3.8.Op 12 maart 2025 heeft nog op uitnodiging van het college, op het stadskantoor een gesprek plaatsgevonden met de gemachtigde van eiser.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Is de beslistermijn overschreden?
5. Eiser voert aan dat het college de afgesproken datum 15 november 2024 voor het verstrekken van de stukken niet heeft gehaald en dat het college niet conform artikel 4.2a van de Woo met hem in overleg is getreden over het afhandelen van het Woo verzoek. Eiser verzoekt de rechtbank om een termijn vast te stellen waarbinnen het college moet beslissen en daaraan een dwangsom te verbinden.
6. Het college stelt dat zij niet te laat zijn met het aanleveren van documenten. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het uitblijven van een reactie van eiser op het e-mailbericht van 29 oktober 2024 moet worden opgevat als het bereiken van overeenstemming over een verdere verlenging van de beslistermijn na het verstrijken van de eerdere termijn van zes weken. Die overeenstemming betreft dan het verstrekken van een eerste deelbesluit vóór 15 november 2024 en een volgend deelbesluit op een later moment, waarvoor nog geen concrete planning kon worden gegeven vanwege de omvang van het verzoek.
7. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat uit het uitblijven van een reactie niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij met het voorstel van het college heeft ingestemd. Ook uit het verdere verloop van de procedure, zoals hiervoor weergegeven bij het feitelijk verloop, blijkt niet dat op enig moment daadwerkelijk overeenstemming is bereikt over een verlenging van de wettelijke beslistermijn van 6 weken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de wettelijke beslistermijn van vier weken, met een verlenging van twee weken van toepassing blijft.Dit betekent dat het college uiterlijk op maandag 28 oktober 2024 een besluit had moeten nemen. Die termijn is overschreden, zodat sprake is van niet tijdig beslissen.
8. Eiser heeft het college op 18 november 2024 schriftelijk in gebreke gesteld. Op dat moment was zowel de wettelijke beslistermijn van zes weken verstreken, als de door het college zelf voorgestelde uiterste datum van 15 november 2024 voor het nemen van een (eerste) deelbesluit. Deze beroepsgrond slaagt en het beroep is gegrond.
Het college moet alsnog een besluit nemen
9. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.. Op grond van artikel 8.4 van de Woo kan de rechtbank, in het geval van een omvangrijk verzoek, een andere beslistermijn vaststellen dan de gebruikelijke termijn van twee weken. Een termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
10. Het college heeft ter zitting toegelicht dat er momenteel 1.289 documenten (met een totale omvang van meer dan 9.000 pagina’s) beoordeeld moeten worden in het kader van het nog te nemen tweede deelbesluit. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige Woo-verzoek, gelet hierop kan worden aangemerkt als een ‘omvangrijk verzoek’ in de zin van artikel 8.4 Woo. Daarom zal de rechtbank een ruimere beslistermijn vaststellen dan de standaardtermijn van twee weken. Voor de vaststelling van die termijn overweegt de rechtbank als volgt.
11. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de zoekslag is afgerond, evenals het proces waarbij uit de gevonden documenten duplicaten en reeds openbaar gemaakte documenten zijn gefilterd. Daarnaast zijn er circa 26 tot 28 derde-belanghebbenden betrokken, aan wie op dinsdag 6 mei 2025 een verzoek om een zienswijze is verzonden. Het college heeft echter desgevraagd niet kunnen aangeven hoe lang dit proces naar verwachting zal duren, noch welke beslistermijn in dat verband redelijk zou zijn. Gelet op de omvang van het verzoek en het belang van voortvarende besluitvorming, stelt de rechtbank de redelijke termijn voor het nemen van het tweede deelbesluit vast op drie maanden. De rechtbank heeft voor deze termijn aansluiting gezocht bij een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 september 2023.
12. De rechtbank ziet, anders dan het college, geen aanleiding om aan de hierna te bepalen termijn géén dwangsom te verbinden als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 100,- per dag dat het college de door de rechtbank bepaalde beslistermijn van drie maanden overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
13. Het standpunt van het college dat op grond van artikel 8.4, derde en vierde lid, van de Woo geen vergoeding van het griffierecht is verschuldigd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de in die bepalingen genoemde omstandigheden zich hier niet voordoen. Dit betekent dat het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.