ECLI:NL:RBMNE:2025:3165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
16592464
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disproportionaliteit van stadionverbod opgelegd aan supporter na incident tijdens voetbalwedstrijd

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een supporter, hierna te noemen [eiser], en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). [eiser] had een seizoenkaart voor Ajax en kreeg na een incident tijdens een wedstrijd op 6 maart 2025 een stadionverbod van 12 maanden en een boete van € 450,- opgelegd. Hij gooide een beker bier de lucht in na een doelpunt, wat door de KNVB werd aangemerkt als voetbalgerelateerd wangedrag. [eiser] vond het stadionverbod ongegrond en disproportioneel en vorderde in kort geding schorsing van het verbod.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat het stadionverbod hem belemmert om gebruik te maken van zijn seizoenkaart. De rechter concludeerde dat het stadionverbod van 12 maanden disproportioneel was, gezien de omstandigheden van het incident. De rechter stelde vast dat [eiser] niet opzettelijk handelde en dat zijn gedraging niet valt onder de categorie van ernstig wangedrag. De KNVB had onvoldoende rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak.

De voorzieningenrechter schorste het stadionverbod per 4 juli 2025 en veroordeelde de KNVB in de proceskosten van € 1.760,47. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke afweging bij het opleggen van sancties en de ruimte voor individuele omstandigheden in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/592464 / KG ZA 25-179
Vonnis in kort geding van 1 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W.J. Backer,
tegen
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de KNVB,
advocaat: mr. M.I. van Dijk.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 6 producties van [eiser] ,
- de 5 producties van de KNVB,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van de KNVB.
1.2.
De mondelinge behandeling is op 17 juni 2025 gehouden. Partijen hebben hun pleitnota voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

[eiser] is in het bezit van een seizoenkaart voor Ajax. Tijdens een wedstrijd op 6 maart 2025 heeft hij bij een euforisch juichmoment na een doelpunt een beker bier de lucht in gegooid. Daarvoor heeft de KNVB hem een stadionverbod van 12 maanden en een boete van € 450.- opgelegd. [eiser] vindt het opgelegde stadionverbod ongegrond en disproportioneel en wil dat het verbod in deze kort geding procedure geschorst wordt. De KNVB stelt dat zij zich heeft gehouden aan de regelgeving die geldt bij het opleggen van stadionverboden. [eiser] krijgt in deze procedure (grotendeels) gelijk. Het opgelegde stadionverbod is disproportioneel.

3.De beoordeling

3.1.
In een kort geding gaat het om de vraag of, vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure, een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Daarvoor is vereist dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarnaast moet, zonder verder onderzoek, waarschijnlijk zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen.
[eiser] heeft een spoedeisend belang
3.1.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Het stadionverbod geldt nog steeds en dat belemmert hem om naar het stadion te gaan en van zijn seizoenkaart gebruik te maken.
Het stadionverbod en de grondslag van de vordering van [eiser]
3.2.
De KNVB heeft [eiser] een stadionverbod van 12 maanden en een boete van € 450,- opgelegd. Op het exploot waarmee het stadionverbod aan [eiser] is uitgereikt staat, voor zover relevant:
“Er bestaat een gegrond vermoeden dat [eiser] zich bij de voetbalwedstrijd Ajax - Eintracht Frankfurt op 6 maart 2025, heeft schuldig gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag, althans het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal, meer in het bijzonder aan het gooien van voorwerpen en/of vloeistoffen.”
“De KNVB baseert dit stadionverbod ten eerste op de artikelen 10.2 en 10.3 van de onder punt 11. genoemde Standaardvoorwaarden”
3.3.
[eiser] stelt dat het stadionverbod ongegrond en disproportioneel is. Dit heeft hij ook betoogd in de beroepsprocedure bij de commissie stadionverboden van de KNVB (hierna: de commissie). De commissie heeft de beslissing van de KNVB echter bevestigd en het stadionverbod in stand gelaten.
3.4.
[eiser] betoogt in dit kort geding dat het stadionverbod van 12 maanden geschorst dient te worden totdat daarop in een bodemprocedure is beslist. Omdat [eiser] alleen schorsing van het stadionverbod vordert en niet ook schorsing van de opgelegde boete is voor dit kort geding alleen artikel 10.2 van de KNVB Standaardvoorwaarden (hierna: de Standaardvoorwaarden) van belang. Tussen partijen is niet in geschil dat die voorwaarden gelden. Op grond van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden is de KNVB gerechtigd om, met inachtneming van de voor het betreffende seizoen vastgestelde Richtlijn termijn stadionverbod (hierna: de Richtlijn), stadionverboden op te leggen als sprake is van kort gezegd: voetbalgerelateerd wangedrag. In de Richtlijn zijn de gedragingen opgenomen waarvoor een landelijk stadionverbod wordt opgelegd, met per gedraging de termijn van het stadionverbod.
