ECLI:NL:RBMNE:2025:3197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/16/588521 / FA RK 25-253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vaststelling kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en vaststelling van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders samen een kind hebben, [minderjarige 1], die bij de moeder woont. De vader heeft verzocht om de kinderalimentatie te wijzigen naar nihil, terwijl de moeder een bedrag van € 300,- per maand heeft verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen overeenkomst over de alimentatie is en heeft de behoefte van [minderjarige 1] vastgesteld op € 566,- per maand. De draagkracht van de vader is berekend op € 666,- per maand, terwijl de draagkracht van de moeder op € 53,- per maand is vastgesteld. De rechtbank heeft besloten dat de vader € 276,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] om het weekend bij de vader verblijft. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling. De beslissing over de zorgregeling is aangehouden tot 2 april 2026, in afwachting van een rapportage over de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/588521 / FA RK 25-253
Kinderalimentatie en zorgregeling
Beschikking van 2 juli 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Erkens,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.M. Bakker.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de moeder, binnengekomen op 10 februari 2025;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de vader met daarin een aantal zelfstandige verzoeken, van 31 maart 2025;
  • het aanvullende verzoekschrift (met bijlagen) van de vader van 19 mei 2025.
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de moeder op de zelfstandige verzoeken van de vader, van 25 mei 2025;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van de moeder, van 30 mei 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 04 juni 2025. Daarbij waren aanwezig: de ouders met hun advocaten en [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan de minderjarige [minderjarige 1] , de dochter van de ouders, gevraagd wat zij van de verzoeken vindt. [minderjarige 1] heeft op 3 juni 2025 met de rechter gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats 1] . [minderjarige 1] woont bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] nemen.
2.4.
De man is getrouwd met [B ] . Samen hebben zij een zoon,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2024 in [geboorteplaats 2] .
2.5.
De ouders zijn het niet eens over de zorgregeling, de vakantieregeling en de kinderalimentatie. De moeder wil dat de vader een bedrag van € 300,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder gaat betalen, vanaf 1 augustus 2022. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding, dat de ouders dit bedrag met elkaar hebben afgesproken en dat de vader dit bedrag kan betalen.
2.6.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek, dat het verzoek wordt afgewezen of dat de rechtbank zelf een bedrag vaststelt. Als voorwaardelijk verzoek wil de vader dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in die zin dat het bedrag op nihil wordt gesteld, vanaf 1 januari 2023. De vader vindt dat de ouders niets hebben afgesproken over de kinderalimentatie en dat hij dit bedrag niet kan betalen. Voorwaardelijk vindt de vader dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat hij de bijdrage niet meer betalen.
2.7.
Verder wil de vader dat de volgende zorgregeling wordt vastgelegd:
  • De eerste drie weekenden van de maand is [minderjarige 1] bij de vader, het laatste weekend van de maand is [minderjarige 1] bij de moeder. Als een maand vijf weekenden heeft, dan is [minderjarige 1] de eerste vier weekenden bij de vader en het laatste weekend bij de moeder;
  • Bij het tweede weekend van de maand is het halen en brengen in [plaats 1] . In het eerste en derde weekend is het halen in [plaats 3] en het brengen door de vader in ’ [plaats 2] . Als een maand vijf weekenden heeft, dan is het tweede en vierde weekend van de maand de overdracht in [plaats 1] , vrijdag om 15.30 uur en zondag om 20.00 uur;
  • Hierbij wordt wel rekening gehouden met de verjaardagen van de ouders in die zin dat [minderjarige 1] dan bij de jarige ouder in een weekend kan verblijven;
  • Een weekend is van vrijdag 14.00 uur uit school in [plaats 3] tot zondag na het eten in [plaats 4] , dat wil zeggen om 20.00 uur weer terug in ’ [plaats 2] . Dit ongeacht feestdagen, sportevenementen en verjaardagen. De overdracht van [minderjarige 1] op vrijdag bij school vindt plaats in afwezigheid van de andere ouder om zodoende geen stress toe te voegen aan het wissel-moment.
2.8.
