ECLI:NL:RBMNE:2025:3283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/3808
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op basisbeurs na herinvoering voor eiseres met prestatiebeurs

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 juli 2025, wordt de zaak behandeld van eiseres die geen recht heeft op een basisbeurs na de herinvoering daarvan per 1 september 2023. Eiseres heeft van 1 september 2018 tot 1 september 2023 een prestatiebeurs ontvangen, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft haar bezwaar tegen het niet toekennen van de basisbeurs ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiseres, die al vijf jaar prestatiebeurs heeft ontvangen, geen recht heeft op de basisbeurs omdat zij op 1 september 2023 haar studiefinancieringsrechten heeft uitgeput. De rechtbank wijst erop dat er geen overgangsrecht is bij de herinvoering van de basisbeurs en dat de wetgever bewust heeft gekozen om geen uitzonderingen te maken voor studenten zoals eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen recht heeft op de basisbeurs en dat er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit van de minister blijft in stand. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

(gemachtigde: mr. T.C.A. Hofman).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de vraag of eiseres recht heeft op een basisbeurs met ingang van 1 september 2023.
Eiseres heeft van 1 september 2018 tot 1 september 2023 een prestatiebeurs gekregen voor haar studie. Omdat op dat moment het leenstelsel gold, bestond die prestatiebeurs uit een lening en een reisvoorziening. Met ingang van 1 september 2023 is de basisbeurs opnieuw geïntroduceerd. Eiseres studeerde nog op dat moment en daarom vindt zij dat ze aanspraak maakt op een basisbeurs voor het studiejaar 2023/2024. De minister ziet dat anders, omdat eiseres op 1 september 2023 al vijf jaar prestatiebeurs heeft gekregen.
Het bezwaar van eiseres is bij besluit van 22 februari 2024 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 mei 2025 was de zitting. Daarbij waren de ouders van eiseres, [moeder] en [vader] , en de gemachtigde van de minister aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Eiseres vindt dat zij recht heeft op de basisbeurs na herinvoering hiervan voor het studiejaar 2023/2024. Eiseres is de dupe van een onredelijke administratieve handeling met terugwerkende kracht. De minister verandert met terugwerkende kracht de regels door te bepalen dat eiseres de prestatiebeurs heeft verbruikt, terwijl zij nooit recht heeft gehad op een basisbeurs omdat die niet bestond in de tijd dat zij studeerde. Zij heeft alleen een reisvoorziening gehad. Het is daarnaast merkwaardig dat de minister stelt dat zij haar prestatiebeurs heeft verbruikt, terwijl zij na 1 september 2023 nog twee jaar aanspraak had op een reisvoorziening. Als eiseres op basis van de wet al geen aanspraak zou maken op een basisbeurs, dan vindt eiseres dat de rechtbank hiervan moeten afwijken omdat het voor haar onredelijk uitpakt. Zij voelt zich niet gehoord. Tot slot voert eiseres aan dat zij onvoldoende is geïnformeerd en dat de besluitvorming onvoldoende is gemotiveerd.
De rechtbank geeft eiseres ongelijk. Dat licht zij hieronder toe.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres is begonnen met haar studie tijdens het leenstelsel. In dat stelsel hadden studenten recht op studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs tijdens de nominale duur van hun studie. Voor eiseres betekent dit dat zij recht had op studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs voor vijf jaar, oftewel: van 1 september 2018 tot 1 september 2023. [1] De prestatiebeurs hield in die tijd in: een aanvullende beurs, reisvoorziening en een toeslag eenoudergezin, als dat van toepassing was. [2] Eiseres heeft de prestatiebeurs gehad voor vijf jaar, namelijk in de vorm van de reisvoorziening. Eiseres heeft in die tijd geen basisbeurs gehad. Dat kon ook niet, want de wet voorzag daar destijds niet in. Dat is veranderd met de komst van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs [3] , die per 1 september 2023 van kracht is geworden. Met deze wet is de basisbeurs weer ingevoerd en is bepaald dat een student recht heeft op studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende een basisbeurs, aanvullende beurs, reisvoorziening en een toeslag eenoudergezin, als dat van toepassing is. [4] Er is niet voorzien in overgangsrecht bij de herinvoering van de basisbeurs. In de memorie van toelichting bij deze wet staat dat dit betekent dat alleen studenten die nog in de nominale duur van de opleiding zitten en nog studiefinancieringsrechten hebben onder het nieuwe stelsel in aanmerking kunnen komen voor een basisbeurs. [5]