3.5.
[eiser] heeft onder meer aangevoerd dat de aan hem opgelegde straf disproportioneel is, dat de specifieke omstandigheden in zijn zaak onvoldoende zijn meegenomen en dat de procedure met onvoldoende rechtswaarborgen is omkleed. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering tot schorsing en onderbouwing daarvoor aldus, dat [eiser] daarmee een beroep doet op artikel 2:15 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin staat dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon als de KNVB vernietigbaar is, als dat besluit naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Bij de beoordeling daarvan is van belang dat aan de KNVB een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt. Daarom kan de in dit kort geding voorliggende beslissing van de commissie alleen marginaal worden getoetst.
3.6.
Het gaat daarmee in deze procedure om de vraag of de KNVB in redelijkheid tot de genomen beslissing heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en legt dit hierna uit.
De procedure is wel met voldoende rechtswaarborgen omkleed
3.7.
Anders dan [eiser] oordeelt de voorzieningenrechter dat de procedure wel met voldoende rechtswaarborgen omkleed is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beroepsprocedure, geregeld in artikel 11 van de Standaardvoorwaarden, moet worden gezien als een extra waarborg voor de supporter aan wie een stadionverbod en/of boete is opgelegd. Het gaat om een snelle en kosteloze service van de KNVB. Zoals ook uit artikel 11 volgt, heeft het beroep geen opschortende werking en laat het de mogelijkheden om het geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen, onverlet. Al in 2006 oordeelde het gerechtshof dat artikel 11 niet onredelijk bezwarend is voor supporters. [1] Het feit dat de commissie een onderdeel is van de KNVB, de leden daarvan anoniem zijn en door de KNVB worden betaald, is onvoldoende om aan te nemen dat de commissie niet onafhankelijk zou zijn. [eiser] heeft zijn stellingen in dit verband verder ook onvoldoende concreet onderbouwd.
3.8.
Verder is van belang dat het voor [eiser] duidelijk is geweest wat de aanleiding was voor het opleggen van het stadionverbod en hoe hij daartegen in beroep kon gaan. Hij heeft van die beroepsmogelijkheid ook daadwerkelijk gebruik gemaakt en heeft zich daarbij laten bijstaan door een advocaat. De advocaat heeft van de KNVB het bewijsdossier ontvangen. Ook heeft de KNVB laten weten dat er camerabeelden beschikbaar zijn. Dat de KNVB de camerabeelden niet heeft toegestuurd en dat [eiser] die zelf niet heeft bekeken, maakt niet dat hij is geschaad in zijn verweermogelijkheden. Zijn advocaat heeft de camerabeelden immers namens hem bekeken. [eiser] heeft dus de gelegenheid gehad om in het beroepschrift te reageren op alle informatie die de basis heeft gevormd voor het besluit.
3.9.
Ook is op deze manier het beginsel van hoor en wederhoor voldoende toegepast. Dat de KNVB [eiser] niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting, maakt niet dat er geen of onvoldoende invulling is gegeven aan het beginsel hoor en wederhoor. De uitspraak van 6 oktober 2022 van de rechtbank Oost-Brabant [2] die [eiser] in dit verband heeft aangehaald is niet vergelijkbaar met deze zaak, omdat de supporter in de aangehaalde uitspraak niet beschikte over alle informatie die aan het besluit ten grondslag lag. [eiser] had die informatie wel en heeft een uitgebreid beroepsschrift ingediend, waarop de commissie in de uitspraak ook voldoende is ingegaan.
Duur stadionverbod disproportioneel
3.10.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] wel in zijn betoog dat een stadionverbod van 12 maanden disproportioneel is in zijn zaak. Hierbij is allereerst van belang de bestrafte gedraging nader te bezien.
3.11.
Op grond van de overgelegde stukken en de niet door de KNVB weersproken verklaring van [eiser] op zitting, gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende toedracht van het incident.
Op 6 maart 2025 vond in de Johan Cruijff Arena de achtste finale van de UEFA Europa League plaats tussen Ajax en Eintracht Frankfurt. Een snelle goal van Ajax zorgde voor grote ontlading in het stadion waarbij er uitbundig werd gejuicht. Ook [eiser] springt op van zijn stoel en juicht uitbundig, waarbij zijn armen de lucht in vliegen. Hierbij ‘ontdoet’ hij zich (met een onderhandse en schuin naar voren gerichte beweging) van de beker bier in zijn hand. Naast de beker van [eiser] , gaan er in het feestgedruis meerdere bekers de lucht in. Pas toen hij weer ging zitten had [eiser] door dat hij zijn biertje niet meer in zijn hand had. Toen [eiser] daarna door medewerkers van Ajax uit het vak werd gehaald heeft hij direct erkend dat zijn biertje tijdens het juichen de lucht in is gegaan. Nadat hem werd gevraagd het stadion te verlaten heeft hij hier zonder discussie gehoor aan gegeven.
