Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de dagvaarding tevens houdende incidentele vorderingen, met producties 1 tot en met 42, van [eiser] ,
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 24a, 27a en 37a,
- de conclusie van antwoord in incident van de zijde van [gedaagde] , met producties 1 tot en met 39,
- de incidentele akte van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, met producties 40 tot en met 62 van [gedaagde] ,
- het vonnis in incident van 8 januari 2025,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 43 tot en met 53 van [eiser] ,
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 53 tot en met 99,
- de akte overlegging aanvullende producties van [gedaagde] t.b.v. mondelinge behandeling met producties 61 en 63 tot en met 90.
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
Het werk bestaat kort gezegd uit: Interne verbouwing van de woning aan de [adres] te [plaats] (een en ander conform omschrijving in begroting P22-0074/2 dd 20-12-2022)
Het werk zal worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende tekening(en), technische omschrijving(en), ontwerpen, calculaties en berekening(en)1, zijnde de contractstukken:
De prijs wordt gevormd op een van de volgende manieren:
Betaling van de aanneemsom vindt plaats:
Aanvang en uitvoeringsduur:
Volgens nader te maken en door ieder goed te keuren projectplanning (…)”
- € 302.076,26 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van respectievelijk elke factuur tot de dag van de algehele voldoening;
- rente over de onbetaald gelaten facturen van
- € 52.856,22 inclusief btw ter vergoeding van het meerwerk van onderaannemer [B] , te voldoen op het moment dat [eiser] de meerwerkkosten aan [B] heeft voldaan
- € 3.293,95 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente
- de proceskosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
- betaling van de herstelkosten van de gebreken ter hoogte van € 74.930,30 te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel herstel van die gebreken op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- betaling van € 4.200,00 vanwege bouwtijdoverschrijding, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- betaling van € 66.415,57 ter zake van de faalkosten te vermeerderen met de wettelijke rente,
- betaling van € 72.853,53 ter zake onterecht gedeclareerde uren en materiaalkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- als [gedaagde] ten onrechte in het incident tot enig voorschot is veroordeeld en daarop heeft betaald, [eiser] te veroordelen tot terugbetaling ervan, vermeerderd met de wettelijke rente
- als [eiser] in het incident ten onrechte tot betaling van een voorschot is veroordeeld en [eiser] achteraf gezien onrechtmatig tot executie is overgegaan of daarmee heeft gedreigd, te verklaren voor recht dat [eiser] tegenover [gedaagde] aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door die onrechtmatige executie, welke schade nader is op te maken bij staat,
- als de voorgaande vorderingen (deels) afgewezen worden, te verklaren voor recht dat [eiser] haar contractuele waarschuwingsplicht ter zake van uitloop van de begroting en de achtergronden ervan tegenover [gedaagde] geschonden heeft en voor [gedaagde] schade daaruit voortvloeiend op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk is, welke schade moet worden geschat dan wel nader op te maken bij staat.
4.De beoordeling
prijsvorming op basis van regie’, maar vervolgens wordt voor de specificatie van de kostprijzen en opslagen expliciet verwezen naar “
de begroting P22-0074/2 van [eiser] dd 20-12-2022”(verder: de begroting) . Ook voor de omschrijving en de uitvoering van het werk wordt expliciet verwezen naar de begroting. Hiermee hebben partijen ervoor gekozen de begroting onderdeel uit te laten maken van de aannemingsovereenkomst, met als gevolg dat het werk en de kosten niet los kunnen worden gezien van de begroting.
Wij kijken uit naar een plezierige samenwerking en gaan ervan uit dat de begroting als basis dient en we op de hoogte worden gehouden van eventuele uitloop en achtergrond van uitloop”.
wekelijksstuurde. Wel vond er wekelijks een bouwvergadering plaats. Daarvan zijn echter geen verslagen opgemaakt althans niet overgelegd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen in hoeverre [gedaagde] aan de hand van wat daar werd besproken – in combinatie met de kostenspecificaties – in staat was om gaandeweg bij te sturen. Uit het feit dat [gedaagde] pas op het moment dat de prijs die in de begroting werd genoemd al bijna was overschreden aan de bel trekt, blijkt ook dat [gedaagde] niet tijdig heeft ingeschat dat de kosten zouden worden overschreden. Tot slot is door [gedaagde] opgemerkt dat [eiser] tijdens de uitvoering van de overeenkomst terminologie heeft gebruikt die niet voor de hand ligt bij een regieovereenkomst. Zo sprak [eiser] over meer/minderwerk en over een begroting. [eiser] stelt wel dat zij geen jurist is en – zo begrijpt de rechtbank – aan de gehanteerde terminologie niet teveel waarde mag worden gehecht, maar dat standpunt volgt de rechtbank niet. Van een professionele aannemer mag verwacht worden dat zij weet wat onder meer- en minderwerk wordt verstaan
.
€ 663.789,28(voor de in de begroting genoemde werkzaamheden waarvoor een richtprijs geldt) +
€ 403.783,09(vaste prijs onderaannemers) +
€ 88.168,20(meerwerk dat door onderaannemers is verricht) +
€ 110.735,81(meerwerk waarvoor [eiser] een verhoging van de prijs mag vorderen) =
€ 1.266.476,38moet betalen. [eiser] stelt dat [gedaagde] tot op heden een bedrag van € 1.100.000,00 heeft betaald. Dat [gedaagde] meer heeft betaald dan € 1.100.000,00 voor het werk dat [eiser] heeft gefactureerd is niet aannemelijk geworden. [eiser] erkent weliswaar dat [gedaagde] naast het bedrag van € 1.100.000,00 een bedrag van € 50.500,00 aan contanten heeft betaald, maar volgens [eiser] was dit geen betaling van een factuur van [eiser] , maar een betaling voor de onderaannemers en heeft zij dit ook doorbetaald aan de onderaannemers. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om hiertegenover onderbouwd te stellen dat de contante betaling wel degelijk een betaling was van een factuur van [eiser] . Dat heeft zij niet gedaan. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] voor de werkzaamheden nog een bedrag ter hoogte van € 1.266.476,38 - € 1.100.000,00 =
€ 166.476,38moet betalen. [gedaagde] heeft weliswaar een beroep gedaan op verrekening met zijn vorderingen in reconventie, maar dit beroep slaagt niet omdat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen. De rechtbank zal deze vorderingen van [gedaagde] in reconventie hierna bespreken.
166.476,38.