ECLI:NL:RBMNE:2025:3172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/16/592342 C/16/592343 C/16/591321
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderverstoting en de gevolgen voor de minderjarige in een complexe gezinsdynamiek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2025, staat de ouderverstoting van twee minderjarigen centraal. De minderjarige [minderjarige 1] vertoont al jaren hevig verzet tegen omgang met haar vader, wat leidt tot ernstige zorgen over haar ontwikkeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder de coalitie-ouder is en dat de plaatsing van de kinderen bij de grootouders vaderszijde niet succesvol is geweest. De rechtbank heeft op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) de minderjarige [minderjarige 1] uit huis geplaatst bij haar moeder, terwijl de minderjarige [minderjarige 2] bij de vader blijft wonen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling voor beide kinderen verlengd en benadrukt dat de situatie van [minderjarige 1] zorgelijk is, met een risico op verdere psychische schade. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI tot een neutrale uithuisplaatsing afgewezen, omdat dit niet in het belang van [minderjarige 1] zou zijn. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen duidelijkheid hebben over hun woonplek na de zomervakantie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
  • C/16/592342 / JE RK 25 - 622 (verlenging ondertoezichtstelling)
  • C/16/592343 / JE RK 25 - 623 (machtiging tot uithuisplaatsing)
  • C/16/591321 / JE RK 25 - 513 (opheffing machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 17 juni 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaken van de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
en
en in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.I. Robert,
over de kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.I. Robert,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. H. Zobuoglu,
[partner van de moeder],
hierna te noemen de partner van de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. D.I.A. Schröder.
De rechtbank merkt als informant aan:
[informant],
Hierna te noemen [informant] ,
van [organisatie 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder over de opheffing van de machtiging tot uithuisplaatsing, ontvangen op 3 april 2025;
  • de begeleidende brief van de kinder- en jongerenrechtswinkel met als bijlage de geschreven brief van [minderjarige 1] , ontvangen op 16 april 2025;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI over de verlenging van de ondertoezichtstelling, ontvangen op 23 april 2025;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , ontvangen op 23 april 2025;
  • de save evaluatie en vervolgplan van 23 april 2025 met bijlagen, ontvangen op
  • de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2025;
  • de visie van [organisatie 2] van 19 mei 2025, ontvangen op 20 mei 2025;
  • de brief van de vader met bijlagen van 11 juni 2025;
  • het verslag van [praktijk] van 10 april 2025, ontvangen op 11 juni 2025;
  • de e-mail met de daarbij behorende brief van de school [school] van 4 juni 2025, ontvangen op 12 juni 2025;
  • de brief van de moeder met bijlagen van 11 juni 2025, ontvangen op 12 juni 2025;
  • de stand van zaken van de GI van 12 juni 2025;
  • de brief van de vader met bijlagen van 13 juni 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder pleitaantekeningen overgelegd. [informant] heeft de schriftelijke evaluatie van haar begeleiding van de kinderen overgelegd.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de partner van de moeder met zijn advocaat;
  • [A] , gezinsvoogd, en [B] , gedragswetenschapper, als vertegenwoordigers van de GI;
  • [informant] .
1.4.
De rechtbank heeft de verzoeken gezamenlijk op de zitting behandeld gelet op de inhoudelijke onderlinge samenhang. Partijen hebben er mee ingestemd dat de stukken die zij hebben ingediend in de zaken van de GI, beschouwd worden als tevens ingediend in de zaak van de moeder en omgekeerd.
1.5.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft via de Kinder- en Jeugdrechtswinkel een brief geschreven aan de kinderrechter en op 16 juni 2025 een gesprek gevoerd met de twee rechters van de meervoudige kamer. Tijdens de zitting heeft een van de rechters samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.6.
De rechtbank heeft [minderjarige 2] niet naar zijn mening gevraagd. De rechtbank vindt [minderjarige 2] daar nog te jong voor.
1.7.
De rechtbank heeft op 17 juni 2025 aan de belanghebbenden per e-mail de beslissing gestuurd. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
In de beschikking van 23 juni 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 23 juni 2025.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] woonden bij de moeder, samen met de partner van de moeder en hun dochtertje [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst bij de grootouders vaderszijde (vz). Deze machtiging is verleend bij beschikking van 11 februari 2025 en loopt tot 23 juni 2025.
2.4.
Op 6 maart 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de grootouders vz gebracht ter uitvoering van de machtiging uithuisplaatsing. [minderjarige 1] is diezelfde dag weggelopen naar grootouders moederszijde (mz) en teruggebracht door de politie. Ook de dagen daarna is zij steeds opnieuw weggelopen naar hen. Sinds 8 maart 2025 verblijft zij daar permanent. [minderjarige 2] verblijft sinds 6 maart 2025 wel bij de grootouders vz.
2.5.