Tenslotte wil de vader dat er een vakantieregeling wordt vastgelegd:
  • Waarbij de zomervakantie 50/50 wordt verdeeld. De moeder heeft in de even jaren de eerste keuze of [minderjarige 1] die zomervakantie bij haar verblijft. In de oneven jaren heeft de vader die eerste keuze. De ouder die de keuze heeft zal dat uiterlijk medio februari van het desbetreffende jaar aan de andere ouder meedelen;
  • In de even jaren verblijft [minderjarige 1] in de voorjaarsvakantie bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • In de even jaren verblijft [minderjarige 1] in de herfstvakantie bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • De kerstvakantie is twee weken en wordt 50/50 verdeeld in die zin dat [minderjarige 1] in de even jaren de eerste week bij de vader verblijft en de tweede week bij de moeder verblijft en in de oneven jaren andersom. De kerstvakantie begint op vrijdagmiddag en duurt tot zondagavond, twee weken later. De weekenden horen bij de week. De wissel is op de zaterdag.
2.9.
De moeder is het eens met de door de vader verzochte vakantieregeling. Aanvullend verzoekt zij om ook de meivakantie te verdelen in die zin dat [minderjarige 1] in de eerste week bij de moeder verblijf en in de tweede week bij de vader verblijft. Daarnaast wil de moeder dat de huidige zorgregeling gewijzigd wordt zodat [minderjarige 1] om het weekend naar de vader gaat, in plaats van drie van de vier weekenden. Tenslotte vindt de moeder dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn waardoor de overeengekomen alimentatie gewijzigd dient te worden.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal:
nu nog geen (definitieve) beslissing over de zorgregeling nemen, maar de beslissing uitstellen tot
2 april 2026in afwachting van de resultaten van de in te zetten hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod;
de ouders via het Uniform Hulpaanbod doorverwijzen naar ouderschapsbemiddeling;
de zorg- en vakantieregeling wijzigen en een voorlopige zorg- en vakantieregeling vaststellen;
een bedrag aan kinderalimentatie vaststellen dat de vader aan de moeder moet betalen.
De rechtbank zal hieronder toelichten waarom zij deze beslissingen neemt.
Uniform Hulpaanbod
Doorverwijzing Uniform Hulpaanbod: ouderschapsbemiddeling
3.2.
Op de zitting hebben de ouders afgesproken hulp te vragen. De rechtbank heeft daar vertrouwen in, omdat ze tijdens de mondelinge behandeling hebben toegezegd aan hulpverlening mee te werken. De ouders willen hulp om te werken aan hun communicatie.
3.3.
De rechtbank vindt het positief dat de ouders hulp aanvaarden, omdat zij ziet dat [minderjarige 1] volledig klem zit tussen de ouders. [minderjarige 1] fungeert als een soort bron voor informatie over en weer. Bovendien vindt [minderjarige 1] het lastig dat ze niet tot aan de deur wordt gebracht en wil zij graag dat de ouders aardig tegen elkaar doen. Door het aanvaarden van hulpverlening hebben de ouders eerste stap gezet tot een betere verhouding met elkaar. Daarnaast kunnen de ouders aan [minderjarige 1] zelf vragen wat zij graag anders zou willen zien en vindt de rechtbank het belangrijk dat de overdrachtsmomenten aan de deur plaatsvinden en de ouders elkaar vertellen hoe het die week en dat weekend is gegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders niet over wisselingen en andere volwassen zaken met elkaar gaan praten aan de deur.
3.4.
De rechtbank heeft partijen op de zitting direct doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod, het traject: ouderschapsbemiddeling. De rechtbank denkt namelijk dat partijen deze specialistische hulp nodig hebben. Mochten de hulpverleners van het Uniform Hulpaanbod een ander traject passender vinden, dan zullen de ouders dit andere traject doorlopen. De hulpverlening zal een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling.
3.5.
Op de zitting is met partijen besproken dat de hulpverlenende instantie na de intake eerst zelf zal beoordelen welk hulpverleningstraject het meest passend is. Dit kan een ander traject zijn dan hierboven is genoemd. De ouders zullen dan het advies van de hulpverlenende instantie opvolgen. In het verleden is aan de ouders al geadviseerd om het SCHIP-traject te doorlopen. Dit hebben de ouders destijds niet doorgezet. De rechtbank hoopt dat dit, of een ander traject, weer kan worden opgepakt.
3.6.
De hulpverlening zal een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening. De ouders stemmen daarmee in.
3.7.
