ECLI:NL:RBMNE:2025:3227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/16/580677 / HA ZA 24-459
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontbonden aannemingsovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst die door [eiseres] onterecht is ontbonden. [eiseres] had [gedaagde sub 1] de opdracht gegeven om een casco pand te verbouwen tot een restaurant. Na een aantal vertragingen en communicatieproblemen heeft [eiseres] de overeenkomst ontbonden, terwijl de rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] niet tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat de ontbinding onterecht was en dat [eiseres] haar aanbetaling van € 48.589,10 niet terugkrijgt, maar dat [gedaagde sub 1] wel een schadevergoeding van € 12.539,07 aan [gedaagde sub 1] moet betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde sub 2] niet persoonlijk aansprakelijk is, omdat [gedaagde sub 1] niet tekort is geschoten. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1], terwijl [eiseres] wel de proceskosten van [gedaagde sub 2] moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/580677 / HA ZA 24-459
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. H.D. Hu,
tegen

1.de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. R.G.J.M. Onderdonck.
De partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 augustus 2024 met producties,
- de akte met eisvermeerdering van [eiseres] ,
- de conclusie van antwoord met producties van [gedaagde sub 2] ,
- een akte met aanvullende producties 22 tot en met 26 van [eiseres] ,
- een akte met foto’s van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Aan [gedaagde sub 1] is op 11 september 2024 verstek verleend, omdat zij niet in de procedure was verschenen. Er heeft op 8 januari 2025 een mondelinge behandeling plaatsgevonden om de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde sub 2] te bespreken. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken.
1.3.
Kort na de mondelinge behandeling heeft mr. Onderdonck zich alsnog voor [gedaagde sub 1] gesteld en daarmee het verstek gezuiverd. Partijen hebben ingestemd met schriftelijke afdoening van de procedure tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] in plaats van een nieuwe mondelinge behandeling. Daarna zijn nog de volgende stukken ingediend:
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde sub 1] met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie,
- de antwoordakte na vermeerdering van eis in conventie van [gedaagde sub 1] c.s.
1.4.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak en de beslissing

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. [eiseres] heeft aan [gedaagde sub 1] de opdracht gegeven om het door haar gehuurde casco pand te verbouwen tot een restaurant. [gedaagde sub 2] is de enig bestuurder van [gedaagde sub 1] . [eiseres] meent dat [gedaagde sub 1] tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden waardoor zij de overeenkomst heeft ontbonden. [gedaagde sub 2] zou als bestuurder onrechtmatig hebben gehandeld en daarvoor persoonlijk aansprakelijk zijn. [eiseres] vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld tot terugbetaling van de aanbetaling die [eiseres] heeft gedaan. Dat is een bedrag van € 48.589,10. Ook vordert [eiseres] een schadevergoeding van € 115.375,14 en een werkelijke proceskostenveroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. voeren verweer tegen de vorderingen. Dat wordt hierna besproken. Ook vordert [gedaagde sub 1] in reconventie dat [eiseres] het resterende deel van de aanneemsom betaalt en wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] het grootste deel van de aanbetaling aan [eiseres] moet terugbetalen. De andere vorderingen worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissingen is gekomen.

3.De beoordeling van de vorderingen

in conventie en in reconventie
[gedaagde sub 1] is niet tekortgeschoten in de uitvoering van de werkzaamheden
3.1.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] dat zij te weinig werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij wist dat [eiseres] haast had vanwege de verwachte opening van het restaurant. Volgens [eiseres] was de planning een essentieel onderdeel van de afspraken. Zij stelt dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde sub 1] op 10 februari 2024 zou starten met de werkzaamheden. Ook zou er mondeling een opleverdatum van 11 maart 2024 zijn overeengekomen voor de eerste fase van de verbouwingswerkzaamheden. [gedaagde sub 1] meent dat zij het grote, zichtbare werk nog niet eerder kon uitvoeren doordat [eiseres] de daarvoor benodigde (technische) informatie niet tijdig had aangeleverd.
3.2.
[gedaagde sub 1] is niet tekortgeschoten bij de voortgang en uitvoering van de werkzaamheden. Partijen hebben geen vaste afspraken gemaakt over de planning en voortgang van de werkzaamheden. Ook is er geen opleverdatum afgesproken. [eiseres] had de overeenkomst op 4 maart 2024 daarom (nog) niet mogen ontbinden.
3.3.
Er is namelijk niet komen vast te staan dat een fatale termijn is afgesproken voor de start van de werkzaamheden. Volgens [eiseres] heeft zij met [gedaagde sub 1] afgesproken dat [gedaagde sub 1] op 10 februari 2024 zou beginnen met de werkzaamheden. Dat is niet het geval. Op 1 februari 2024 heeft [A] , de bestuurder van [eiseres] , Whatsappcontact met [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] schrijft dat [gedaagde sub 1] in de week van 5 februari 2024 kan beginnen met de werkzaamheden als [eiseres] voor die tijd akkoord geeft op de offerte. Als het akkoord later wordt gegeven, kon [gedaagde sub 1] pas op 23 februari 2024 starten. [eiseres] heeft dit begrepen. [A] schrijft [gedaagde sub 2] op 7 februari 2024 namelijk dat ze
"bovenop de offerte goedkeuring zit". Als ze die dag niets zou horen, realiseerde zij zich dat [gedaagde sub 1] op 23 februari 2024 zou starten met de werkzaamheden. Uiteindelijk heeft [eiseres] de offerte pas op 10 februari 2024 getekend.
3.4.
[eiseres] had daarom geen grond om te klagen dat [gedaagde sub 1] vanaf 14 februari 2024 niet of minder goed bereikbaar was en in die periode geen werkzaamheden voor [eiseres] heeft uitgevoerd. [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] duidelijk laten weten dat zij vanaf 23 februari 2024 kon starten met het werk als zij pas na 8 februari 2024 een akkoord zou krijgen op de offerte. [gedaagde sub 1] heeft na ondertekening van de offerte enkele voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd. Uit het Whatsappcontact blijkt dat zij op 10 februari 2024 is begonnen met het bestellen en verzamelen van materialen en het maken van een planning. [gedaagde sub 1] heeft vanaf 15 februari 2024 tot en met 18 februari 2024 inderdaad niet gereageerd op de berichten van [eiseres] , maar dat kan haar niet worden tegengeworpen gelet op de eerdere berichten over de start van de werkzaamheden. Daarna is het contact hersteld.
3.5.
[eiseres] mocht hierdoor ook niet meer verwachten dat [gedaagde sub 1] vóór 4 maart 2024 al veel grote en zichtbare werkzaamheden had verricht, gezien de latere start van de werkzaamheden door [gedaagde sub 1] vanwege de vertraging in de ondertekening van de offerte door [eiseres] . Tijdens de zitting is gebleken dat het in de eerste fase van de verbouwing met name ging om het leggen van de isolatievloer. De rechtbank is het met [gedaagde sub 1] eens dat het voor haar nog niet mogelijk was om vóór 27 februari 2024 deze vloer compleet te realiseren. Voordat de vloer kon worden gelegd, moesten eerst alle elektra, leidingen, afvoeren en kabels worden geplaatst. De vloer zou hier overheen worden gelegd. [eiseres] moest [gedaagde sub 1] nog duidelijkheid geven over haar definitieve plannen, zodat duidelijk was waar de kabels en leidingen onder de vloer moesten worden aangelegd. Ook moest [eiseres] nog toestemming krijgen van de eigenaar en verhuurder van het pand dat er leidingen en kabels door een isolerende cementdekvloer zouden worden gelegd.
3.6.
De verhuurder en eigenaar van het pand heeft pas op 27 februari 2024 toestemming gegeven voor de manier waarop [gedaagde sub 1] en [eiseres] de isolatievloer wilden leggen (en gebruiken). Maar ook na dat moment kon [gedaagde sub 1] de vloer nog niet leggen. Er was nog te veel onduidelijkheid over de plannen van [eiseres] . Zo had zij nog geen definitieve indeling gemaakt van de verschillende toiletten voor de gasten. [gedaagde sub 1] moest deze indeling weten, zodat zij wist op welke plaatsen de riolering voor de toiletten door de vloer moest lopen. Ook had [eiseres] de wens dat er een elektrische verwarming voor het terras zou worden geplaatst. De kabels daarvoor zouden ook onder en door de vloer moeten lopen. Dat gold ook voor de leidingen voor de biertap. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] hier niet tijdig de definitieve informatie over gegeven. [eiseres] heeft op 29 februari 2024 een laatste voorlopige tekening met [gedaagde sub 1] gedeeld. [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] op 3 en 4 maart 2024 nog om definitieve tekeningen gevraagd. [eiseres] heeft toen gezegd dat zij nog op de tekenaar wacht. Vervolgens hebben partijen op 4 maart 2024 nog overleg gehad over de vloer(isolatie).
3.7.
Gelet op deze situatie en het tijdsverloop, heeft [eiseres] de overeenkomst ten onrechte ontbonden. De rechtbank ziet in de correspondentie weliswaar terug dat partijen in februari 2024 moeizaam met elkaar hebben gecommuniceerd. Waarschijnlijk liepen de verwachtingen over en weer niet gelijk aan elkaar. Maar eind februari/begin maart 2024 was de situatie nog niet zodanig dat [eiseres] de spreekwoordelijke stekker uit de samenwerking mocht trekken. Het contact tussen partijen was sinds eind februari 2024 hersteld. [eiseres] heeft ook erkend dat [gedaagde sub 1] na 27 februari 2024 zaken heeft ingemeten. Ook zijn de bestuurders van [eiseres] bij [gedaagde sub 2] (bestuurder van [gedaagde sub 1] ) thuis geweest om de laatste zaken te bespreken. Dat lijkt op basis van de correspondentie op 4 maart 2024 te zijn geweest. [eiseres] heeft op de zitting verklaard dat zij eind februari 2024 nog bereid was om het werk door [gedaagde sub 1] te laten verrichten. Volgens [gedaagde sub 1] was dat ook mogelijk binnen de gewenste planning. Zelfs als er op 27 februari 2024 duidelijkheid was over de definitieve plannen, zoals [eiseres] heeft gesteld, had [eiseres] [gedaagde sub 1] langer de tijd moeten geven om de werkzaamheden volledig uit te voeren. [A] heeft echter verklaard dat zij al eerder tijdens het voortraject het vertrouwen in [gedaagde sub 1] is kwijtgeraakt, wat ervoor heeft gezorgd dat [eiseres] op 4 maart 2024 de overeenkomst heeft ontbonden. Dat mocht zij op dat moment (nog) niet doen, en ook niet zonder ingebrekestelling, nu van fatale termijnen geen sprake is geweest en [eiseres] (mede) zelf debet was aan de opgelopen vertraging.
3.8.
Tot slot heeft [eiseres] nog aangevoerd dat [gedaagde sub 1] wel eerder met de werkzaamheden kon beginnen, omdat het voor haar ook mogelijk was om een offerte te maken. Daarvoor had [gedaagde sub 1] alle relevante informatie van [eiseres] gekregen. Aan de hand van die informatie en tekeningen kon [gedaagde sub 1] aan de slag gaan. [eiseres] heeft inderdaad op 11 januari 2024 de beschikbare informatie via Dropbox met [gedaagde sub 1] gedeeld. [gedaagde sub 1] kon aan de hand daarvan wel een offerte maken. Het is kostentechnisch niet relevant waar welke kabel of leiding precies komt te liggen. Na het uitbrengen van de offerte kwam [eiseres] echter met extra wensen, zoals de elektrische terrasverwarming. [gedaagde sub 1] moest de definitieve tekeningen van de verschillende installaties hebben voordat zij de vloer kon plaatsen. Anders bestond namelijk het risico dat de (isolatie)vloer gelegd zou zijn en niet zou aansluiten op de wensen van [eiseres] die nog wijzigden. Die (gewijzigde) tekeningen heeft [gedaagde sub 1] niet (tijdig) voor 4 maart 2024 van [eiseres] gekregen.
De overeenkomst is ten onrechte ontbonden door [eiseres]
3.9.