3.12.
De rechtbank concludeert hieruit dat de gedraging van [eiser] niet opzettelijk of doelbewust is geweest. Als [eiser] zich al bewust is geweest van wat er gebeurde, dan was dit slechts in beperkte mate. Immers, pas terug op zijn stoel had [eiser] door dat zijn bier de lucht in was gegaan. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan die oprecht overkomende verklaring van [eiser] te twijfelen.
3.13.
De KNVB heeft betoogd dat het niet uitmaakt of sprake is geweest van een doelbewuste actie of van een zogenaamd ‘vreugdebiertje’ zoals hier aan de orde. De commissie heeft dat ook zo overwogen:
“Niet van belang is of de beker tot iemand gericht was en/of deze in de richting van het speelveld werd gegooid, dan wel of het om een zogenaamd “vreugdebiertje” gaat”.
In het verlengde hiervan is tussen partijen op zich ook niet in geschil dat ook vreugdebiertjes voor overlast kunnen zorgen. De KNVB heeft toegelicht waarom de harde aanpak van wangedrag in stadions nodig is en dat er bewust een ontmoedigingsbeleid wordt gevoerd. Het belang van de KNVB om stadions veilig te houden is evident en het daarop gerichte beleid van de KNVB is ook zeer begrijpelijk. [eiser] heeft overigens ook alle begrip voor die aanpak.
In dit licht kan echter wel worden afgevraagd of een vreugdebiertje valt onder ‘voetbalgerelateerd wangedrag en/of het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal’ zoals dat in de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn bedoeld is. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de KNVB naar voren heeft gebracht dat bijvoorbeeld fanatiek juichen (waarbij bier de lucht in gaat) uiteraard geen ‘hardcore’ voetbalgerelateerd wangedrag is, maar hier wel direct toe kan leiden. Bijvoorbeeld doordat vervolgens ruzie tussen supporters ontstaat.
3.14.
Het behoort in beginsel tot de beleids- en beoordelingsvrijheid van de KNVB om – bijvoorbeeld uit preventief oogpunt – ook lichtere vergrijpen zoals een vreugdebiertje via artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden te sanctioneren met een stadionverbod. De KNVB heeft ook goed toegelicht waarom het dat doet. Wat echter niet goed te volgen is, is dat een dergelijke gedraging valt onder een categorie in de Richtlijn waarvoor een minimumtermijn geldt van 12 maanden. De gedraging van [eiser] is geschaard onder het “Gooien van voorwerpen en/of vloeistoffen” wat met een stadionverbod van 12 tot 36 maanden gesanctioneerd wordt. Hoewel de term ‘richtlijn’ anders doet vermoeden, begrijpt de voorzieningenrechter de uitleg van de KNVB aldus dat het om minimumtermijnen gaat waar men niet onder gaat zitten. [eiser] heeft voor zijn gedraging – het zich tijdens grote ontlading in het stadion en uitbundig juichen, met (maximaal) een beperkte mate van bewustzijn, ontdoen van zijn bier – die minimumstraf van 12 maanden opgelegd gekregen. Het opleggen van een dergelijke forse straf voor de gedraging van [eiser] staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een wanverhouding tot de sancties die voor andere gedragingen gelden. Dat licht de voorzieningenrechter als volgt toe.
3.15.
Ten eerste valt in de Richtlijn op dat het gaat om gedragingen die vrijwel allemaal een opzettelijke component in zich hebben. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: provocatie (9-12 maanden), diefstal of verduistering (9 maanden), poging tot binnendringen van het stadion (9 maanden), vernieling en/of beschadiging (9-24 maanden), ongewenste intimiteit (12-24 maanden) en poging tot brandstichting (9-36 maanden). Het gooien van voorwerpen of vloeistoffen dat met 12-36 maanden gesanctioneerd is, past voor wat betreft strafhoogte naast die andere gedragingen als je uitgaat van bijvoorbeeld opzettelijk bier gooien naar het veld of gericht naar een speler of andere supporter. Dat geldt niet wanneer je uitgaat van een (onbewust) ‘vreugdebiertje’. Niet uit te leggen valt dat bijvoorbeeld valsheid in geschrift, beledigen en/of kwetsen van personen, diefstal of verduistering en een poging tot binnendringen van het stadion worden gesanctioneerd met een lagere straf van 9 maanden stadionverbod.