Zoals ook ter zitting is besproken zal de rechtbank de beslissing over de zorgregeling aanhouden tot 2 april 2026 in afwachting van een rapportage over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening.
3.8.
De rechtbank heeft een scan van het proces-verbaal met gegevens van de ouders gestuurd naar de centrale intake/toegang die het gaat doorsturen naar de organisatie die hulp gaat verlenen. De centrale intake/toegang zal de rechtbank berichten welke organisatie is ingeschakeld. De rechtbank zal vervolgens een kopie van deze beschikking sturen aan de Raad. Op dit moment is nog niet bij de rechtbank bekend welke instantie de hulp gaat verlenen. De rechtbank stuurt daarom de kennisgeving met daarin de informatie die nodig is voor het hulpverleningstraject naar de centrale intake/ toegang met het verzoek deze door te sturen naar de in te schakelen hulpverlenende instantie.
3.9.
De rechtbank verzoekt deze instantie om uiterlijk op de datum zoals vermeld onder de beslissing, of zoveel eerder als mogelijk is, aan de rechtbank en aan de Raad te sturen de rapportage over het verloop en de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling onder vermelding van Uniform Hulpaanbod. De uitkomst van de hulpverlening kan zijn: positief resultaat, niet geheel positief resultaat of negatief resultaat.
3.10.
Als de hulpverlening heeft geleid tot een positief resultaat, hebben de advocaten twee weken de tijd om te laten weten of behandeling ter zitting nog nodig is of dat de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
3.11.
Als de hulpverlening niet heeft geleid tot een (geheel) positief resultaat, zal de Raad beoordelen of een schriftelijk advies nodig is of dat een mondeling advies op zitting voldoende is. Als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, verzoekt de rechtbank de Raad om schriftelijk te adviseren en te doen wat daarvoor nodig is.
Zorg- en vakantieregeling
3.12.
De ouders zijn het eens dat de volgende voorlopige zorgregeling in de tussentijd geldt. Zo kan er ook worden gekeken of de nieuwe zorgregeling voor [minderjarige 1] goed verloopt. De ouders hebben met elkaar de volgende zorgregeling afgesproken:
  • [minderjarige 1] verblijft om het weekend bij de vader van vrijdag uit school tot zondagavond na het eten;
  • de moeder brengt [minderjarige 1] op vrijdag uit school naar de vader en de vader brengt [minderjarige 1] op zondag na het avondeten naar de moeder, waarbij [minderjarige 1] om 20.00 uur bij de moeder is;
  • de voorlopige regeling geldt met ingang van 6 juni 2025, waarbij [minderjarige 1] dat weekend (het Pinksterweekend) bij de vader verblijft en het weekend van Vaderdag bij de moeder verblijft;
  • in het weekend dat een ouder jarig is, verblijft [minderjarige 1] dat weekend bij de jarige ouder;
  • met Moederdag verblijft [minderjarige 1] bij de moeder, inclusief de voorgaande nacht. Met Vaderdag verblijft [minderjarige 1] bij de vader, inclusief de voorgaande nacht.
3.13.
Deze voorlopige zorgregeling kan met wederzijds goedvinden worden aangepast. De rechtbank hoopt dat partijen door het verbeteren van hun communicatie uiteindelijk zelf een definitieve zorgregeling afspreken, dan wel deze voorlopige zorgregeling bekrachtigen als definitieve zorgregeling.
3.14.
De ouders zijn het ook eens over de vakantieregeling. De rechtbank heeft deze afspraken vanuit de belangen van [minderjarige 1] beoordeeld. Volgens de rechtbank is er geen reden om te denken dat de afspraken voor [minderjarige 1] grote nadelen hebben. Daarom zal zij deze afspraken vastleggen:
Voorjaarsvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij de vader. In de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij de moeder.
Meivakantie
In de eerste week verblijft [minderjarige 1] bij de moeder. In de tweede week verblijft [minderjarige 1] bij de vader. Het eerste weekend van de vakantie hoort bij de vakantie en het laatste weekend is de reguliere zorgregeling. De wissel is op de zaterdag.
