ECLI:NL:RBMNE:2025:3194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
11418870 UC EXPL 24-7910
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], de verhuurder, en [gedaagde], de huurder van een pand in [plaats]. [Eiseres] heeft de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming gevorderd vanwege een huurachterstand die door [gedaagde] was ontstaan. De procedure begon met een dagvaarding die op 8 november 2024 aan [gedaagde] werd betekend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [Eiseres] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van de huurachterstand, terwijl [gedaagde] verweer voerde tegen de hoogte van de achterstand. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] geen feiten heeft aangevoerd die de huurachterstand konden betwisten. De vordering van [eiseres] werd grotendeels toegewezen, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het pand. De kantonrechter heeft ook een gebruiksvergoeding vastgesteld die [gedaagde] moet betalen voor de periode na de ontbinding van de huurovereenkomst. Daarnaast zijn de proceskosten aan [eiseres] toegewezen, en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11418870 UC EXPL 24-7910 MB/40202
Vonnis van 25 juni 2025
inzake
[eiseres],
wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Linschoten,
tegen:
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. van Andel.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9, die op 8 november 2024 aan [gedaagde] is betekend;
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2025. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Deze aantekeningen zitten in het dossier van de kantonrechter.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij in onderling overleg zouden proberen om alsnog een oplossing voor hun geschil te vinden. Vervolgens heeft de kantonrechter het onderzoek op de mondelinge behandeling gesloten en vonnis bepaald op 28 mei 2025, voor zover partijen niet uiterlijk op 16 mei 2025 om 12.00 uur schriftelijk zouden verzoeken om een tussen hen getroffen regeling op te nemen in een proces-verbaal van een op 16 mei 2026 om 13.30 uur te houden pro-forma zitting. Partijen hebben de kantonrechter op 16 en op 21 mei 2025 verzocht om de gegeven termijn te verlengen, hetgeen is toegestaan uiteindelijk tot 26 mei 2025. Mr. Linschoten heeft op genoemde datum de kantonrechter bericht dat partijen er onderling niet uit zijn gekomen en heeft verzocht om het vonnis te wijzen. In aanvulling op dit bericht heeft mr. Van Andel de kantonrechter laten weten dat partijen wel zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden zal eindigen op 31 mei 2025. Mr. Linschoten heeft schriftelijk bevestigd dat dit correct is.
1.4.
Het vonnis is vervolgens aangehouden tot 25 juni 2025.

2.De kern

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van het pand aan de [adres] in [plaats] . Zij heeft dit pand per 26 juli 2023 verhuurd aan [gedaagde] . [gedaagde] exploiteerde in het pand een kapperszaak genaamd ‘ [handelsnaam] ’. [gedaagde] heeft vanaf april 2024 een achterstand in de betaling van de huur laten ontstaan. [eiseres] vordert ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de achterstand met nevenvorderingen. [gedaagde] voert onder meer verweer tegen de hoogte van de gestelde huurachterstand. Volgens hem heeft hij betalingen verricht die niet in mindering zijn gebracht op de gevorderde hoofdsom. Dit verweer slaagt niet. [eiseres] wordt in het gelijk gesteld en de door haar ingestelde vorderingen worden grotendeels toegewezen.

