het telefoonnummer van [verdachte] naar het telefoonnummer van [aangever] . [7] Ik zag dat er een spraakbericht was ingesproken op 5 april 2024. Het volgende werd daarin gezegd:
"Hé bitch, bel me dan;
Met je gebroken kaakje of ken je niet meer praten;
Heb je pijn in je mondje, he;
Hé weet je wat het is?
Je hebt een grote bek met je voor me deur staan, maar de dag dat je in elkaar geramd
werd deed je niks terug". [8]
4.3.5
Bewijsoverweging feit 1
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het medeplegen niet kan worden bewezen, omdat verdachte ontkent dat hij de aangever heeft geslagen en uit het dossier niet duidelijk blijkt door wie en hoe vaak de aangever is geslagen. De rechtbank overweegt als volgt.
Er is sprake van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld levert. Deze bijdrage hoeft zelf niet van gewelddadige aard te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
In het dossier ziet de rechtbank voldoende aanwijzingen dat verdachte deze bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Aangever verklaart dat hij zowel door verdachte als de medeverdachte is geslagen. Getuige [getuige] verklaart dat er een interactie was tussen de aangever, verdachte en de medeverdachte, dat er vervolgens geduwd en getrokken en daarna ook ‘gevochten’ werd. De anonieme getuige verklaart eveneens over een opstootje waarbij er geduwd werd en in ieder geval één harde klap is uitgedeeld door één van de blanke jongens. De rechtbank acht verder van belang dat er op de telefoon van verdachte verschillende berichten zijn aangetroffen, die erop wijzen dat zijn rol bij de vechtpartij groter was dan hij doet voorkomen. Zo heeft verdachte kort na het incident een bericht verstuurd waarin hij schreef: ‘net iemand KO geslagen waar ik bij was en aan mee heb gedaan.’ Daarmee staat voor de rechtbank vast dat verdachte meer heeft gedaan dan de aanwezigheid van de medeverdachte getalsmatig versterken. De verklaringen van de aangever, de getuigen en de berichten op de telefoon van verdachte, brengen de rechtbank tot de slotsom dat verdachte door zelf te handelen een wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte zal wel partieel worden vrijgesproken van het schoppen dan wel trappen van de aangever, omdat de verklaring van aangever op dit punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 16 maart 2024 te Baarn ,
openlijk, te weten op de [straat] , ,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door die
[aangever] (met kracht) tegen het hoofd, althans
het lichaam, te stompen en te slaan
2
op 13 april 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
[aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen
tegen het hoofd, te slaan en te stompen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2: mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen en in plaats daarvan een taakstraf op te leggen voor de duur van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 140 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de ambulante behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en mishandeling in vereniging. Hij heeft samen met zijn halfbroer, in het openbaar en uit het niets, fors geweld toegepast op het slachtoffer, met wie verdachte en zijn halfbroer kennelijk ruzie hadden. Na dit geweld zijn de verdachte en medeverdachte (snel) weggegaan en hebben zij het slachtoffer aan zijn lot overgelaten. Het is aan een alerte getuige te danken dat de hulpdiensten werden ingeschakeld. Het slachtoffer is bewusteloos geraakt, heeft een gebroken kaak en een hersenschudding opgelopen en mag van geluk spreken dat hij niet nog ernstiger letsel aan dit incident heeft overgehouden. Enkele weken later heeft verdachte opnieuw geweld richting het slachtoffer gebruikt, ditmaal samen met zijn vader. Zij hebben het slachtoffer toen welbewust opgezocht. Het slachtoffer was nog herstellende van zijn gebroken kaak en heeft opnieuw klappen van verdachte gekregen.
