Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met daarbij een eis in reconventie, met bijlage 1,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2025, hebben twee ex-partners, die samen in een huurwoning wonen, de rechter gevraagd te bepalen wie van hen de huurovereenkomst mag voortzetten. De relatie tussen de partijen is beëindigd en beiden willen niet langer samenwonen. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen op basis van artikel 7:267 lid 7 BW, dat de mogelijkheid biedt om de rechter te laten bepalen wie de huurovereenkomst mag voortzetten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser, die twee minderjarige kinderen heeft, meer belang heeft bij het voortzetten van de huurovereenkomst. De kinderen wonen bij de eiser en hebben sociale contacten en school in de nabijheid van de huurwoning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel het voor de gedaagde moeilijk zal zijn om andere woonruimte te vinden, de eiser beter in staat is om op korte termijn een andere woning te vinden. De gedaagde heeft niet overtuigend aangetoond dat hij meer recht heeft op de woning.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter beslist dat de gedaagde de woning binnen vier weken moet verlaten en ontruimen, en dat de huurovereenkomst niet langer door hem zal worden voortgezet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is grotendeels uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de gedaagde de woning moet verlaten, ook als hij in hoger beroep gaat.