ECLI:NL:RBMNE:2025:316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering aan ex-werknemer na geschil over duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea Interne Diensten N.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een IVA-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer is sinds 2018 volledig arbeidsongeschikt door psychische klachten en heeft verschillende intensieve behandelingen ondergaan zonder het gewenste resultaat. Het Uwv had eerder geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer niet duurzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv hierin onvoldoende gemotiveerd had. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv de gelegenheid kreeg om het gebrek in hun besluit te herstellen, maar het Uwv heeft aangegeven geen gebruik te maken van deze mogelijkheid.

De rechtbank concludeert dat het Uwv niet in staat is geweest om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer adequaat te motiveren. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en heeft besloten dat de ex-werknemer recht heeft op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2022. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het primaire besluit herroepen. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

Achmea Interne Diensten N.V., gevestigd in Zeist, eiseres,

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv), verweerder

(gemachtigde: J. van Dalfsen)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] ,uit [plaats] (de ex-werknemer).

Procesverloop

1. Op 18 november 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen dertien weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 30 november 2023 te herstellen.
1.2
Het Uwv heeft met de brief van 6 december 2024 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2024 toegezonden waarin wordt aangegeven dat zij geen mogelijkheden zien om het veronderstelde gebrek te herstellen.
1.3
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Geheimhouding medische gegevens2. De ex-werknemer heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. In deze uitspraak zal dan ook zoveel mogelijk in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de ex-werknemer om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Waar gaat de zaak over?
3. Deze zaak gaat over de vraag of de ex-werknemer recht heeft op een IVA-uitkering. Dat is het geval als de ex-werknemer volledig (80-100%) arbeidsongeschikt is en deze arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is. Het staat vast dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt is, maar volgens het Uwv is er kans op verbetering van de belastbaarheid van de ex-werknemer zodat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres is het hier niet mee eens. Volgens haar had aan de ex-werknemer een IVA-uitkering toegekend moeten worden, omdat hij duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Er is geen aanleiding om daarvan terug te komen.
3.2
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer niet duurzaam is. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv het gebrek heeft hersteld.

Het oordeel van de rechtbank

4. Het Uwv heeft het gebrek niet hersteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres gegrond is en dat het Uwv een IVA-uitkering moet toekennen aan de ex-werknemer. De rechtbank legt dit oordeel hierna uit.
Geen herstelpoging van het Uwv5. Het Uwv heeft met de brief van 6 december 2024 laten weten geen gebruik te maken van de herstelmogelijkheid. Bij deze brief heeft het Uwv het rapport van 2 december 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft hierin aan dat zij het niet zinvol acht om de ex-werknemer opnieuw voor een spreekuur op te roepen of nog meer informatie van behandelaars op te vragen. De ex-werknemer is recent op het spreekuur gezien en er is toen informatie uit de curatieve sector ontvangen. In die informatie werd aangegeven dat er nog behandelingen gepland waren met het doel dat de ex-werknemer zijn maatschappelijke rol weer zou gaan oppakken. Na bestudering van het dossier en alle beschikbare informatie concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zij geen nadere motivering kan geven.
De gevolgen
6. Dit betekent dat het Uwv nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de (volledige) arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer niet duurzaam is. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het niet goed is gemotiveerd. [1] Vervolgens moet de rechtbank beslissen hoe het verder gaat met de procedure. Daarbij is het uitgangspunt dat de rechtbank het geschil zo definitief mogelijk beslist. [2]
6.1
Na een tussenuitspraak heeft de rechtbank de volgende mogelijkheden: het in stand laten van de rechtsgevolgen (dat wil zeggen dat de uitkomst van het bestreden besluit niet verandert) [3] , zelf in de zaak voorzien [4] (dan neemt de rechtbank zelf een beslissing over de uitkering van de ex-werknemer), het Uwv opdragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres waarbij het Uwv deze uitspraak en de tussenuitspraak moet betrekken [5] of nog een keer een tussenuitspraak doen [6] .
6.2
Omdat het niet vaststaat dat de uitkomst van het bestreden besluit (de ex-werknemer heeft geen recht op een IVA-uitkering) juist is, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank zal niet nóg een tussenuitspraak doen. Dat heeft geen zin, want het Uwv heeft al laten weten dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Dat zal hij een volgende keer dus ook niet doen.
6.3
Dan blijven over: het Uwv de opdracht geven om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, of zelf in de zaak voorzien. Zelf in de zaak voorzien kan de rechtbank doen als zij over de relevante feiten en belangen beschikt. Dat is hier niet het geval, want de rechtbank heeft niet zelf de medische expertise om vast te stellen dat de ex-werknemer duurzaam arbeidsongeschikt is. Toch ziet de rechtbank in deze zaak aanleiding om zelf een beslissing over de uitkering van de ex-werknemer te nemen. Dat legt zij hierna uit.
6.4
Het Uwv is zonder voorafgaand bericht niet op de zitting aanwezig geweest. De rechtbank heeft hierdoor de vragen die zij had niet op de zitting kunnen bespreken.
6.5
De rechtbank heeft vervolgens in de tussenuitspraak duidelijk uitgelegd waarom de motivering op het punt van de duurzaamheid onvoldoende is en wat het Uwv nog verder moet uitleggen/verduidelijken. Kort gezegd komt het erop neer dat het Uwv concreet moest maken welke behandelingen nog mogelijk zijn voor de ex-werknemer, welke resultaten daarmee behaald kunnen worden voor de ex-werknemer, welke arbeidsmogelijkheden de ex-werknemer nog kan ontwikkelen als hij wordt behandeld en op welke manier.
6.6
Het Uwv heeft er echter voor gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om dit nader toe te lichten. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat het kennelijk niet goed te motiveren valt dat de ex-werknemer, die al sinds 2018 volledig arbeidsongeschikt is vanwege psychische klachten en hier al verschillende intensieve behandelingen voor heeft gevolgd zonder het gewenste resultaat, niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Dat wordt bevestigd door de verzekeringsarts bezwaar in beroep, die in haar rapport van 2 december 2024 schrijft dat het geven van een nadere motivering niet mogelijk is.
6.7
Bij deze stand van zaken heeft het geen zin om het Uwv de opdracht te geven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Dat zou alleen maar een herhaling van zetten opleveren. Om definitief een einde aan het geschil te kunnen maken, moet de rechtbank dus zelf in de zaak voorzien. De rechtbank bepaalt daarom dat het primaire besluit wordt herroepen en dat aan de ex-werknemer een IVA-uitkering wordt toegekend met ingang van met ingang van 26 januari 2022. Op deze datum heeft eiseres namelijk een herbeoordeling aangevraagd. Het is aan het Uwv om de ex-werknemer en eiseres te informeren over de (financiële) gevolgen van het toekennen van de IVA-uitkering. Deze uitspraak komt in de plaats van het bestreden besluit.

Proceskosten en griffierecht

7. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden. Het Uwv moet ook de proceskosten van eiseres vergoeden. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank hanteert wegingsfactor 1. De vergoeding van de proceskosten bedraagt daarom in totaal € 1.814,-.
7.1
Eiseres heeft ook gevraagd om vergoeding van de kosten van de medische deskundige die verslag(en) heeft uitgebracht. Eiseres heeft geen specificatie overgelegd van de kosten van de door haar ingeschakelde medisch deskundige. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat aan de ex-werknemer een IVA-uitkering voor volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt toegekend met ingang van 26 januari 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:41a van de Awb.
3.Artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.
4.Artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb.
5.Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
6.Artikel 8:51 a, eerste lid, in combinatie met artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb.