In deze zaak vorderde de verhuurder, [eiser], ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand van de gedaagde, [gedaagde], wegens huurachterstand. De verhuurder stelde dat de gedaagde sinds 2 december 2003 een bedrijfsruimte huurde en dat er een huurachterstand was van € 51.087,15 tot en met oktober 2024. De gedaagde betwistte de hoogte van de huurachterstand en voerde aan dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten waarin een lagere huurprijs was afgesproken. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet bevoegd was om zijn betalingsverplichting op te schorten, omdat hij de verhuurder niet op de hoogte had gesteld van de gebreken aan het pand. De kantonrechter wees de vorderingen van de verhuurder grotendeels toe, ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de gedaagde tot ontruiming van het pand binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en een gebruiksvergoeding voor de periode na de ontbinding. De vordering van de gedaagde in reconventie tot schadevergoeding voor vervangende ruiten werd afgewezen, omdat hij geen melding had gemaakt van de gebreken. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.