3.De beoordeling

De huurachterstand
3.1.
De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] vanaf april 2024 een huurachterstand heeft laten ontstaan, wordt door [gedaagde] erkend. Wel heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij in maart, april, mei en augustus 2024 nog betalingen heeft verricht voor een totaalbedrag van € 10.715,50 en dat dit totaalbedrag nog in mindering moet worden gebracht op de gevorderde hoofdsom van € 16.453,22. [eiseres] heeft dit gemotiveerd weersproken, omdat volgens haar die betalingen met toepassing van artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in mindering zijn gebracht op de oudst openstaande vorderingen. Zo zijn de door [gedaagde] in maart en april 2024 gedane betalingen afgeboekt op de huurachterstand over de maanden januari en februari 2024 en de betaling in augustus op de huurachterstand over de maand maart en een deel over de maand april 2024. Daarom wordt er ook geen achterstand over de periode tot en met maart 2024 in deze procedure gevorderd en slechts een deel van het openstaande huurbedrag over de maand april 2024. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] vervolgens geen feiten en omstandigheden meer heeft gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat er een bedrag in mindering moet worden gebracht op de gevorderde hoofdsom. Dit maakt dat de gevorderde hoofdsom van € 16.453,22, zijnde de huur over de periode van april tot en met november 2024, wordt toegewezen.
3.2.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij, ondanks een eerdere toezegging tot betaling, de na de dagvaarding vervallen huurtermijnen over de maanden december 2024 tot en met mei 2025 ook niet heeft voldaan. Dit maakt dat ook deze huurachterstand wordt toegewezen.
Ontbinding en ontruiming
3.3.
De onder 3.1. toegewezen huurachterstand betreft een periode van bijna zeven maanden [1] . Deze huurachterstand is ten tijde van de mondelinge behandeling opgelopen tot maar liefst meer dan dertien maanden. De omvang van de huurachterstand is zodanig dat ook de vordering tot ontbinding en ontruiming toewijsbaar is. De door [gedaagde] genoemde financiële en persoonlijke omstandigheden leveren, hoe vervelend ook, geen overmacht op en ontslaan hem niet van de verplichting om de huurpenningen tijdig te voldoen. De termijn voor ontruiming wordt zoals gevorderd gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. Vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, 25 juni 2025, tot en met de dag van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde moet [gedaagde] op grond van artikel 7:225 van het BW een gebruiksvergoeding van € 2.541,00 per maand aan [eiseres] betalen.
3.4.
Ten overvloede merkt de kantonrechter hierbij op dat de ontbinding geen recht sorteert als partijen de huurovereenkomst (kennelijk) op een andere wijze per 31 mei 2025 hebben beëindigd. Omdat partijen de kantonrechter hierover hebben ingelicht na sluiting van de mondelinge behandeling en nadat de datum voor het uitspreken van het vonnis was bepaald, kan hiermee in dit vonnis geen rekening worden gehouden.
Contractuele boete(rente)
3.5.
[eiseres] vordert op grond van artikel 25.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden een boete(rente) van € 300,00 voor elke maand in de periode van april tot en met november 2024 dat [gedaagde] de huur niet (tijdig) heeft voldaan. [gedaagde] voert tegen deze vordering verweer. Volgens [gedaagde] is hij de boeterente niet verschuldigd omdat die niet conform artikel 6:93 van het BW zijn aangezegd. Volgens [eiseres] heeft zij dit wel gedaan in de ingebrekestelling van 19 augustus 2024 omdat in de daarin opgenomen berekening een bedrag van € 1.800,00 aan rente staat vermeld.
3.6.
Artikel 25.3 van de algemene voorwaarden kwalificeert als een boetebeding zoals bedoeld in artikel 6:91 van het BW, omdat daarin is voorzien in een boete voor het geval dat [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschiet. Daarom zijn de artikelen 6:9294 van het BW daarop van toepassing.
3.7.
Volgens artikel 6:93 van het BW is voor het vorderen van nakoming van het boetebeding een aanmaning of andere verklaring nodig in dezelfde gevallen als deze is vereist voor het vorderen van schadevergoeding op grond van de wet. Voor de vraag wanneer een aanmaning precies nodig is om schadevergoeding te kunnen vorderen, moet worden gekeken naar de verzuimregeling zoals bedoeld in artikel 6:81- 6:87 van het BW. Op grond van deze verzuimregeling is een aanmaning of ingebrekestelling in de meeste gevallen nodig, maar niet altijd . Zo treedt verzuim 'rauwelijks' in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt (artikel 6:83 onder a van het BW). Wanneer partijen een boete afspreken die ingaat op het moment van termijnoverschrijding, dan betreft het een dergelijke fatale termijn en is de boete direct en zonder ingebrekestelling opeisbaar. Dit is ook zo afgesproken in het boetebeding in artikel 25.3 van de algemene voorwaarden. Hierin staat immers dat telkens wanneer de huurder een bedrag dat hij op grond van de huurovereenkomst aan de verhuurder verschuldigd is niet prompt op de vervaldag voldoet, hij van rechtswege vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete aan de verhuurder verschuldigd is. Omdat in artikel 4.10 van de huurovereenkomst is overeengekomen dat de huurpenningen moeten zijn betaald vóór de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben en het staande praktijk is dat [eiseres] per maand de huurpenningen factureert is [gedaagde] bij niet betaling vóór de eerste dag van de betreffende maand de overeengekomen boete, zonder aanzegging, verschuldigd. Dit betekent dat het gevorderde boetebedrag van € 2.400,00 (zijnde acht maanden x € 300,00) wordt toegewezen. Voor zover [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord een beroep heeft gedaan op matiging van de boete, ziet de kantonrechter geen aanleiding om daartoe over te gaan. Naast het feit dat de kantonrechter de matigingsbevoegdheid terughoudend moet hanteren, is de matiging alleen toegestaan ‘indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist’. Niet gesteld of gebleken is dat dit hier aan de orde is.