[eiseres] heeft de overeenkomst (onder meer vastgelegd in de offerte) met [gedaagde sub 1] niet rechtsgeldig ontbonden. Die overeenkomst is dus in stand gebleven. Daardoor ontstaan er geen ongedaanmakingsverbintenissen. Dat betekent dat [eiseres] haar aanbetaling daardoor niet terugkrijgt. [eiseres] heeft de aanbetaling ook niet onverschuldigd aan [gedaagde sub 1] betaald, omdat de overeenkomst tussen partijen daarvoor een rechtsgrond biedt. [eiseres] stelt nog dat er geen betalingsovereenkomst is gesloten, terwijl dat in de offerte wel is benoemd. [eiseres] heeft zelf de aanbetaling gedaan na, zeer waarschijnlijk, overleg met [gedaagde sub 1] over de hoogte daarvan. Daarmee is dus wel een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [eiseres] de aanbetaling moest doen.
3.10.
Ook heeft [eiseres] geen recht op de gevorderde schadevergoeding, omdat [gedaagde sub 1] niet tekort is geschoten. Ook als dat anders zou zijn geweest, zou de rechtbank de schadevergoedingen van [eiseres] hebben afgewezen. Zo heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat haar nieuwe aannemer, [onderneming] dezelfde werkzaamheden als [gedaagde sub 1] heeft verricht voor een aanneemsom die € 48.284,65 hoger is dan de aanneemsom van [gedaagde sub 1] . [eiseres] zou ook in geen geval de huursom over de maanden april en mei 2024 als schade toegewezen kunnen krijgen. Als [gedaagde sub 1] de verbouwingswerkzaamheden wel volledig had kunnen opleveren, had [eiseres] die huur namelijk ook moeten betalen. De rechtbank acht het bovendien onwaarschijnlijk dat het nieuwe restaurant van [eiseres] € 35.000,- winst zou kunnen behalen in één (en de eerste) maand. Ook hier ontbreekt een toereikende onderbouwing. [eiseres] heeft dit bedrag namelijk enkel geschat en - ondanks de betwisting door [gedaagde sub 1] c.s. - niet gemotiveerd aan de hand van de verwachte omzet en kosten. Mogelijk bedoelt [eiseres] het gederfde omzetverlies van een maand, maar misgelopen omzet is geen schade, nu de wet deze schade beperkt tot gederfde winst.
Er is geen sprake van dwaling of misbruik van omstandigheden
3.11.
[eiseres] doet ook een beroep op vernietiging van de overeenkomst. Zij stelt ten eerste dat zij heeft gedwaald. Volgens [eiseres] zou zij niet met [gedaagde sub 1] zijn gaan samenwerken als zij wist dat [gedaagde sub 1] niet op 10 februari 2024 kon starten met de werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] niet heeft gedwaald. [eiseres] wist dat [gedaagde sub 1] pas op 23 februari 2024 kon starten met het werk als [eiseres] na 8 februari 2024 akkoord zou geven op de offerte. [A] en [gedaagde sub 2] hebben hierover duidelijk gecorrespondeerd. Bovendien had het voor de hand gelegen dat [eiseres] een opleverdatum met [gedaagde sub 1] had afgesproken als de voortgang van het werk zo’n belangrijke voorwaarde voor [eiseres] zou zijn om te contracteren met [gedaagde sub 1] . Het is niet komen vast te staan dat er een opleverdatum is afgesproken.
3.12.
Er is ook geen sprake van misbruik van omstandigheden of bedrog door [gedaagde sub 1] . [eiseres] voert daarvoor aan dat [gedaagde sub 1] toezeggingen heeft gedaan waaruit [eiseres] heeft afgeleid dat 10 februari 2024 de daadwerkelijke startdatum was. Dat is niet het geval. Dat blijkt uit de berichtgeving tussen [A] en [gedaagde sub 2] over het akkoord op de offerte en de start van het werk. Daarna heeft [B] , de andere bestuurder van [eiseres] , wel laten weten dat zijn loodgieter op 12 februari 2024 zou starten met de eerste werkzaamheden. Het is niet gebleken dat dat niet is gebeurd. Ook de enkele stelling dat [gedaagde sub 1] [eiseres] zou hebben gerustgesteld dat alles goed komt, is onvoldoende om een beroep op misbruik van omstandigheden of bedrog te motiveren.
De gevolgen van de onterechte ontbinding door [eiseres] voor de gedane aanbetaling
3.13.