3.16.
De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat het bij voornoemde gedragingen weinig twijfel lijdt of het gaat om voetbalgerelateerd wangedrag of gedragingen die het aanzien en de belangen van het voetbal kunnen schaden. Bij een vreugdebiertje gaat het, zoals de KNVB zelf ook zegt, echter niet om ‘hardcore voetbalgerelateerd wangedrag’. Het valt niet goed in te zien dat de gedraging van [eiser] , die net aan raakt aan ‘wangedrag’, zwaarder wordt bestraft dan gedragingen die op het eerste oog veel ernstiger lijken en wel evident vallen onder wangedrag.
3.17.
Daar komt nog bij dat [eiser] op de zitting – onbetwist – naar voren heeft gebracht dat een medesupporter die bij een uitwedstrijd (opzettelijk) bier op het speelveld gooide, daarvoor ook een stadionverbod van 12 maanden (de laagst mogelijke straf) kreeg opgelegd. Dat sterkt de gedachte dat de gedraging van [eiser] niet onder voornoemde (straf)categorie hoort te worden geplaatst. In ieder geval hoort op de gedraging van [eiser] niet eenzelfde straf te volgen als op het opzettelijk bier gooien op het veld.
3.18.
Wat in dit verband in de uitspraak van de commissie verder nog opvalt is dat overwogen wordt dat de (persoonlijke) omstandigheden in de zaak van [eiser] niet zodanig zijn dat hier met de termijn van het stadionverbod rekening mee gehouden moet worden. Afgevraagd kan worden hoe de omstandigheden van deze zaak wel tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden wanneer er een minimumtermijn van 12 maanden geldt, zoals de KNVB heeft toegelicht. Die overweging is in dat licht in ieder geval niet goed te volgen. Hoe dit ook zij, de gehanteerde categorie met een minimumstraf van 12 maanden stadionverbod, geeft in de situatie van [eiser] te weinig ruimte voor een individuele afweging.
3.19.
Alles afwegend, is het aan [eiser] opgelegde stadionverbod van 12 maanden voor een vreugdebiertje naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter disproportioneel. De voorzieningenrechter acht het daarom waarschijnlijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de KNVB niet in redelijkheid tot het opgelegde stadionverbod voor de duur van 12 maanden heeft kunnen komen.
3.20.
Wat is dan wel een redelijke duur voor een stadionverbod voor het vergrijp van [eiser] ? Dat oordeel is uiteindelijk aan de bodemrechter, maar het had naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter meer in de rede gelegen dat de gedraging van [eiser] was geschaard onder bijvoorbeeld de categorie “Overig voetbalgerelateerd wangedrag” waarvoor een minimumtermijn geldt van 3 maanden. De voorzieningenrechter knoopt daarbij aan en gaat er vanuit dat de rechter in de bodemprocedure bij het bepalen van de duur van het stadionverbod niet lager zal gaan zitten dan die (minimale) 3 maanden. Dat lijkt het minimum waar [eiser] rekening mee moet houden. De KNVB zal daarom worden veroordeeld het verbod te schorsen per 4 juli 2025, wat neerkomt op 3 maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van het stadionverbod (4 april 2025).
Er wordt geen dwangsom opgelegd
3.21.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. De KNVB heeft toegezegd in het geval dat de vordering wordt toegewezen vrijwillig aan het vonnis te voldoen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om de dwangsom toe te wijzen.
Er wordt geen termijn gesteld voor het instellen van een bodemprocedure
3.22.
De KNVB heeft verzocht om wanneer het stadionverbod wordt geschorst, aan die schorsing de voorwaarde te verbinden dat [eiser] binnen een bepaalde termijn een bodemprocedure moet instellen. De voorzieningenrechter doet dat niet. De mogelijkheid bestaat dat partijen na deze uitspraak geen behoefte meer hebben aan een bodemprocedure. De KNVB kan bovendien ook zelf een bodemprocedure starten.
De KNVB moet de proceskosten betalen
3.23.
De KNVB zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Er is geen grond voor een veroordeling in de werkelijke kosten. De proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.760,47
3.24.
De vordering tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld bij de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt de KNVB om het aan [eiser] opgelegde stadionverbod per 4 juli 2025 te schorsen, totdat daarop in een bodemprocedure is beslist,
4.2.
veroordeelt de KNVB in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als zij niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, wordt daar € 92 bij opgeteld,
4.3.
veroordeelt de KNVB tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich als voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.