Zomervakantie
De zomervakantie wordt gelijkelijk verdeeld. In de even jaren heeft de moeder de eerste keuze of [minderjarige 1] de eerste of de laatste drie weken bij haar verblijft. In de oneven jaren heeft de vader de eerste keuze of [minderjarige 1] de eerste of de laatste drie weken bij hem verblijft. De ouder die de keuze heeft zal dat uiterlijk medio februari van het desbetreffende jaar aan de andere ouder mededelen.
Herfstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij de moeder. In de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij de vader.
Kerstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste week van de Kerstvakantie bij de vader en de tweede week van de Kerstvakantie bij de moeder. In de oneven jaren is dit andersom. Het eerste weekend van de vakantie hoort bij de vakantie en het laatste weekend is de reguliere zorgregeling.
Kinderalimentatie
3.15.
De rechtbank beslist dat de vader een bedrag van € 276,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf heden. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Geen overeenkomst
3.16.
De moeder heeft gesteld dat sprake is van een overeenkomst over de kinderalimentatie, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. De vader heeft dit namelijk voldoende gemotiveerd betwist. Zo heeft de vader aangegeven dat er geen ouderschapsplan is ondertekend omdat sprake was van een ‘all-in deal’ en dat ook de zorgregeling nog niet vast stond. Daarnaast stelt de vader onbetwist dat hij nooit eerder de financiële gegevens van de moeder heeft ontvangen, waardoor ook nog geen alimentatieberekening kon worden gemaakt. Dat hij het bedrag van € 300,- een paar maanden heeft betaald en dat hij in een e-mail heeft bevestigd dat hij gestopt is met betalen om een zorgregeling af te dwingen, maakt dit niet anders. Dit onderstreept namelijk niet dat er overeenstemming was over de te betalen, maar enkel dat er wel een onderhoudsverplichting bestaat. Dat staat niet ter discussie.
3.17.
Nu de rechtbank geen overeenkomst aanneemt is de grondslag van het verzoek van de moeder het vaststellen van de kinderalimentatie in plaats van wijziging van de kinderalimentatie.
De ingangsdatum
3.18.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.19.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [1] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.20.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van de beschikking, omdat beide ouders pas sinds deze procedure op de hoogte zijn van elkaars financiële gegevens en de vader heeft aangegeven in financiële problemen te komen als er een eerdere ingangsdatum komt (en geen sprake is van een nihilstelling).
De behoefte van [minderjarige 1]
3.21.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] vast op een bedrag van € 566,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.22.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Hierbij zal de rechtbank uitgaan van de inkomens van de ouders in 2018, omdat de ouders in dat jaar uit elkaar zijn gegaan.
3.23.
De ouders zijn het eens over het netto besteedbaar inkomen van de ouders afzonderlijk, namelijk € 539,- voor de moeder en € 2.405,- voor de vader. De ouders zijn het niet eens over de vraag of de ouders in gezinsverband hebben samengewoond. De rechtbank volgt de vader niet in zijn standpunt dat de ouders nooit hebben samengewoond. De moeder heeft voldoende onderbouwd dat de ouders wel feitelijk samenwoonden en een gezamenlijk huishouding hadden. Dat het appartement van de vader werd aangehouden of geen sprake was van een fiscaal partnerschap maakt dit niet anders. Niet gesteld of gebleken is immers dat de vader [minderjarige 1] meenam naar zijn eigen huis zijn eigen huis en dat zij daar een andere welstand had.
3.24.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders bedroeg dan € 2.945,- per maand in 2018.
3.25.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige 1] werd uitgegeven en wat dus de behoefte van [minderjarige 1] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.945,-, gemiddeld € 441,- per maand uitgaven voor [minderjarige 1] in 2018. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 € 566,- per maand. [2]
De draagkracht van de ouders
3.26.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien. [3]
3.27.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] .
3.28.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.025,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
3.29.