[eiseres] mocht de overeenkomst niet ontbinden. Zij is tekortgeschoten in haar verplichtingen tegenover [gedaagde sub 1] door dat wel te doen. Daardoor is zij schadeplichtig. De rechtbank stelt de schade van [gedaagde sub 1] echter op een lager bedrag vast dan het bedrag dat [eiseres] heeft aanbetaald, omdat [gedaagde sub 1] niet toereikend heeft onderbouwd dat haar schade (die bestaat uit geleden verlies voor de werkzaamheden die wel zijn verricht met de kosten van gebruikte materialen en de gederfde winst op het project) die aanbetaling overstijgt. Partijen hebben over en weer vorderingen tegen elkaar ingesteld ten aanzien van de aanneemsom. [eiseres] wil haar aanbetaling terug van [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] wil het restant van de aanneemsom betaald krijgen van [eiseres] ten titel van schadevergoeding. De rechtbank ziet aanleiding om de toewijsbare schadevergoeding in reconventie van [gedaagde sub 1] in mindering te brengen op de toewijsbare aanbetaling in conventie, waardoor het voor partijen duidelijk wordt welk deel van de aanbetaling [gedaagde sub 1] per saldo terug moet betalen aan [eiseres] .
3.14.
[eiseres] heeft op 9 februari 2024 een aanbetaling gedaan van € 48.589,10. Het is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] voor dat bedrag materialen heeft ingekocht of werkzaamheden heeft verricht. Ook is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] al werknemers of derden had ingeschakeld om toekomstige werkzaamheden te verrichten op dit specifieke project, waarvoor zij kosten heeft gemaakt. Tijdens de zitting is alleen gebleken dat [gedaagde sub 1] zelf een noodstroomvoorziening heeft aangelegd en buizen heeft ingekocht en geleverd. [gedaagde sub 1] stelt dat zij daarnaast ook voorbereidende werkzaamheden heeft verricht.
3.15.
Het is ook niet duidelijk geworden wat [gedaagde sub 1] precies heeft gedaan en welke waarde dat vertegenwoordigt. De rechter heeft tijdens de zitting [gedaagde sub 2] , de bestuurder van [gedaagde sub 1] , heel duidelijk gevraagd om toe te lichten wat er voor [eiseres] is gedaan. Ook heeft de rechter gevraagd of er offertes of bestellingen zijn waaruit blijkt wat er voor [eiseres] is ingekocht. De advocaat van [gedaagde sub 2] heeft tijdens de zitting verklaard dat er geen offertes of bestelgegevens zijn. [gedaagde sub 1] heeft zich pas na de zitting gesteld. Daardoor mocht zij alsnog een conclusie van antwoord indienen en een akte nemen in reactie op de eisvermeerdering van [eiseres] . [gedaagde sub 1] had de gelegenheid om in die stukken meer duidelijkheid te geven over verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten. [gedaagde sub 1] heeft geen overzicht van die werkzaamheden en kosten overgelegd. Uit de antwoordakte na eisvermeerdering blijkt dat [gedaagde sub 1] hier wel over heeft nagedacht, maar bewust geen informatie heeft gegeven. Zij stelt dat [eiseres] geen belang heeft bij een overzicht van de werkzaamheden, omdat [eiseres] artikel 21 Rv heeft geschonden, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en onrechtmatig heeft gehandeld. Dat is geen reden voor [gedaagde sub 1] om geen duidelijkheid te geven over de omvang van haar eigen werkzaamheden, mede gezien haar eis in reconventie.
3.16.
Dit wordt [gedaagde sub 1] aangerekend. De rechtbank zal de waarde van de werkzaamheden daarom schatten op grond van artikel 6:97 BW. De arbeidskosten voor het aanbrengen van de noodstroomvoorziening schat de rechtbank op € 2.000,-. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] voorbereidende werkzaamheden verricht. De rechtbank schat dat in op een bedrag van
€ 500,- qua arbeid. Het gaat dan om het voeren van overleg met [eiseres] via Whatsapp en ter plaatse. De kosten voor het inkopen en leggen van de buizen begroot de rechtbank op nihil, omdat [gedaagde sub 1] in de akte na eisvermeerdering schrijft dat zij veel van dit soort materiaal op voorraad heeft dat zij niet speciaal voor een klant hoeft aan te schaffen. Het is de rechtbank daardoor niet duidelijk of en hoeveel buizen [gedaagde sub 1] daadwerkelijk heeft geplaatst en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] voor in totaal € 2.500,- aan geleden verlies schade heeft geleden.