Met zijn handelswijze heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hiernaast zijn omstanders ongewild geconfronteerd met het agressieve gedrag van verdachte en het letsel van het slachtoffer. Dergelijk geweld (gepleegd op de openbare weg) veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, bij de personen die van het incident getuigen hebben moeten zijn in het bijzonder. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij in een kort tijdbestek tot tweemaal toe, beide keren samen met een familielid, geweld op het slachtoffer heeft toegepast en zich kennelijk niet om de gevolgen van zijn handelen heeft bekommerd.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een Pro Justitia rapportage over verdachte van 18 september 2024, opgesteld door dr. J. Meijers, GZ-psycholoog en drs. T.W. van de Kant, klinisch psycholoog. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte slechts in zeer beperkte mate aan het psychologisch onderzoek heeft meegewerkt. Als gevolg hiervan kon er geen diagnose worden gesteld en kon er evenmin onderzoek worden gedaan naar het verband tussen een eventuele psychische stoornis en de ten laste gelegde feiten. De rapporteurs schrijven dat er sterke aanwijzingen zijn voor intellectuele beperkingen bij verdachte en dat deze aanleiding zouden kunnen vormen om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. In verband met de beperkte omvang van het onderzoek hebben de rapporteurs zich op dat punt moeten onthouden van een advies aan de rechtbank.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van een advies van Reclassering Nederland van 2 juni 2025, opgesteld door N. Stefanovic, reclasseringswerker. Uit dit advies blijkt dat de reclassering aanwijzingen ziet voor de aanwezigheid van een verstandelijke beperking en risico’s op diverse leefgebieden. Positief is dat verdachte momenteel een baan en een partner heeft. Hij beschikt echter niet over een vaste woonplek en er is sprake van schulden. De reclassering maakt zich daarnaast grote zorgen over het alcohol- en cannabisgebruik van verdachte en de relatie van verdachte met zijn vader, moeder en broer, die ook betrokken waren bij de feiten 1 en 3. De reclassering schat het risico op recidive als hoog in en acht het noodzakelijk dat verdachte intensieve begeleiding op verschillende leefgebieden krijgt. Ondanks de cognitieve beperkingen van verdachte adviseert de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert daarnaast om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • I) een meldplicht bij de reclassering;
  • II) behandeling door ForFact van de Waag of een soortgelijke zorgverlener;
  • III) verblijf in de Walburgt of een andere instelling voor beschermd wonen;
  • IV) inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk;
  • V) meewerken aan schuldhulpverlening;
  • VI) meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis.
Strafoplegging
Bij de keuze voor de strafsoort en de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen. Net als de reclassering ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte werkt, gaat niet meer naar school en woont ook niet meer in zijn ouderlijk huis. Er zijn daarnaast onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte gebaat is bij een bepaalde sanctie of een vorm van begeleiding waarin alleen het jeugdstrafrecht voorziet.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive van verdachte, ligt het in beginsel in de rede om aan verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal hier echter niet toe overgaan en overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat het aandeel van verdachte aan de openlijke geweldpleging (beduidend) kleiner was dan het aandeel van zijn broer, de medeverdachte. Bovendien heeft verdachte op de zitting, tot op zekere hoogte, openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de geweldsincidenten richting het slachtoffer. De rechtbank weegt daarnaast zwaar mee dat verdachte een jongvolwassene met vermoedelijk een lichte verstandelijke beperking is, die op dit moment over een baan beschikt en is aangemeld voor een begeleid wonen locatie. In de visie van de reclassering is verdachte gebaat bij intensieve behandeling en begeleiding, maar de noodzakelijk bevonden hulpverlening is tot op heden nog niet voldoende van de grond gekomen. De rechtbank wil voorkomen dat dit traject als gevolg van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verder uit zicht raakt en verwacht dat een periode van detentie geen positieve uitwerking zal hebben op het recidiverisico en de verdere ontwikkeling van verdachte.
Om deze redenen zal de rechtbank voor het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf volstaan met het de 6 dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan de gevangenisstraf zal daarnaast een aanzienlijk voorwaardelijk deel worden gekoppeld, waarbij verdachte via de daarbij te stellen voorwaarden verplicht wordt tot de begeleiding die hij nodig heeft en daarnaast wordt ontmoedigd om zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Verdachte krijgt daarnaast ook een taakstraf opgelegd. De rechtbank vindt het belangrijk dat hij naast zijn voorarrest nog een consequentie van zijn handelen ondervindt, die hem bovendien aanmoedigt om zijn afspraken na te komen en verantwoordelijkheid te dragen.
