ECLI:NL:RBMNE:2025:3267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/4696
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor compensatie van de kinderopvangtoeslag (KOT) door de Dienst Toeslagen ongegrond verklaard. Eiseres had verzocht om herbeoordeling van haar KOT over de jaren 2016, 2017 en 2018 in het kader van de hersteloperatie toeslagen. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen correct heeft gehandeld en dat er geen aanwijzingen zijn voor institutioneel vooringenomen handelen of discriminatie. Eiseres had aangevoerd dat zij recht had op compensatie vanwege een HOT/HOR-melding, maar de rechtbank concludeert dat deze melding niet heeft geleid tot schade voor eiseres. De rechtbank legt uit dat de KOT is herzien op basis van door eiseres verstrekte informatie en dat de wijzigingen in de hoogte van de KOT niet het gevolg zijn van onbillijkheden in de besluitvorming. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij nadeel heeft ondervonden door de afhandeling van haar aanvraag. De uitspraak benadrukt dat voor compensatie moet worden aangetoond dat er daadwerkelijk schade is geleden door het handelen van de Dienst Toeslagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S. Smeets),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek om compensatie in verband met herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) over 2016, 2017 en 2018 in het kader van de hersteloperatie toeslagen Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar KOT. Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag met het besluit van 4 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 april 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] , de partner van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Aanvraag
6. Eiseres heeft op 23 december 2020 een verzoek om herbeoordeling van de KOT over de jaren 2016, 2017 en 2018 ingediend. Bij brief van 17 december 2021 heeft de Dienst Toeslagen de zogenoemde lichte toets toegepast en geoordeeld dat er geen reden is om € 30.000,- te betalen aan eiseres.
Bestreden besluit
7. Bij besluit van 4 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen besloten dat eiseres geen recht heeft op een vergoeding vanwege de wijze van besluitvorming ten aanzien van de KOT van eiseres. Er is geen sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel voor eiseres en dus geen recht op compensatie.
8. In het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen bij zijn standpunt gebleven. Verder is in het bestreden besluit toegevoegd dat discriminatie niet valt onder forfaitaire toetsing van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Nadat in december 2017 bij eiseres informatie is gevraagd, en de informatie op 8 januari 2018 tijdig is binnengekomen, is de KOT over 2017 en 2018 herzien. Alle uitbetalingen hebben vanaf 14 maart 2018 maandelijks plaatsgevonden. Omdat de beschikking over 2018 is genomen op 31 maart 2018 en Dienst Toeslagen 13 weken de tijd heeft om te beslissen op een aanvraag, is op tijd beslist.
Nadeel door HOT/HOR-melding?
9. Eiseres voert aan dat zij wel recht heeft op compensatie op basis van institutioneel vooringenomen handelen over de jaren 2017 en 2018, omdat sprake is geweest van discriminatie. Zij wijst daarbij op de hoge toeslag/hoog risico (HOTHOR) melding in het systeem van de Dienst Toeslagen, waardoor eiseres in december 2017 een verzoek om informatie ontving. Het HOTHOR systeem van de Dienst Toeslagen werkt discriminerend. Hiervoor verwijst eiseres naar het rapport ‘Vooronderzoek naar de vermeende discriminerende effecten van de werkwijzen van de Belastingdienst/Toeslagen’ van het College voor de Rechten van de Mens. Eiseres stelt dat zij op grond van haar achternaam bij deze selectie is gediscrimineerd.
10. Ter zitting heeft de Dienst Toeslagen de werkwijze met de HOT/HOR-melding toegelicht. Als sprake was van een aantal objectieve indicatoren, zoals een extra aanvraag voor KOT voor een nieuw kind en een laag toetsingsinkomen, kwam er een HOT/HOR-melding. Dit hield in dat dan handmatig werd gecontroleerd of de betrokken toeslagouder in aanmerking kwam voor KOT. Dit ter voorkoming van hoge terugvorderingen.
11. De rechtbank stelt het volgende voorop. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat de Dienst Toeslagen compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres heeft geleden als gevolg van het handelen van de Dienst Toeslagen.
12. Verder stelt de rechtbank vast dat uit het dossier volgt dat de Dienst Toeslagen de navolgende beslissingen heeft genomen over de KOT over de jaren 2016, 2017 en 2018:
Toeslagjaar
Voorschot/definitief
Hoogte toeslag
Datum
Reden wijziging
2016
Voorschot
€ 9.035,-
28 december 2015
-
2016
Voorschot
€ 8.951,-
21 april 2016
Wijziging schatting inkomen
2016
Definitief
€ 10.543
4 augustus 2017
Vaststelling toetsingsinkomen
2017
Voorschot
€ 14.468,-
28 december 2016
-
2017
Voorschot
€ 10.357.-
21 april 2017
Wijziging aantal opvanguren
2017
Definitief
€ 10.350,-
5 oktober 2018
Vaststelling toetsingsinkomen
2018
Voorschot
€ 10.330,-
28 december 2017
-
2018
Voorschot
€ 17.509,-
21 maart 2018
Kinderopvang gegevens gewijzigd; derde kind
2018
Definitief
€ 17.242,-
9 augustus 2019
Vaststelling toetsingsinkomen
13. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de Dienst Toeslagen. Uit het dossier blijkt niet dat de HOT/HOR-melding tot enig nadeel van eiseres heeft geleid. In het dossier heeft de rechtbank geen aanwijzing gevonden voor vooringenomen handelen. Zoals hiervoor schematisch is weergegeven hebben alle wijzigingen in de hoogte van de KOT plaatsgevonden door het wijzigen van het toetsingsinkomen, het wijzigen van het aantal opvanguren en de komst van het derde kind van eiseres. Deze wijzigingen heeft eiseres zelf doorgegeven. De omstandigheid dat een HOT/HOR-melding heeft plaatsgevonden, waardoor er informatie is opgevraagd aan eiseres, maakt niet dat eiseres schade heeft ondervonden of dat sprake is geweest van discriminatie. Immers, na de beoordeling van de van eiseres ontvangen informatie is de KOT aanzienlijk verhoogd.
Nadeel door beoordeling informatie?
14. Verder voert eiseres aan dat ten aanzien van toeslagjaar 2018 pas op 21 maart 2018 een beschikking genomen waarbij de KOT aanzienlijk is verhoogd. Eiseres en haar partner zijn in de maanden januari, februari en maart 2018 in de financiële problemen gekomen als gevolg van uitblijven van die beschikking. Hiermee is onevenredig hard gehandeld.
15. De rechtbank ziet ook in deze omstandigheid geen reden om aan te nemen dat sprake is van vooringenomen handelen. De betalingen van het voorschot dat bij beschikking van 28 december 2017 is vastgesteld, hebben maandelijks plaatsgevonden vanaf 14 december 2017. Met de beschikking van 21 maart 2018 heeft er een verhoging van de KOT plaatsgevonden, omdat de KOT toen is berekend voor drie kinderen in plaats van voor twee kinderen. Op 14 maart 2018 is voor het derde kind met terugwerkende kind de KOT overgemaakt aan eiseres. Eiseres heeft dit niet bestreden. De rechtbank acht deze gang van zaken niet onevenredig hard. Eiseres heeft over de eerste drie maanden van 2018 ontvangen waar zij recht op heeft. Dat eiseres nadeel heeft ondervonden over de betaling van de KOT met terugwerkende kracht, heeft zij niet onderbouwd.
Conclusie
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Dienst Toeslagen niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eiseres geen recht heeft op compensatie. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.