De over de hoofdsom van € 16.453,22 gevorderde wettelijke handelsrente
3.8.
Volgens artikel 6:92 van het BW treedt hetgeen wat volgens het boetebeding verschuldigd is in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet. Dit heeft tot gevolg dat in beginsel de wettelijke (handels)rente niet naast de boetes kan worden gevorderd, tenzij de verhuurder stelt en onderbouwt op grond waarvan de huurder naast de contractuele boete ook de wettelijke handelsrente verschuldigd is. Omdat [eiseres] dit niet heeft gedaan, wordt de gevorderde wettelijke handelsrente afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.9.
[eiseres] vordert op grond van artikel 30.1 van de toepasselijke algemene voorwaarden een bedrag van € 1.841,18 aan vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is het hier niet mee eens en voert aan dat de opgevoerde buitengerechtelijke werkzaamheden slechts handelingen zijn geweest ter voorbereiding van de procedure en dat daarvoor de proceskostenveroordeling is bedoeld.
3.10.
De vordering moet in beginsel worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 van het BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), maar in dit geval zijn partijen - gedaagde of beide partijen daarbij handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf - een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De vordering wordt dan ook getoetst aan het rapport Voor-werk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.
3.11.
Uit de door [eiseres] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden en de onderbouwing daarvan blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan enkele sommatiebrieven zonder bijzonder inhoud, het bestuderen van de stukken of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
De kosten voor het uittreksel Kamer van Koophandel
3.12.
[eiseres] vordert een bedrag van € 11,00 voor het opvragen van een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Zij baseert haar vordering op de aanbeveling van de Commissie procesrecht LOK. Zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling met [eiseres] heeft besproken is deze verwijzing naar de aanbeveling achterhaald omdat inmiddels de aanbeveling ‘Kosten voor raadplegen registers of opvragen uittreksels uit registers’ van de expertgroep Burgerlijk Procesrecht van 29 januari 2019 geldt. Deze aanbeveling is op rechtspraak.nl gepubliceerd en verwijst naar de tarieven zoals die door de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) worden vastgesteld en bekendgemaakt. Voor een uittreksel uit het KvK is voor 2024 een bedrag van € 2,85 vastgesteld. Echter, dit bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de kantonrechter [gedaagde] volgt in zijn verweer dat een uittreksel KvK onnodig is opgevraagd. In artikel 33 van de toepasselijke algemene voorwaarden staat namelijk een domiciliekeuze; alle mededelingen van de verhuurder aan de huurder in verband met de uitvoering van de huurovereenkomst worden verricht aan het adres van gehuurde.
Proceskosten
3.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom in de kosten worden veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] aan haar moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 137,98 (= € 140,83 - € 2,85)
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 2.064,98
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.14.
Zoals gevorderd wordt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eiseres] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, als [gedaagde] niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoet. [gedaagde] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [adres] in [plaats] met ingang van 25 juni 2025;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om deze onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege hem bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [eiseres] :
  • € 16.453,22 ter zake van opeisbaar geworden en onbetaald gelaten huurtermijnen over de maanden april tot en met november 2024,
  • de met ingang van december 2024 tot en met juni 2025 opeisbaar geworden en onbetaald gelaten huurtermijnen,
  • een boete van € 2.400,00;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om voor iedere maand (een gedeelte daaronder begrepen) dat hij na de ontbinding van de huurovereenkomst in het gehuurde verblijft, een gebruiksvergoeding te betalen aan [eiseres] van € 2.541,00 per maand, te betalen vóór de eerste dag van iedere maand;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van [eiseres] van € 2.064,98 aan haar betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Voetnoten

1.[gedaagde] heeft acht maanden de huur niet betaald, maar daarop is een surplus aan servicekosten in mindering gebracht. Daarom is het bedrag aan huurachterstand gelijk aan bijna zeven maanden.