Alles afwegende zal aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van 270 dagen, waarvan 264 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 60 uren. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen alle bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering geadviseerd heeft, inclusief de ambulante behandeling. De rechtbank is met de reclassering en de officier van justitie van oordeel dat deze bijzondere voorwaarde noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de persoonlijke problematiek van verdachte zoals beschreven in de rapportages, de eerdere veroordelingen van verdachte en het als hoog ingeschatte recidiverisico, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom beveelt de rechtbank dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dat betekent dat verdachte daar direct aan mee moet werken, ook als hij hoger beroep zou instellen.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
Vordering tot tenuitvoerlegging
Op 27 september 2022 is verdachte door deze rechtbank, in de zaak met parketnummer 16/300170-20, veroordeeld tot (voor zover hier relevant) een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen. Op 12 oktober 2022 is de proeftijd van deze veroordeling ingegaan en op 7 juli 2023 is de proeftijd met één jaar verlengd.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
9.3
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toe te wijzen en om te zetten naar een taakstraf voor de duur van 80 uren.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde bij zijn voorwaardelijke veroordeling overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel volledig worden toegewezen. Het gevolg hiervan zou zijn dat verdachte voor een periode van drie maanden gedetineerd wordt. In hoofdstuk 8 van dit vonnis heeft de rechtbank uiteengezet waarom zij het niet passend en geboden vindt dat verdachte opnieuw naar de gevangenis wordt gestuurd. De rechtbank is echter wel van oordeel dat verdachte een fikse consequentie moet ondervinden van het feit dat hij ondanks een lopende proeftijd opnieuw (en ernstig) in de fout is gegaan. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom volledig toewijzen, maar de jeugddetentie omzetten in een taakstraf voor de duur van 180 uren. In combinatie met de taakstraf die verdachte in de hoofdzaak opgelegd krijgt, zal hij de maximale hoeveelheid van in totaal 240 uren taakstraf moeten verrichten. Op deze manier wordt er een duidelijk correctief signaal aan verdachte afgegeven, maar wordt tegelijkertijd voorkomen dat hij door detentie niet kan profiteren van begeleiding en behandeling.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 270 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 264 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 in Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door ForFact van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer dit mogelijk is bij de betreffende zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* verblijft in De Walburgt of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra dit mogelijk is bij de betreffende instelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* zich inspant voor het behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-/300170-20
- wijst de vordering toe;
- bepaalt dat de veroordeelde in plaats van de vrijheidsstraf te ondergaan een taakstraf voor de duur van 180 uren dient te verrichten;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. K. de Meulder en
mr. S.S.I. Jackson, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol, griffier, en is
uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Baarn , althans in Nederland,
openlijk, te weten, op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door die
[aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, althans
het lichaam, te stompen, te slaan en/of te schoppen/trappen;
2
hij op of omstreeks 13 april 2024 te Baarn , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal,
tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan/stompen;
3
hij op of omstreeks 5 april 2024 te Baarn , althans in Nederland,
[aangever] heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen tegen
personen, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen: “maar je ken ook gewoon
hierheen komen als je wil, dan kom ik voor jou naar Arnhem Centraal, gaan we
daar, gaan we achter het kanker stationnetje, gaan we vechten ja”, “maar ik klik je
hele kankerfamilie dood”, “iedereen die ik mee kan nemen, neem ik mee, inclusief
jou, jij bent de eerste maat” en “Polen gaan morgen komen met me pa neem nog
wat hondjes mees”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 13 april 2024 te Baarn , althans in Nederland, [aangever] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een schaar of ijspriem te tonen en/of vast te houden bij zijn eigen gezicht en
hiermee te dreigen de keel van die [aangever] door te snijden

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 oktober 2024, genummerd PL0900-2024116719, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 313. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 51 en 52.
3.Pagina 21.
4.Pagina 22.
5.Pagina 29.
6.Pagina 35.
7.Pagina 113.
8.Pagina 114.