Bij een netto besteedbaar inkomen tot € 2.025,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Daarvan is, afhankelijk van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen, 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
De draagkracht van de moeder
3.30.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 53,- per maand. [4] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.31.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de gemiddelde winst uit onderneming van 2021, 2022 en 2023. De gemiddelde winst bedraagt € 7.838,-. De ouders zijn het daarover eens. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de huurinkomsten die de moeder ontvangt vanuit haar woning in [plaats 5] . De moeder heeft gesteld dat de huurinkomsten (minus de kosten) € 24.521,- bedragen. De vader heeft dit niet betwist en daarom zal de rechtbank aansluiten bij deze inkomsten. Op de zitting was er tussen de ouders discussie over de vraag of de moeder ook nog box 3 inkomen heeft. De vader verwijst hiervoor naar pagina 6 van de aangifte inkomstenbelasting 2023 van de moeder. Daarop staat een vermogensrendement van € 25.240,-. Dit is een fictief rendement waar de moeder belasting over betaalt, maar dit is geen geld dat zij feitelijk ontvangt. De rechtbank zal dit dan ook niet bij haar inkomen optellen. Wel wordt dit verwerkt in de berekening, want zij betaalt over dat rendement wel belasting. De huurinkomsten die in de alimentatieberekening van de moeder verwerkt waren, neemt de rechtbank wel mee als extra inkomstenbron. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank zal geen rekening houden met het kindgebonden budget, de moeder rekent hier zelf niet mee en dit staat ook niet tussen partijen ter discussie. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder is dan € 1.924,- per maand.
3.32.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachttabel geldend in 2025 heeft de moeder een draagkracht van € 53,- per maand.
3.33.
Anders dan de moeder, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde woonbudget. De werkelijke woonlasten van de moeder zijn weliswaar aanmerkelijk hoger dan dit budget, maar deze kosten zijn vermijdbaar nu de moeder per 1 januari 2025 is gaan samenwonen in ’ [plaats 2] en zij niet betwist heeft dat zij haar woning ook af en toe via Airbnb verhuurt.
De draagkracht van de vader
3.34.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 666,- per maand. [5] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.35.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van het DGA salaris over 2025 van € 56.000,- in 2025. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 3.232,- per maand. De moeder heeft gesteld dat de vader minimaal het DGA salaris kan verdienen. Volgens de rechtbank heeft de vader onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit het geval is. Op de zitting kon de vader niet goed antwoord geven op de vragen van de rechtbank. Daarnaast heeft hij, buiten de conceptjaarstukken van 2023, geen (definitieve) jaarstukken, kasstroomoverzichten en IB-aangiften overgelegd. Het lag op de weg van de vader om de schatting van de vrouw gemotiveerd te betwisten door zijn inkomen inzichtelijk te maken en dat heeft hij nagelaten. De recente salarisspecificaties van de vader acht de rechtbank onvoldoende, omdat de rechtbank niet kan beoordelen of het redelijk is dat de vader zich een bruto salaris van € 2.500,- laat uitkeren.
3.36.
De vader wenst dat rekening wordt gehouden met schulden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op zijn de draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechtbank buiten beschouwing kan laten.
3.37.
De vader wil dat zijn draagkrachtloos inkomen wordt verhoogd met de maandelijkse aflossing die hij betaalt voor zijn schuld aan Elzas. De vader heeft weliswaar de leningsovereenkomst overlegd, maar vervolgens in zijn verweerschrift geen verdere informatie gegeven om wat voor schuld het gaat of wat de stand van zaken is voor wat betreft het aflossen. De moeder heeft deze schuld betwist en stelt dat sprake is van een vermijdbare en verwijtbare schuld. Op de zitting heeft de vader aangegeven dat de schuld is ontstaan door mismanagement. Met die uitleg lijkt het een zakelijke schuld te zijn, maar dat is voor de rechtbank niet duidelijk. Het had op de weg van de vader gelegen om meer duidelijkheid te verschaffen over de schuld. Dit des te meer nu de moeder onbetwist heeft gesteld dat de huidige echtgenoot van de vader deze schuld aflost. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met deze schuld.
3.38.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de vader een draagkracht van (70% [3.232 – (0,3 x 3.232 + 1.310)]=) € 666,- per maand.
3.39.
De ouders zijn het erover eens dat de draagkracht van de vader verdeeld moet worden over [minderjarige 1] en over zijn jongste zoon [minderjarige 2] . Er resteert bij de vader dan nog een beschikbare draagkracht voor [minderjarige 1] van € 333,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.40.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [minderjarige 1] dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.41.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [minderjarige 1] . Hun gezamenlijke draagkracht is € 386,- per maand, terwijl de kosten van [minderjarige 1] € 566,- per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 170,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de vader met € 333,- per maand moet bijdragen in de kosten van [minderjarige 1] .