3.17.
[eiseres] hoeft het restant van de aanneemsom niet volledig als schadevergoeding aan [gedaagde sub 1] te vergoeden. [gedaagde sub 1] vordert in reconventie € 51.801,60 van [eiseres] , omdat zij van mening is dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet tijdig informatie aan te leveren en de aannemingsovereenkomst eenzijdig zonder ingebrekestelling te ontbinden. Ondanks dat niet kan worden gezegd dat [gedaagde sub 1] voor 4 maart 2024 is tekortgeschoten, waardoor [eiseres] op dat moment de aannemingsovereenkomst (nog) niet mocht ontbinden, wordt deze vordering grotendeels afgewezen. [eiseres] moet wel 10% van de totale aanneemsom aan [gedaagde sub 1] betalen ter vergoeding van de gederfde winst door [gedaagde sub 1] .
3.18.
Hoewel [eiseres] de overeenkomst tussen partijen ten onrechte heeft ontbonden en [gedaagde sub 1] daardoor omzet is misgelopen, is die omzet zelf niet haar schade. Zou het project door [eiseres] naar behoren zijn nagekomen, dan had [gedaagde sub 1] daarmee immers niet alleen de lusten gehad (omzet), maar ook de lasten (kosten). Na aftrek van de kosten en arbeidsuren die zij dan eerst had moeten investeren om de omzet te kunnen behalen, had zij alleen een redelijke winstopslag met die omzet kunnen verdienen. [gedaagde sub 1] zou bij toekenning van haar gederfde omzet daardoor voor een hoger bedrag dan haar schade gecompenseerd worden. Omdat [gedaagde sub 1] haar gederfde winst niet heeft onderbouwd, schat de rechtbank die redelijke winstopslag op 10% van de totale aanneemsom. Dit is een bedrag van € 10.039,07. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde sub 1] direct elders projecten heeft kunnen uitvoeren om haar doorlopende omzet veilig te stellen en daarmee ook een redelijke winstopslag heeft kunnen behalen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat [gedaagde sub 1] niets heeft gesteld over dat werknemers of ingeschakelde derden (tijdelijk) niet inzetbaar zijn geweest door de ontbinding door [eiseres] , of dat zij [gedaagde sub 1] daarvoor aansprakelijk hebben gesteld. Ook hier geldt namelijk dat [gedaagde sub 1] niet gecompenseerd dient te worden voor schade die zij in werkelijkheid niet lijdt.
3.19.
Het voorgaande betekent dat [eiseres] een schadevergoeding van (€ 2.500,- plus
€ 10.039,70 =) € 12.539,07 aan [gedaagde sub 1] verschuldigd is. Dit brengt dit mee dat [gedaagde sub 1] van de ontvangen aanbetaling een bedrag van (€ 46.089,10 minus € 12.539,07 =) € 33.550,03 nog terug dient te betalen aan [eiseres] .
3.20.
Gezien het onterechte beroep op ontbinding door [eiseres] , is [gedaagde sub 1] niet eerder wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag dan vanaf de datum van dit vonnis. De reden daarvoor ligt in de wijze van begroting van de schade van [gedaagde sub 1] in dit vonnis dat in mindering komt op de aanbetaling en het ontbreken van een duidelijke ingebrekestelling ten aanzien van deze vorderingen over en weer en de gronden daarvan. Om deze zelfde redenen hoeft [gedaagde sub 1] de buitengerechtelijke incassokosten van [eiseres] niet te vergoeden. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] weliswaar gesommeerd om tot betaling van een veel hoger bedrag op basis van een andere grondslag over te gaan, maar dat had zij niet mogen doen vanwege de onterechte ontbinding van de overeenkomst.
[gedaagde sub 2] is niet persoonlijk aansprakelijk
3.21.
[eiseres] stelt, naast [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor haar schade op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 2] de zogenaamde ‘Beklamel-norm’ geschonden. [gedaagde sub 2] wist of moest bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst met [eiseres] weten dat [gedaagde sub 1] de toezeggingen niet kon nakomen en het werk niet op tijd kon opleveren. [gedaagde sub 2] betwist dat.