In de beschikking van 8 april 2025 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader is. In diezelfde beschikking heeft het gerechtshof bepaald dat de regie over de uitvoering van de zorgregeling van de ouders met [minderjarige 1] bij de GI ligt.
2.6.
[minderjarige 2] gaat inmiddels om de week een weekend naar de moeder. Er is geen contact tussen [minderjarige 1] en de vader.

3.De verzoeken

Opheffing van de machtiging tot uithuisplaatsing
3.1.
De moeder heeft – met een beroep op de geschillenregeling van artikel 1: 262b BW – aan de kinderrechter voorgelegd dat de uithuisplaatsing zoals door de GI ten uitvoer is gelegd, niet uitvoerbaar is. [minderjarige 1] is meermalen weggelopen bij de grootouders vz, zij wil daar niet zijn. De politie heeft geweigerd nog verder medewerking te verlenen aan het terugbrengen van [minderjarige 1] naar grootouders vz. [minderjarige 1] verblijft nu zonder titel bij de grootouders mz. Het plan van de GI is daarom mislukt, de toegezegde hulpverlening voor [minderjarige 1] door [informant] is uitgebleven en voor [minderjarige 2] handelt de GI alsof hij daar hoofdverblijf heeft. De moeder verzoekt de kinderrechter – als dit geschil niet wordt opgelost – om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders vz op te heffen dan wel in te trekken, en de kinderen te laten terugkeren naar de moeder.
Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op een neutrale plek.
3.2.
De GI is het niet eens met de moeder. De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, omdat zij het nodig vindt zicht te blijven houden op hoe het met de kinderen gaat en hoe de ouders met elkaar communiceren en afspraken maken. Voor [minderjarige 2] vindt de GI het nodig om het contact met de moeder te monitoren, nu [minderjarige 2] op grond van de uitspraak van het hof bij de vader zijn hoofdverblijf heeft. Voor [minderjarige 1] vindt de GI het nodig dat zij op een neutrale plek geplaatst gaat worden. Naar het oordeel van de GI heeft [minderjarige 1] met de moeder in de afgelopen jaren een trauma-band ontwikkeld en is zij de afgelopen jaren in moeders emotionele en psychologische behoeften gaan voorzien. De GI vindt het voor [minderjarige 1] ’s ontwikkeling noodzakelijk om dit te doorbreken. De GI vraagt daarom om voor [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een gezinshuis, op een voor de ouders onbekende plek.
3.3.
De vader is het eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling van beide kinderen. Hij is het uiteindelijk ook eens met het verzoek om uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] naar een neutrale plek, al heeft hij dit nooit voor [minderjarige 1] gewild en vond hij dit aanvankelijk veel te ver gaan. Hij vindt het dan ook heel pijnlijk dat dit inmiddels de enige manier lijkt om te voorkomen dat hij het contact met [minderjarige 1] voorgoed kwijtraakt.
3.4.
De moeder voert geen verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling maar wel tegen de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis. [minderjarige 1] heeft ten gevolgde van de uithuisplaatsing op 6 maart jl. en de weken daarna, een traumatische ervaring opgedaan. Het is niet verantwoord om haar, nu ze op het punt staat groep 8 af te sluiten en aan de middelbare school te beginnen, uit haar vertrouwde omgeving weg te halen. Door haar nu naar een gezinshuis over te plaatsen, zonder plan over hoe verder, is de kans groot dat er nog meer overplaatsingen zullen volgen, met alle gevolgen van dien. De moeder vraagt dan ook om dit verzoek van de GI af te wijzen en, nu het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] inmiddels bij de vader heeft bepaald, een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder uit te spreken.
De GI heeft verklaard dat zij het in dat geval niet meer doelmatig vindt om de ondertoezichtstelling voor wat betreft [minderjarige 1] uit te voeren.

4.De beoordeling

Wat vooraf ging
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat er veel procedures zijn gevoerd en er veel uitspraken tussen partijen liggen. Het geregistreerd partnerschap van partijen (op gezamenlijk verzoek) is beëindigd bij beschikking van 8 november 2017. De kinderen hadden toen hun hoofdverblijf bij de moeder en een omgangsregeling met de vader. Vanaf 2021 zijn er verschillende procedures gevoerd over gezag, omgang, hoofdverblijfplaats en de informatieregeling. Van de diverse beslissingen van de rechtbank is hoger beroep ingesteld bij het hof. Sinds 2022 is er tevens sprake van een ondertoezichtstelling en inzet van hulpverlening.
4.2.
Kernpunt in al deze procedures is het feit dat [minderjarige 1] in 2021 heeft gezegd dat de vader ‘aan haar pipi heeft gezeten’ en zij zich sinds die uitspraken hevig verzet tegen contact met de vader. Haar verzet is zo hevig dat zij niets over de vader wil horen, niet over hem wil praten en geen enkel contact met hem wil. Als er toch geprobeerd wordt om [minderjarige 1] in dit verband ergens heen te brengen voor omgang of contact met de vader, verzet ze zich hevig en huilt en schreeuwt ze. Bij pogingen om [minderjarige 1] in contact te brengen met de vader weigert ze uit de auto te komen en raakt zo overstuur dat zij zelfs moet overgeven.
4.3.
Naar aanleiding van de uitingen van [minderjarige 1] in 2021 is aangifte gedaan tegen de vader. Ook de moeder heeft een aanklacht tegen de vader ingediend. De opmerkingen van [minderjarige 1] zijn serieus genomen en door de politie zorgvuldig onderzocht, onder andere via een videoverhoor. De politie heeft echter geen redenen gezien om nog nader onderzoek te doen en het Openbaar Ministerie is niet overgegaan tot vervolging. Zowel de aangifte van [minderjarige 1] als de aangifte van de moeder tegen de vader is geseponeerd. De kinderrechter heeft in de beschikking van 5 juli 2022 hierover het volgende gezegd: “
De trieste constatering is dat niet duidelijk is geworden wat er is gebeurd, en dat dat ook niet meer duidelijk zal worden. Ofwel [minderjarige 1] heeft de zorgelijke uitspraken gedaan en wat zij heeft gezegd klopt. Ofwel zij heeft die uitspraken gedaan, maar wat zij heeft gezegd klopt niet. Ofwel zij heeft die uitspraken niet gedaan. Alle drie de mogelijkheden zijn, om verschillende redenen, zorgelijk. De ouders zullen verder moeten met de wetenschap dat zij nooit zullen weten wat er precies is gebeurd, en wat er waar is van wat de ander over hem of haar zegt.”
4.4.
In augustus 2022 is er op last van de kinderrechter enkele keren begeleide omgang geweest tussen [minderjarige 1] en de vader. Deze begeleide omgang is door de moeder na enkele keren in november 2022 beëindigd en daarna is er geen contact meer geweest tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 2] is wel steeds om de week een weekend bij de vader geweest. Inzet van hulpverlening vanuit de GI heeft niet geleid tot een verandering in de houding van [minderjarige 1] . Ook heeft inzet van hulpverlening niet tot een verbetering geleid in de verhouding tussen de ouders. Er is in 2023 al gesproken over een uithuisplaatsing als uiterste mogelijkheid om de impasse te doorbreken. Bij beschikking van 11 januari 2024 heeft het hof de beslissing over het hoofdverblijf daarom aangehouden en overwogen: “
Het hof vindt het net als de raad en de GI noodzakelijk om de huidige situatie te doorbreken. Het hof realiseert zich dat een uithuisplaatsing een zeer vergaande maatregel is, die alleen ingezet moet worden als het echt niet anders kan. Het hof vreest echter net als de GI dat de situatie op het punt is gekomen dat een uithuisplaatsing nog de enige manier is om een verandering te forceren. Een uithuisplaatsing is wellicht schadelijk voor de kinderen, maar de huidige situatie is dat ook. Het hof kan het plan van de GI om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken, dan ook goed volgen. Om die reden kan het hof nu nog niet beslissen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet worden vastgesteld of juist bij de moeder moet blijven.
4.5.
De GI heeft – na een moreel beraad en overleg met alle partijen – geconcludeerd dat sprake is van ouderverstoting bij [minderjarige 1] , ontstaan in de situatie bij de moeder. De GI heeft een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen verzocht bij de grootouders vaderszijde. De kinderrechter heeft die machtiging verleend bij beschikking van 18 juni 2024. Omdat deze machtiging niet tijdig ten uitvoer kon worden gelegd (omdat de screening van de grootouders vz niet tijdig was afgerond) is opnieuw een machtiging gevraagd, die verleend is bij de beschikking van 11 februari 2025.
4.6.
Op 3 maart 2025 hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij het hof met een van de raadsheren gesproken in verband met de zitting die daar plaats vond op 7 maart 2025. Op 4 maart 2025 heeft de GI aan de kinderen verteld dat zij naar grootouders vz zouden gaan en op 6 maart 2025 zijn zij door de moeder en de partner van moeder naar de grootouders vz gebracht. [minderjarige 1] is direct weggerend en naar de grootouders mz gegaan; vanuit daar is zij met behulp van de politie teruggebracht naar de grootouders vz. Diezelfde dag heeft [minderjarige 1] , door vanachter het raam de aandacht van voorbijgangers te trekken die vervolgens aanbelden, kans gezien om opnieuw het huis te ontvluchten en bij de grootouders mz aan te komen. Nadat ze de volgende dag weer was teruggebracht, heeft ze ’s nachts via het badkamerraam de woning voor de derde keer verlaten en is ze in pyjama opnieuw bij de grootouders mz aangekomen. Daarop heeft de GI [minderjarige 1] daar voorlopig gelaten.
4.7.
Het hof heeft bij beschikking van 8 april 2025 het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald. Daarbij heeft het hof zich ook uitgelaten over de (ten tijde van de zitting bij het hof) voorgenomen uithuisplaatsing:
“In de beschikking van 11 januari 2024 heeft het hof in rechtsoverweging 3.4 overwogen dat er echt iets moet gebeuren, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al te lang vastzitten in de huidige situatie waarin [minderjarige 1] geen contact met haar vader heeft en veel spanning ervaart rondom eventueel contactherstel. [minderjarige 2] heeft wel contact met zijn vader, maar krijgt thuis bij de moeder veel negatieve emoties over de vader mee. Hij komt daardoor steeds meer klem te zitten tussen de ouders. Ook heeft het hof de indruk dat ook de relatie tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inmiddels onder druk komt te staan. Verder overweegt het hof onder 3.5 dat het net als de raad en de GI het noodzakelijk vindt om de huidige situatie te doorbreken en dat het hof zich daarbij ook realiseert dat een uithuisplaatsing een zeer vergaande maatregel is, die alleen ingezet moet worden als het echt niet anders kan. Het hof vreest dat de situatie op het punt is gekomen dat een uithuisplaatsing nog de enige manier is om een verandering te forceren. Een uithuisplaatsing is wellicht schadelijk voor de kinderen, maar de huidige situatie is dat ook. Het hof kan het plan van de GI om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging te verzoeken, dan ook goed volgen. Met de aanhouding van de beslissing op de verschillende verzoeken heeft het hof aan de GI verzocht om het hof over de stand van zaken te informeren. Dat heeft de GI op 14 mei 2024 gedaan (…).
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling voor [minderjarige 1] en het hof verzocht die overeenstemming in een beschikking vast te leggen. Op grond van het stappenplan ligt de regie over de uitvoering van de zorgregeling bij de GI. De ouders kunnen zich daar in vinden.”
4.8.
Vervolgens zijn de nu voorliggende verzoeken ingediend.
Verlenging van de ondertoezichtstelling
De conclusie
4.9.
De rechtbank zal de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen omdat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:260, eerste lid, BW. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij tot dat oordeel komt.
Ernstige ontwikkelingsbedreiging nog steeds aanwezig
4.10.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van een ondertoezichtstelling. Er is bij deze kinderen al geruime tijd sprake van ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nog steeds ernstig bedreigd, omdat onbelast contact voor de kinderen met beide ouders niet mogelijk blijkt te zijn.
Er is al jaren geen of zeer beperkt contact tussen de ouders. De vader heeft een traject voor parallel ouderschap gevolgd en werkt goed samen met de GI. De moeder daarentegen is afhoudend en ontwijkend in de samenwerking met de GI en zegt niet in staat te zijn [minderjarige 1] te motiveren om naar de vader te gaan. Het is duidelijk dat het de ouders niet lukt deze bedreigingen zelfstandig weg te nemen. De inspanningen van de GI, waaronder inzet van hulpverlening in de vorm van [organisatie 3] , [praktijk] en [organisatie 2] , hebben er tot nu toe niet toe geleid dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn weggenomen.
4.11.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de gevraagde verlenging. De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
4.12.
Anders dan de GI ziet de rechtbank voor beide kinderen doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling gesteld kunnen worden. In wat hierna volgt, zal de rechtbank daar verder op ingaan.
Machtiging uithuisplaatsing – waar moeten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen?
Het juridisch kader
4.13.
De GI en de moeder zijn het niet eens over de vraag waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten wonen. Dit geschil heeft de moeder op grond van de geschillenregeling [1] aan de rechtbank voorgelegd. De GI heeft op haar beurt een verzoek tot uithuisplaatsing [2] in een gezinshuis voorgelegd. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat een vergelijk tussen de moeder enerzijds en de GI en de vader anderzijds niet te bereiken was. De rechtbank moet dus op basis van het verzoek van de moeder een beslissing nemen die in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. Ook moet de rechtbank beoordelen of het voor de opvoeding en verzorging noodzakelijk is dat [minderjarige 1] op een neutrale plek wordt geplaatst. Verder moet de rechtbank er rekening mee houden dat het hof inmiddels het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader heeft bepaald.
De conclusie
4.14.
De rechtbank wijst het verzoek van de GI voor wat betreft de plaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis, af. De rechtbank vindt het niet wenselijk dat [minderjarige 1] nu op een neutrale plek geplaatst wordt. De rechtbank is wel van oordeel dat [minderjarige 1] niet bij de vader kan wonen – alhoewel het hof haar verblijfplaats bij de vader heeft bepaald – en zal daarom het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] in zoverre toewijzen, dat [minderjarige 1] met ingang van 17 juni 2025 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder zal wonen, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De rechtbank zal daartoe de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] bij de grootouders vz met ingang van 17 juni 2025 opheffen. Voor zover de moeder verzoekt om voor [minderjarige 2] de machtiging van 11 februari 2025 op te heffen, wijst de rechtbank dat af. Dat betekent dat [minderjarige 2] voortaan bij de vader woont. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij tot dat oordeel komt.
De machtiging tot uithuisplaatsing als zodanig / inhoudelijk beoordeling
4.15.
De rechtbank vindt allereerst dat de beslissing van de GI om een verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen, op zichzelf niet onbegrijpelijk is in deze situatie. Er is immers al heel lang van alles geprobeerd om het contact tussen [minderjarige 1] en de vader weer te herstellen. De moeder is al sinds 2021 aangesproken op haar rol als ouder om informatie te verschaffen, de omgang na te komen en – toen de ondertoezichtstelling eenmaal was uitsproken – de noodzaak zelf te gaan werken aan haar houding als ouder. Ook is daarbij al snel benoemd, door de Raad voor de Kinderbescherming, maar ook door de GI en zelfs in de uitspraken van de kinderrechter en het hof, dat een uithuisplaatsing dreigde als daar geen verandering in zou komen. Dat heeft echter allemaal niet geholpen. Het lijkt erop dat de moeder bewust of onbewust de pogingen om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] te herstellen, heeft ondermijnd. De rechtbank begrijpt bijvoorbeeld niet waarom de moeder bij [praktijk] , waar hulpverlening voor haar beschikbaar was, niet gekomen is tot het bespreken van opvoedsituaties of echtscheidingssituaties. De moeder heeft daar gezegd dat zij geen vragen heeft aan de therapeut. Toen men daar met de moeder heeft besproken dat zij tegenstrijdige signalen afgaf en er kenmerken van ouderverstoting zichtbaar bij [minderjarige 1] waren, wilde de moeder daarover verder niet in gesprek. Ook het aanbod tot een solo parallel ouderschap-traject heeft de moeder daar niet aangenomen. Door te blijven stellen dat het verzet uit [minderjarige 1] komt en tegelijkertijd niet zelf stappen te ondernemen om het contact met de vader te normaliseren, heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het in stand houden van het verzet van [minderjarige 1] . De focus is daarmee volledig op [minderjarige 1] komen te liggen. De rechtbank onderschrijft dan ook de constatering van de GI dat er sprake is van ouderverstoting en van coalitiegedrag tussen [minderjarige 1] en de moeder. Als de moeder als de coalitie-ouder dan niet kan of wil bewegen, is een uithuisplaatsing de enige mogelijkheid om een verandering te bewerkstelligen. De rechtbank kan dat volgen, net als de kinderrechter in de beschikking van 24 september 2024 en 11 februari 2025.
4.16.
De rechtbank moet echter constateren dat de uitvoering van het plan tot uithuisplaatsing bij grootouders vz om een verandering teweeg te brengen, niet is gelukt. Het heeft van juni 2024 tot 6 maart 2025 geduurd voordat de uithuisplaatsing in gang gezet werd. De eerste machtiging uithuisplaatsing kon niet tijdig ten uitvoer worden gelegd, omdat de screening van grootouders vz niet tijdig rond was. Ook na de afgifte van de tweede machtiging heeft het nog tot 6 maart 2025 geduurd voordat daadwerkelijk over is gegaan tot de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder en de partner van de moeder hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf weggebracht naar de grootouders vz. [minderjarige 1] is nagenoeg direct na aankomst weggelopen naar de grootouders mz. Ook daarna is zij opnieuw weggelopen en is het – zelfs met herhaalde inzet van de politie – niet gelukt om haar bij grootouders vz. te laten verblijven. Uit het verslag van [informant] over die eerste drie dagen blijkt dat [minderjarige 1] daarbij allerlei manieren bedacht heeft om weg te komen: door [minderjarige 2] in te schakelen, door de aandacht van voorbijgangers te trekken en door zelfs in de nacht uit het raam te klimmen. Ook ziet de rechtbank dat in de aanloop naar en rondom de uithuisplaatsing de GI niet langer in staat is geweest om de communicatie met de moeder en de grootouders te blijven onderhouden en zijn er vergaande irritaties ontstaan, ook met de andere betrokkenen zoals de politie en de school. Het is ook niet gelukt om met de grootouders van beide zijden voor elkaar te krijgen dat het wegloopgedrag van [minderjarige 1] kon worden voorkomen of op een rustige manier kon worden opgevangen. De rechtbank weet niet of dat komt door gebrek aan een veiligheidsplan en afstemming met alle betrokkenen aan de voorkant (er zijn geen stukken van een dergelijk plan overgelegd) of door ‘voortgezet coalitiegedrag’ waar ook de grootouders mz en zelfs ouders van vriendjes en vriendinnetjes van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een rol in lijken te hebben gehad.