4. Dat is bij eiseres niet het geval. Eiseres was op 1 september 2023 al door haar studiefinancieringsrechten gedurende de nominale duur van haar opleiding heen. De maximale duur van de prestatiebeurs voor eiseres was immers vijf jaar en die vijf jaar waren op 1 september 2023 bereikt. Dat betekent dat eiseres op grond van de wet geen recht heeft op een basisbeurs voor studiejaar 2023/2024. De omstandigheid dat eiseres ook na 1 september 2023 nog een reisvoorziening had, maakt dat niet anders. Die reisvoorziening kreeg eiseres nog voor twee jaar vanwege een wettelijk bepaald extra jaar na afloop van de periode waarin zij recht had op de prestatiebeurs [6] en een extra jaar vanwege corona. Dat verandert echter niet de periode waarin eiseres gedurende de nominale duur van haar studie recht had op een prestatiebeurs. Die periode is vijf jaar. Dit betekent kortom dat eiseres volgens de wet – ook na herinvoering van de basisbeurs – geen aanspraak maakt op een basisbeurs voor het studiejaar 2023/2024. Dit is het gevolg van de wetswijzigingen zonder overgangsrecht en niet vanwege een administratieve handeling met terugwerkende kracht. Zo’n administratieve handeling is er niet geweest.
5. De rechtbank ziet in dat dit ontzettend zuur is voor eiseres. Zij valt als student tijdens het leenstelsel precies in het gat: studenten vóór en na haar krijgen immers wel een basisbeurs. De rechtbank begrijpt ook dat eiseres andere keuzes had gemaakt, bijvoorbeeld door haar reisvoorziening uit te zetten, als zij eerder had geweten dat de basisbeurs opnieuw zou worden ingevoerd. De minister kon studenten zoals eiseres echter niet eerder informeren, omdat de wet pas op 6 juni 2023 door de Eerste Kamer is aangenomen, met herinvoering van de basisbeurs per 1 september 2023. De rechtbank ziet daarnaast geen ruimte om een uitzondering voor eiseres te maken. Voor zover eiseres vraagt om de wet in haar geval buiten toepassing te laten, dan wijst de rechtbank erop dat zij dit niet kan. De reden daarvoor is dat het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet eraan in de weg staat dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel. Dat is alleen anders als er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [7] Dat is hier niet het geval: het is voor de wetgever heel duidelijk geweest dat dit gat zou ontstaan voor studenten van de zogeheten ‘pechgeneratie’. De wetgever heeft de negatieve effecten voor die groep gezien, maar er bewust voor gekozen om niet te voorzien in overgangsrecht of terugwerkende kracht en te volstaan met een financiële tegemoetkoming. Dit staat expliciet in de kamerstukken bij de totstandkoming van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. [8] Omdat de wetgever zich hiervan bewust is geweest, bestaat er voor de rechter geen ruimte om iets anders te doen.
6. Voor zover eiseres een beroep op de hardheidsclausule doet, dan slaagt dit ook niet. Via de hardheidsclausule kan de minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken als die toepassing, gelet op het belang dat de wet beoogt te schermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [9] Uit het bovenstaande blijkt dat de wetgever bewust deze regels heeft gemaakt, zonder in overgangsrecht of terugwerkende kracht te voorzien. Gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, is er dus geen grond voor het maken van een uitzondering op de regels via de hardheidsclausule.
7. De rechtbank oordeelt tot slot dat de minister in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de bezwaren van eiseres en de beslissing voldoende heeft gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen aanspraak maakt op een basisbeurs voor studiejaar 2023/2024. Het bestreden besluit van de minister blijft in stand. Omdat eiseres ongelijk krijgt, krijgt zij het griffierecht niet terug en bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5.2 van de (oude) Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf).
2.Artikel 5.1 van de (oude) Wsf.
3.Stb. 2023, 186.
4.Artikel 5.1 van de Wsf.
5.Kamerstukken II, 2022-2023, 36 229, nr. 3, p. 13.
6.Artikel 5.2, vierde lid, van de Wsf.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
8.Kamerstukken II, 2022-2023, 36 229, nr. 3, p. 12 en Kamerstukken II, 2022-2023, 36 229, nr. 6, p. 14-15.
9.Artikel 11.5 van de Wsf.