ECLI:NL:RBMNE:2025:3229

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
UTR 23/5493
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in handhavingsverzoek asbestinventarisatierapport

In deze zaak heeft eiser op 23 juli 2023 een verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot het asbestinventarisatierapport van een in 2011 gesloopt gebouw. Eiser, die op 1,8 kilometer afstand woont, heeft geen persoonlijk belang bij het verzoek, aangezien hij al meer dan tien jaar niet in het gebouw woonde. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft eiser laten weten dat hij geen belanghebbende is, waardoor zijn verzoek niet als een aanvraag om een besluit kan worden beschouwd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat eiser geen belanghebbende is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een dwangsom, omdat hij geen aanvrager is van een besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor het beroep gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 20 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5493
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Broeze en mr. A.A.T. Overbeeke).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft op 23 juli 2023 een verzoek om handhaving (gebaseerd op het Asbestverwijderingsbesluit 2005) ingediend om het asbestinventarisatierapport over het in 2011 gesloopte gebouw aan de [adres 1] in [woonplaats] te verkrijgen. Met de brief van 18 september 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek.
1.2.
Met de brief van 9 oktober 2023 heeft het college eiser geïnformeerd dat hij geen belanghebbende is, waardoor zijn handhavingsverzoek geen aanvraag is waarop het college moet beslissen. Daartegen heeft eiser op 15 oktober 2023 bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 12 november 2023 heeft eiser beroep ingesteld, omdat niet tijdig op zijn verzoek om handhaving zou zijn beslist. Met de uitspraak van 19 februari 2024 heeft deze rechtbank zich onbevoegd verklaard om van dit beroep kennis te nemen, omdat eiser geen belanghebbende is en zijn handhavingsverzoek daarom niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen. Daarom oordeelde deze rechtbank dat er ook geen sprake was van een met een besluit gelijk te stellen niet (tijdig) genomen besluit. [1] Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet ingesteld.
1.4.
Ondertussen heeft het college met het besluit op bezwaar van 6 december 2023 eisers bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Het verzet is met de uitspraak van deze rechtbank van 11 juli 2024 gegrond verklaard. Aanleiding daarvoor was dat de rechtbank naar aanleiding van het besluit op bezwaar aan eiser had moeten vragen of hij zijn beroep wilde intrekken of handhaven, maar dan gericht tegen het besluit op bezwaar van 6 december 2023.
1.6.
Het onderzoek is vervolgens hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat uitspraak werd gedaan. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen het besluit op bezwaar van 6 december 2023 (hierna ook: het bestreden besluit). Het college heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Overwegingen

Beroep niet-tijdig beslissen
2.1.
De rechtbank is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek, zoals de rechtbank bij uitspraak van 19 februari 2024 heeft geoordeeld. Hierna legt de rechtbank dat uit.
2.2.
Alleen een belanghebbende kan beroep tegen een besluit instellen bij de bestuursrechter. [2] Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [3] Onder een aanvraag wordt een verzoek van een belanghebbende verstaan om een besluit te nemen. [4] Het niet-tijdig nemen van een besluit wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijkgesteld. [5]
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser een handhavingsverzoek heeft ingediend, waarin hij het college verzoekt om bestuursrechtelijke handhaving van paragraaf 2 (asbestinventarisatie) en 3 (asbestverwijdering) van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, op grond van artikel 16, eerste lid, van dat besluit, door aan hem het asbestinventarisatierapport over de [adres 1] te verstrekken.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij dat verzoek om handhaving. Zijn verzoek kwalificeert daarom niet als een aanvraag om een besluit te nemen. De rechtbank legt in rechtsoverwegingen 2.10 en 2.11 van deze uitspraak uit waarom eiser geen belanghebbende is. Omdat het instellen van beroep alleen openstaat tegen een met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig genomen besluit, en hier geen sprake van is, is de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Dwangsom
2.5.
Eiser heeft verzocht om een dwangsom, omdat het college de beslissing van 9 oktober 2023 niet binnen twee weken na zijn ingebrekestelling zou hebben genomen.
2.6.
De rechtbank overweegt dat een dwangsom wordt verbeurd aan een aanvrager van een te laat genomen besluit. [6] Een besluit kan alleen worden aangevraagd door een belanghebbende, en dat is eiser niet. Hierdoor heeft eiser geen recht op een dwangsom. Omdat eiser geen aanvrager is, is het niet relevant of de beslissing van 9 oktober 2023 binnen twee weken na de ingebrekestelling is genomen.
Beroep tegen het bestreden besluit
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser van rechtswege mede is gericht tegen het bestreden besluit, waarin het college bij zijn standpunt is gebleven dat eiser geen belanghebbende is. [7]
2.8.
Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij van 1993 tot 2001/2002 met zijn gezin aan de [adres 1] in [woonplaats] heeft gewoond en dat hij om die reden belanghebbende is. Met het rapport wenst eiser informatie te verkrijgen of hij en zijn gezin aan asbest zijn blootgesteld. Eiser vindt dat het college verplicht was om, voorafgaand aan de sloop van het gebouw, een asbestinventarisatierapport op te (laten) stellen, omdat het college zich, net als eiser, aan de regels moet houden.
2.9.
De rechtbank overweegt dat iemand belanghebbende is als diegene een objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang heeft bij het door hem ingediende verzoek. Volgens vaste rechtspraak is degene die feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon- en leefsituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. [8]
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij het door hem ingediende verzoek. Een persoonlijk belang bij het verzoek ontbreekt, omdat eiser zich onvoldoende onderscheidt van anderen. Eiser woont volgens eigen opgave sinds 2001/2002 aan de [adres 2] in [woonplaats] op zo’n 1,8 kilometer van de [adres 1]. De gevolgen van het verwijderen van asbest zijn voor eiser door deze afstand niet groot genoeg om van een persoonlijk belang te kunnen spreken. Eiser heeft ook geen actueel belang, omdat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gebouw al in 2011 is gesloopt.
2.11.
Dat eiser voormalig huurder van de gesloopte woning is, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat hij belanghebbende zou zijn. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij van 1993 tot 2001/2002 aan de [adres 1] heeft gewoond. Dat betekent dat hij ten tijde van de sloop al zo’n 10 jaar niet meer in het gebouw woonde. Eiser heeft als voormalig huurder dan óók geen persoonlijk belang, waarmee hij zich onderscheidt van anderen.
2.12.
Omdat eiser geen belanghebbende is, is zijn verzoek geen aanvraag om een besluit te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college terecht heeft besloten dat eiser geen belanghebbende is, waardoor zijn handhavingsverzoek geen aanvraag is waarop het college een besluit moet nemen. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is om die reden ongegrond.
2.13.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat tijdens het verhandelde ter zitting de rechtbank duidelijk is geworden dat het eiser in deze procedure gaat om het asbestinventarisatierapport, waarover eiser tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geprocedeerd en in welke zaak op 2 oktober 2024 uitspraak is gedaan. [9] De Afdeling heeft geoordeeld dat eiser geen bewijs heeft overgelegd op grond waarvan de verklaring van het college dat het asbestinventarisatierapport niet is gevonden ongeloofwaardig moet worden geacht.

Conclusie en gevolgen

3.1.
De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiser, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Voor zover het beroep is gericht tegen het bestreden besluit verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Daarnaast zijn er in verzet geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het niet toekennen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. van Ooijen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
5.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 6:20 van de Awb.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, rechtsoverweging 3.2.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3978.