De zorgkorting
3.42.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 1] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige 1] of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.43.
[minderjarige 1] verblijft gemiddeld twee dagen per week bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 142,- per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de vader deze korting volledig mag toepassen. Als de vader namelijk alle kosten die hij maakt voor [minderjarige 1] in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de moeder te rusten. De moeder moet tenslotte ook kosten voor [minderjarige 1] maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. De rechtbank vindt het in zo’n geval redelijk dat ieder de helft van het tekort draagt, dus een bedrag van € 85,- per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (142 -/- 85 =) € 57,- per maand in mindering brengt op de draagkracht van de vader. Er blijft dan een bedrag over van (333 -/- 57 =) € 276,- per maand, dat de vader aan kinderalimentatie moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.44.
De rechtbank beslist dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Brief aan [minderjarige 1]
3.45.
De rechtbank heeft met [minderjarige 1] afgesproken dat zij haar via een brief zou informeren over de beslissing. In die brief is de volgende tekst opgenomen:
“Beste [minderjarige 1]
Op 3 juni 2025 hebben wij met elkaar gepraat bij de rechtbank. Ik vond het heel goed dat je er was. We hebben het toen best lang gehad over hoe het met jou gaat en over hoe het tussen jou en je ouders gaat. Je gaf aan dat jij je soms de Gmail van jouw ouders voelt en dat dit helemaal niet prettig is voor jou. Je vindt het niet fijn om “uitgehoord” te worden en dat begrijp ik helemaal. Verder zou je graag willen dat jouw ouders wat aardiger tegen elkaar gaan doen en je ziet graag dat de overdrachtsmomenten aan de deur plaatsvinden. Je zou het fijn vinden als je ouders ook voor jou een ouderschapsplan maken en het allerliefst zou je willen dat ze dicht bij elkaar in de buurt gaan wonen. Je vertelde mij verder dat je het fijn vindt bij beide ouders, maar dat het wel compleet anders is bij de een en de ander. Als je terugkomt van je vader moet je altijd weer even wennen en soms heb je dan geen zin om op maandag naar school te gaan. Je vindt het verder belangrijk dat alles eerlijk gaat. Nu vind je niet dat alles altijd even eerlijk verloopt (bijvoorbeeld over het halen en brengen/tijd bij de één en de ander en over het geld). Na ons gesprek spraken we af dat ik jou na het gesprek met je ouders, jou nog een brief zou sturen. Daarom schrijf ik je nu deze brief.
Op 4 juni 2025 heb ik een gesprek gehad met jouw ouders en hun advocaten in de rechtbank. Dat heet officieel een “zitting”. Daar was ook iemand van de Raad voor de Kinderbescherming bij. Die nodigen we namelijk altijd uit als het over kinderen gaat, zodat zij mij advies kunnen geven. Ik heb jouw ouders meteen aan het begin best streng toegesproken, omdat ik nogal geschrokken was van ons gesprek. Ik vind het belangrijk dat jouw ouders jou niet meer uithoren over de ander en dat ze wat aardiger tegen elkaar gaan doen. Als ze dat niet doen kan jij hier namelijk nog meer last van krijgen en dat is echt niet fijn voor jou. De Raad was het met mij eens. Je ouders hebben beiden toegezegd om hier anders mee om te gaan. Ik heb hen ook geadviseerd om aan jou te vragen wat jij graag wilt dat er verandert, zodat jullie het daar samen over kunnen hebben.
Op de zitting is het jouw ouders gelukt om afspraken te maken over hoe vaak je bij de een en de ander bent. Jouw ouders hebben afgesproken dat je de aankomende maanden om het weekend naar jouw vader toe gaat. Je moeder zal je dan op vrijdagmiddag uit school naar je vader brengen. Je vader brengt je op zondag vóór 20.00 uur weer terug bij je moeder.
Ik vind het heel knap dat het jouw ouders is gelukt om deze afspraak te maken en ook hebben zij mij beloofd dat zij aardiger tegen elkaar gaan doen. Ze hebben echt laten zien dat ze hiermee hun best gaan doen om het voor jou fijner te maken. Ook hebben jouw ouders afgesproken samen hulp zoeken om beter met elkaar te leren praten. Dit vind ik ook heel goed van jouw ouders.