Hoe verder met [minderjarige 1] ?
4.17.
De GI is nu van mening dat de bevindingen tijdens de afgelopen periode de problematiek nog zichtbaarder hebben gemaakt en ook de zorgelijke dynamiek van het netwerk van de moeder duidelijk is geworden. Daarom vindt de GI dat [minderjarige 1] nu neutraal geplaatst moet worden, weg bij de moeder en buiten haar bekende omgeving en vriendinnen. [minderjarige 1] zal de eerste tijd – de GI sprak over drie maanden – ook geen contact met de moeder en stiefvader kunnen hebben wanneer zij daar geplaatst wordt. Hoewel een dergelijke plaatsing in eerste instantie [minderjarige 1] nog meer het gevoel zal geven dat zij niet gehoord wordt en het haar gevoel slachtoffer te zijn zal vergroten, vindt de GI dat voor de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] op de lange termijn nodig. Ter zitting heeft de GI in dit verband nog eens gewezen op de schade die kan ontstaan aan de persoonlijkheidsontwikkeling van [minderjarige 1] bij het niet mogen kennen van een ouder en de gevolgen die dat kan hebben voor het later zelf aangaan van relaties. Voor haar ontwikkeling is het dan ook noodzakelijk om dit te doorbreken.
4.18.
De rechtbank is – anders dan de GI – echter van oordeel dat een uithuisplaatsing op een neutrale plek nu niet in het belang van [minderjarige 1] is. Het gaat in de afgelopen maanden niet goed met [minderjarige 1] . Het verzet van [minderjarige 1] is heel groot en bijna alleen ‘met geweld’ te breken. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent blijkt ook dat zelfs de politie [minderjarige 1] niet heeft kunnen bewegen om haar verzet te staken. Uit de informatie van de school van [minderjarige 1] volgt ook dat het slecht gaat met [minderjarige 1] sinds 6 maart jl.. Volgens school is [minderjarige 1] de afgelopen maanden veranderd van een vrolijke meid in een terneergeslagen puber, die moe is, buikpijn en/of hoofdpijn heeft en slecht slaapt. De inschatting van de school is dat de aanpak om [minderjarige 1] ‘te breken’ door haar af te zonderen van alles wat zij kent, zeer schadelijk kan zijn. [minderjarige 1] kan hierdoor verder in haar loyaliteit naar de moeder worden gedrukt, wat het herstel (van contact) met de vader nog moeilijker maakt. De school schat in dat die aanpak niet gaat werken en spreekt de angst uit dat [minderjarige 1] zichzelf wat zal aandoen om duidelijk te maken dat zij de regie heeft en wil houden over haar eigen leven. Ook de psycholoog bij [organisatie 2] , die [minderjarige 1] op 7 mei 2025 heeft gezien omdat ze zorgelijke uitspraken had gedaan, ziet een meisje dat gespannen en verdrietig is, last heeft van de onzekerheid en nauwelijks slaapt. Ze heeft het gevoel dat zij gestraft wordt hoewel ze niets fout heeft gedaan. Er lijkt geen suïciderisico te zijn volgens de psycholoog, maar [minderjarige 1] zit emotioneel klem. Zij ziet – ook al eerder tijdens het psychologisch onderzoek – geen opening richting vader of bereidheid om mogelijke belemmeringen in het contact uit de weg te ruimen. Ook hier heeft [minderjarige 1] gezegd dat ze weg zal lopen. De psycholoog verwacht niet dat plaatsing op een neutrale plek wel gaat leiden tot een opening in het contact met haar vader. [minderjarige 1] staat op het punt om te gaan beginnen aan de middelbare school. De komende periode is – ook zonder alles wat in haar leven speelt – een belangrijke, spannende en ook kwetsbare periode voor een meisje van haar leeftijd. De psycholoog wijst erop dat [minderjarige 1] stabiliteit en perspectief nodig heeft en een veilige hechtingsbasis om zich verder te kunnen ontwikkelen. Zelfs als er sprake zou zijn van ouderverstoting, dan ligt de veilige hechtingsbasis voor [minderjarige 1] bij de moeder en de familie van moeder. Als er toch gekozen wordt voor plaatsing in een gezinshuis, dan zou dat in de regio Utrecht moeten zijn om de beschermende factoren van familie en vrienden te behouden. De GI heeft hier tegenin gebracht dat er geen concrete aanwijzingen voor suïcide zijn en dat de huidige situatie van contactverlies met de vader en ’zwart wit-denken’ grote risico’s meebrengt op het ontwikkelen van psychiatrische problematiek zoals een persoonlijkheidsstoornis. Het zal op de korte termijn zwaar zijn voor [minderjarige 1] , maar dit gezinshuis is gespecialiseerd. Er is ook ervaring met een 14-jarig meisje dat eerst alleen nog de voornaam van haar ouders zei, maar na een periode op een neutrale plek kon verzachten en het contact met beide ouders weer aankon. De GI verwacht dat een periode van minimaal drie maanden nodig is om de omslag naar een neutrale houding te maken en gezond hechtingsgedrag te laten zien op een plek ver weg van haar vertrouwde basis, zodat [minderjarige 1] niet weg kan lopen.
