In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming de ouders van twee minderjarigen verdacht van kindermishandeling door middel van falsificatie. Dit leidde tot een spoedmaatregel waarbij de minderjarigen voorlopig onder toezicht werden gesteld en één van hen met spoed uit huis werd geplaatst. De kinderrechter heeft op 23 juni 2025 de aangehouden verzoeken afgewezen en de eerder afgegeven voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing herroepen. De kinderrechter oordeelde dat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders hebben tijdens de zitting verklaard dat zij altijd hebben meegewerkt aan de behandeling van hun kinderen en dat zij in afwachting waren van een verwijzing naar de GGZ. De kinderrechter concludeerde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat de ouders de noodzakelijke hulp niet of onvoldoende hebben afgewezen. De kinderrechter verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken op 13 juni 2025 door de kinderrechter en op schrift gesteld op 7 juli 2025.