Omdat jouw ouders via een speciaal traject hulp krijgen, is de rechtszaak nog niet voorbij. De zaak wordt voor negen maanden in de wacht gezet. Na negen maanden wordt er gekeken hoe het gaat. Als het goed gaat, dan zal de rechtszaak beëindigd worden. Het kan ook zijn dat er toch iets nog niet helemaal goed gaat, dan kan het zijn dat er opnieuw met mij gepraat gaat worden. Ik zal jou dan ook weer uitnodigen om te komen. Je bent dan van harte welkom, maar je hoeft niet te komen. Alleen als er voor jou iets veranderd is wat je graag met mij wilt delen, lijkt het me goed dat je komt.
Ik hoop dat het voor jou zo duidelijk is wat is afgesproken. Ik wens je een fijne zomervakantie toe!”
Uitvoerbaar bij voorraad
3.46.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende voorlopige zorgregeling vast:
  • [minderjarige 1] verblijft om het weekend bij de vader van vrijdag uit school tot zondagavond na het eten;
  • de moeder brengt [minderjarige 1] op vrijdag uit school naar de vader en de vader brengt [minderjarige 1] op zondag na het avondeten naar de moeder, waarbij [minderjarige 1] om 20.00 uur bij de moeder is;
  • de voorlopige regeling geldt met ingang van 6 juni 2025, waarbij [minderjarige 1] dat weekend (het Pinksterweekend) bij de vader verblijft en het weekend van Vaderdag bij de moeder verblijft;
  • in het weekend dat een ouder jarig is, verblijft [minderjarige 1] dat weekend bij de jarige ouder;
  • met Moederdag verblijft [minderjarige 1] bij de moeder, inclusief de voorgaande nacht. Met Vaderdag verblijft [minderjarige 1] bij de vader, inclusief de voorgaande nacht.
4.2.
stelt de volgende vakantie- en feestdagen regeling vast:
Voorjaarsvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij de vader. In de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij de moeder.
Meivakantie
In de eerste week verblijft [minderjarige 1] bij de moeder. In de tweede week verblijft [minderjarige 1] bij de vader. Het eerste weekend van de vakantie hoort bij de vakantie en het laatste weekend is de reguliere zorgregeling. De wissel is op de zaterdag.
Zomervakantie
De zomervakantie wordt gelijkelijk verdeeld. In de even jaren heeft de moeder de eerste keuze of [minderjarige 1] de eerste of de laatste drie weken bij haar verblijft. In de oneven jaren heeft de vader de eerste keuze of [minderjarige 1] de eerste of de laatste drie weken bij hem verblijft. De ouder die de keuze heeft zal dat uiterlijk medio februari van het desbetreffende jaar aan de andere ouder mededelen.
Herfstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij de moeder. In de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij de vader.
Kerstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste week van de Kerstvakantie bij de vader en de tweede week van de Kerstvakantie bij de moeder. In de oneven jaren is dit andersom. Het eerste weekend van de vakantie hoort bij de vakantie en het laatste weekend is de reguliere zorgregeling.
4.3.
beslist dat de vader vanaf vandaag een bedrag van € 276,- per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] ;
4.4.
beslist dat de vader vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
houdt de beslissing over de zorgregeling de sociale activiteiten van [minderjarige 1] aan;
4.7.
verzoekt de hulpverlener(s)
uiterlijk op 2 april 2026of zoveel eerder als mogelijk, de rapportage over het verloop en de uitkomst van het traject aan de rechtbank te sturen;
4.8.
verzoekt de Raad bij een niet helemaal positief resultaat te beoordelen of een schriftelijk advies noodzakelijk is en de rechtbank daarover
uiterlijk binnen twee wekente informeren, als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad een schriftelijk advies bij de rechtbank in te dienen
uiterlijk binnen zes maanden;
4.9.
stelt partijen bij een positief resultaat in de gelegenheid om
uiterlijk binnen twee wekente reageren op de rapportage van de hulpverlener(s) en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting nodig vinden.
4.10.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. L.A. Witten, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.C. van Schip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
*Bijlage 1: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen
*Bijlage 2: draagkracht van de moeder
*Bijlage 3: draagkracht van de vader

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Bijlage 1: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen.
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Bijlage 2: draagkracht van de moeder.
5.Bijlage 3: draagkracht van de moeder.