De rechtbank vindt echter – hoezeer de theorie die de gedragswetenschapper en [informant] daarover naar voren hebben gebracht ook aannemelijk en gefundeerd is – de schade op de korte termijn voor [minderjarige 1] te groot. [minderjarige 1] staat nu op het punt om groep 8 af te sluiten en de overstap te maken naar de middelbare school. Door haar nu weg te halen, zal zij de aansluiting met haar vriendinnen missen. Het zal bovendien de veilige hechting aan de moeder schade toebrengen en daarmee de basis voor haar verdere ontwikkeling nog verder aantasten.
4.19.
Daarbij komt dat de rechtbank in het plan van de GI het risico op mislukken opnieuw hoog inschat. Ook bij plaatsing in een gezinshuis buiten de regio, is immers niet verzekerd dat [minderjarige 1] niet zal weglopen, gezien het hardnekkige verzet en de inventiviteit die zij eerder heeft vertoond. De stelling van de GI dat ze dan steeds teruggebracht zal moeten worden, ‘al is het tot twintig keer’, is in theorie te begrijpen, maar hoe dat in praktijk gerealiseerd moet worden ziet de rechtbank niet voor zich. Een doordacht plan heeft de rechtbank ook niet gezien. Bovendien is het nodig dat alle betrokkenen om [minderjarige 1] heen dan inzien dat dit nodig is om haar te steunen. Daar is nu nog steeds geen zicht op.
Daarnaast is niet met zekerheid te zeggen dat de neutrale plaatsing ook echt resultaat zal hebben: degenen die [minderjarige 1] dagelijks meemaken op school en de psycholoog die haar behandeld heeft, zien geen opening op herstel van het contact met de vader. De rechtbank ziet verder het risico dat als [minderjarige 1] al over een tijd tot een ander inzicht zal zijn gekomen, de situatie bij de moeder thuis en de onderlinge verhouding tussen de ouders nog steeds niet verbeterd is. De vraag is of het dan niet voor niets is geweest.
4.20.
Nu de plaatsing in het netwerk bij grootouders vz. niet het gewenste effect heeft gehad en een neutrale plaatsing naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] is, is er geen andere mogelijkheid dan [minderjarige 1] weer bij de moeder te laten wonen. Het hof heeft weliswaar inmiddels het hoofdverblijf van beide kinderen bij de vader vastgesteld, maar het hof had bij de beschikking van 8 april 2025 geen kennis van het verloop van de uithuisplaatsing sinds 6 maart 2025 en hoe dat voor [minderjarige 1] is uitgepakt. De zitting bij het hof vond immers voor deze datum plaats. De situatie is sinds die beschikking dan ook belangrijk veranderd.
4.21.
De rechtbank realiseert zich dat de beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] voor de vader het slechts denkbare scenario is. De vader heeft benadrukt dat een neutrale plaatsing, hoezeer hij daar aanvankelijk ook op tegen was, voor hem de enige mogelijkheid zou zijn op herstel van het contact met [minderjarige 1] . De rechtbank vindt echter het risico dat dat ook mislukt en de schade die dat voor [minderjarige 1] zou meebrengen, te groot. De rechtbank moet het belang van [minderjarige 1] op de eerste plaats stellen en dat moet zwaarder wegen dan het belang van de vader bij de kleine kans op contactherstel.
Waar moet [minderjarige 2] wonen?
4.22.
De machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders vz loopt voor [minderjarige 2] tot
23 juni 2025. Voor [minderjarige 2] ziet de rechtbank geen aanleiding om de huidige situatie te veranderen. [minderjarige 2] woont bij de grootouders vz en ook de vader is daar inmiddels weer ingeschreven. Het hoofdverblijf van [minderjarige 2] is ten gevolge van de beschikking van het hof van 8 april 2025 bij vader op het adres van de grootouders vz. De rechtbank stelt vast dat het belang aan het verzoek van de moeder om de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] op te heffen, daardoor inmiddels is ontvallen.
[minderjarige 2] gaat naar school en er is inmiddels een weekendregeling waarbij hij een weekend in de veertien dagen naar de moeder gaat. De vader brengt [minderjarige 2] weg, de moeder brengt hem terug. [minderjarige 2] heeft het op zichzelf goed bij de vader en de grootouders vz, al blijkt uit de stukken dat de afgelopen periode voor hem ook heel spannend is geweest. Volgens de school uit zich dat in clownesk gedrag en het niet goed de aandacht bij het leren kunnen houden. De GI heeft verteld dat het plan is om voor [minderjarige 2] toe te werken naar een 50/50 verdeling van de zorgtaken tussen de ouders, waarbij [minderjarige 2] een week bij de vader woont en de andere week bij de moeder. Voor [minderjarige 2] ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te beslissen dat [minderjarige 2] weer terug naar de moeder zou moeten.