3.22.
Nu [gedaagde sub 1] niet tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden, kan [gedaagde sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 1] ook niet aansprakelijk worden gesteld. Een bestuurder van een vennootschap kan alleen, onder bijzondere omstandigheden, aansprakelijk worden gesteld als de vennootschap zelf ook aansprakelijk is. Dat is niet het geval. Maar ook als [gedaagde sub 1] wel aansprakelijk zou zijn tegenover [eiseres] , is er geen sprake van de bijzondere omstandigheden waaronder [gedaagde sub 2] aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Een bestuurder zou persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld als de vennootschap een verbintenis is aangegaan terwijl de bestuurder wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en dat de rechtspersoon geen verhaal zou bieden voor de schade. De bestuurder moet daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kunnen worden gemaakt.
3.23.
Het is niet gebleken dat het voor [gedaagde sub 1] niet mogelijk was om de afspraken met [eiseres] na te komen en dat [gedaagde sub 2] dat moest weten bij het sluiten van de overeenkomst. Volgens [gedaagde sub 1] was het voor haar, ook op 4 maart 2024, mogelijk om de werkzaamheden uit te voeren. Zij heeft daar echter geen gelegenheid meer voor gekregen, omdat [eiseres] de overeenkomst heeft ontbonden. Ook heeft [eiseres] in het geheel niet gesteld waarom [gedaagde sub 2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarom worden de vorderingen van [eiseres] tegenover [gedaagde sub 2] afgewezen.
Proceskosten
3.24.
In conventie en in reconventie hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] allebei voor een deel gelijk en voor een deel ongelijk gekregen. Daarom compenseert de rechtbank de proceskosten tussen hen. Dat betekent dat zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] de eigen proceskosten dragen. Er is geen reden om één van de partijen te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten van de andere partij. Zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] vorderen een werkelijke proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van misbruik van (proces)recht of onrechtmatig handelen door deze procedure te voeren. Ook is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] artikel 21 Rv niet heeft geschonden. Zij heeft de rechtbank voldoende ingelicht over de feitelijke situatie.
3.25.
Wel is de rechtbank van mening dat [gedaagde sub 1] een ongewenste proceshouding heeft aangenomen door zich alsnog direct na de mondelinge behandeling in deze procedure te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling had de advocaat van [gedaagde sub 2] , en later ook de advocaat van [gedaagde sub 1] , de rechtbank nog uitgelegd dat [gedaagde sub 1] zich bewust niet in deze procedure had gesteld vanwege de hoogte van het griffierecht. Doordat [gedaagde sub 1] direct na de mondelinge behandeling hierover een andere beslissing heeft genomen, is deze procedure onredelijk vertraagd. [eiseres] wordt hiervoor echter niet (financieel) gecompenseerd, omdat de rechtbank dit al heeft meegewogen in de beslissing om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Ook wordt de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] niet buiten beschouwing gelaten. Het valt binnen de wettelijke bevoegdheid van [gedaagde sub 1] om het verleende verstek te zuiveren totdat er een eindvonnis is gewezen. Bovendien heeft [eiseres] geen extra proceskosten hoeven maken. Zij hoefde geen aanvullende processtukken in conventie in te dienen, omdat [gedaagde sub 1] zich alsnog had gesteld.
3.26.
[eiseres] wordt wel veroordeeld om de proceskosten van [gedaagde sub 2] te vergoeden. De rechtbank wijst de vordering tegenover [gedaagde sub 2] af, waardoor [eiseres] ongelijk heeft gekregen. De kosten aan de kant van [gedaagde sub 2] worden tot vandaag begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat € 3.858,00 (2 punten x tarief V)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.118,00
3.27.
[gedaagde sub 2] heeft ook de wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Deze rente wordt toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om (na aftrek van de schadevergoeding van € 12.539,07 die zij mag behouden ten laste van de aanbetaling van € 46.089,10) een bedrag van € 33.550,03 aan [eiseres] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 9 juli 2025 tot aan de dag van betaling,
4.2.
compenseert de proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 2] , die worden begroot op
€ 4.118,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij
€ 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.4.
verklaart de veroordelingen in de randnummers 4.1. en 4.3. uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
5427 (NLK)