In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en een besloten vennootschap, hierna aangeduid als [verweerster]. De verzoekster, werkzaam als interieurarchitect, had een tijdelijke arbeidsovereenkomst die kort na verlenging door de werkgever tussentijds werd opgezegd. De verzoekster was het niet eens met deze opzegging en verzocht om schadevergoeding gelijk aan het loon tot het einde van haar dienstverband, de transitievergoeding en vergoeding van juridische kosten. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet tussentijds had mogen beëindigen, waardoor de werkgever schadeplichtig was. De kantonrechter matigde de schadevergoeding tot vier maanden loon, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De verzoekster had ook aanspraak gemaakt op een transitievergoeding, maar de kantonrechter wees dit verzoek af omdat de werkgever al een bedrag had betaald dat overeenkwam met de wettelijke berekening. Daarnaast werden verzoeken om vergoeding van werkelijke advocaatkosten en buitengerechtelijke kosten afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de verzoekster, omdat zij overwegend gelijk kreeg in de procedure.