Hoe verder in het komende OTS-jaar?
4.23.
Deze beslissing van de rechtbank zal zeker niet direct leiden tot de oplossing van deze complexe situatie. Het is te voorzien dat het voor [minderjarige 2] moeilijk zal zijn om met beide woonsituaties om te gaan. De vader heeft gezegd dat [minderjarige 2] nu dingen vertelt over de situatie in het gezin van de moeder en haar partner, die hem dan weer zorgen baren. De rechtbank ziet dit als een uiting van loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige 2] . Dit zou alle volwassenen wakker moeten schudden over hoe het gaat bij kinderen waarvan de biologische ouders (en hun directe omgeving) het kind niet de verzekering geven dat het veilig is bij de andere ouder. Ook voor de partner van de moeder zou dit een wake up-call moeten zijn, om de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te accepteren en ruimte daarvoor te maken in het leven van de kinderen. De partner heeft nu zelf ervaren hoe een conflictueuze verhouding tussen zijn partner en haar ex-partner, ook zijn leven kan beïnvloeden.
4.24.
De moeder en haar familie zullen ook aan [minderjarige 1] duidelijk moeten maken dat zij de situatie zoals door de rechtbank beslist, accepteren en dat het goed is dat [minderjarige 2] bij de vader woont. De moeder zegt inmiddels therapie te hebben gevolgd, waardoor het haar lukt om het contact met vader bij het brengen van [minderjarige 2] , aan te kunnen gaan. Dat is een goede ontwikkeling en de moeder en de familie om haar heen zullen hun best moeten blijven doen om dit uit te breiden en een zo normaal mogelijke verhouding met de vader te bewerkstellingen. De vader heeft op de zitting herhaald dat hij bereid is om de moeder te vergeven voor de ontstane situatie met [minderjarige 1] . Dat is een blijk van goede wil, al is het ook zo dat blijven vasthouden aan ‘wat is waar’ niet zal helpen. De rechtbank realiseert zich dat van de vader gevraagd wordt om ten behoeve van het welbevinden van [minderjarige 2] , zijn eigen verdriet en wrok opzij te zetten, en zich mede in te spannen om een spiegelbeeldige situatie als bij [minderjarige 1] , bij [minderjarige 2] te voorkomen. Het is daarbij helpend als de vader zich erbij neerlegt dat hij geen contact heeft met [minderjarige 1] .
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat het welbevinden van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] bij de plaats waar zij wonen, centraal moet staan in het komende OTS-jaar. Het is op dit moment niet de verwachting dat de ouders dit zelf kunnen realiseren. Er zal dan ook een plan gemaakt moeten worden hoe [minderjarige 2] ondersteund kan worden in het wonen bij de vader en de uitbreiding van de zorgtaken naar de moeder naar 50/50. Voor [minderjarige 1] zal bezien moeten worden hoe zij zich weer kan richten op haar eigen ontwikkelingstaken, nu zij weet dat ze bij de moeder woont en dat zij geen omgang heeft met de vader, en zonder zich te bemoeien met de situatie van [minderjarige 2] . Wellicht kan een netwerkberaad onder leiding van de Raad voor de Kinderbescherming hierbij behulpzaam zijn om de onderlinge verhoudingen weer te herstellen. De rechtbank roept daarom ook de familie rondom de moeder en de vader op, om te stoppen met het maken van verwijten aan de GI.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.26.
De rechtbank zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. De rechtbank vindt het namelijk noodzakelijk dat er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] direct een einde komt aan een lange periode van onzekerheid en zij hun schooljaar kunnen afsluiten met duidelijkheid over hun woonplek na de zomervakantie.

5.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van [minderjarige 2]
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] tot 17 juni 2026;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van [minderjarige 1]
5.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 17 juni 2026;
5.4.
wijst af het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , voor zover dit een neutrale plek in een accommodatie jeugdhulpaanbieder betreft;
5.5.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder, met ingang van 17 juni 2025 voor de duur van de ondertoezichtstelling;
5.6.
heft op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders vaderszijde, met ingang van 17 juni 2025;
5.7.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025 door mr. A.M.J. van der Weide (voorzitter), mr. V.M.M. van Amstel en mr. S.E. Landheer, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Z.E.W. Fuchs als griffier, en op schrift gesteld op 1 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.1:262b BW bepaalt – samengevat - dat geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
2.1:265b BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De machtiging kan eveneens worden verleend op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of op verzoek van het openbaar ministerie.