ECLI:NL:RBMNE:2025:3342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/7817
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een betaalspecificatie door het Uwv met betrekking tot wettelijke rente over WAZ-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Jagersma, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door R. van den Brink. De kern van het geschil betreft de vraag of het Uwv wettelijke rente moet betalen over de nabetaalde uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) over de jaren 2004, 2005 en 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betaalspecificatie van 5 april 2024, waarin eiser is geïnformeerd over de uitbetaling van een bedrag aan uitkering en vakantietoeslag, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de betaalspecificatie slechts een mededeling is en niet gericht is op enig rechtsgevolg dat niet reeds door een eerder besluit was vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv voor zover het betrekking heeft op de betaalspecificatie, maar laat de rechtsgevolgen in stand om te voorkomen dat eiser in een slechtere positie komt. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het Uwv moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Jagersma),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Waarover gaat deze zaak?

1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv wettelijke rente over de nabetaalde uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) over de jaren 2004, 2005 en 2006 moet betalen. De zaak van eiser heeft een lange voorgeschiedenis, die hieronder kort wordt beschreven, voordat de rechtbank aan de inhoud van deze zaak toekomt.

Voorgeschiedenis

2. Eiser ontving een uitkering op grond van de WAZ. Met het besluit op bezwaar van 24 juli 2013 heeft het Uwv de korting van eisers inkomsten over de periode van 24 maart 1997 tot 1 januari 2008 gewijzigd en de WAZ-uitkering pas met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken. Met dit besluit is ook de terugvordering gewijzigd naar een bedrag van € 117.588,23 over de periode van 24 maart 1997 tot en met 31 mei 2012. Dat besluit is in beroep en in hoger beroep in stand gebleven.
Op 9 maart 2020 heeft eiser een verzoek ingediend bij het Uwv om terug te komen van het besluit van 24 juli 2013 en om de na te betalen bedragen te verhogen met wettelijke rente. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen met het besluit van 22 september 2020. Dat besluit is in beroep in stand gebleven. Vervolgens heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Tijdens de behandeling van het hoger beroep, heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Met dit besluit van 25 mei 2023 heeft het Uwv besloten om zijn besluit van 24 juli 2013 te wijzigen. Het Uwv heeft de WAZ-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 herberekend. Eiser heeft volgens het Uwv over die jaren een bedrag van €50.634,13 bruto (WAZ-uitkering inclusief vakantiebijslag) te weinig ontvangen. Op 7 maart 2024 heeft bij de Raad een zitting plaatsgevonden. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
“(..) Ter zitting van de Raad is na bespreking van de feiten en omstandigheden van de zaak tussen partijen het volgende afgesproken:
-
gemachtigde van appellant zal de wettelijke rente over de WAZ-uitkering van appellant

berekenen, uitgaande van de volgende gegevens:

o
volgens het voorstel van de zoon van appellant, bij wijze van compromis, worden de eerste driejaren buiten beschouwing gelaten in de berekening. Dit betekent dat over de periode 2004-2006 geen wettelijke rente wordt gerekend;
o
de wettelijke rente wordt per jaar berekend vanaf 2007 met als startmoment 1 januari 2008 en als einddatum 1 april 2024;
o
bij de berekening wordt uitgegaan van samengestelde interest.
-
gemachtigde van appellant legt de berekening voor aan het Uwv en het Uwv zal van daarvan uitgaan;
-
gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak, acht de Raad dit een aanvaardbare en wenselijke uitkomst zodat partijen een punt achter het geschil kunnen zetten;(..)”
De griffier van de Raad heeft in een brief van 2 mei 2024 onder meer het volgende vermeld:
“(..) Naar aanleiding van uw brief van 23 april 2024 bevestig ik dat ter zitting van de Raad op 7 maart 2024 het volgende is afgesproken. Over de nabetalingen over de jaren 2004, 2005 en 2006 wordt geen wettelijke rente berekend. Deze jaren neemt appellant als vorm van schadebeperking voor zijn rekening omdat drie jaar is gewacht met het inbrengen van de VSO. De wettelijke rente wordt berekend over de nabetaling over 2007 met ingang van 1 januari 2008. (..)”

Deze zaak

3. Op de volgende data heeft het Uwv betaalspecificaties gestuurd aan eiser waaruit blijkt wat de nabetaling is van zijn WAZ-uitkering en wat de te betalen wettelijke rente is:
- 26 januari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2009;
- 29 januari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2010;
- 30 januari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2011;
- 31 januari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2012;
- 1 februari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2013;
- 2 februari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2014;
- 5 februari 2024 over betaling uitkering en wettelijke rente 2015 (tot en met 30 juni 2015);
- 5 april 2024 over betaling uitkering 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 en wettelijke rente.
In de betaalspecificatie van 5 april 2024 staat dat eiser een bedrag van €50.635,44 bruto aan uitkering en vakantietoeslag over de jaren 2004 tot en met 2008 uitbetaald krijgt. Daarbij komt een bedrag van €1.449,- aan wettelijke rente.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificaties. Op dezelfde dag heeft hij zijn hoger beroep ingetrokken tegen het besluit van 24 juli 2013, dat met het besluit van 25 mei 2023 is gewijzigd.
5. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2024 is het bezwaar van eiser tegen de betaalspecificaties gedeeltelijk gegrond verklaard.
6. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
7. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De zoon van eiser was ook aanwezig. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Het geschil

8. In het bestreden besluit heeft het Uwv vermeld dat op de zitting van 7 maart 2024 bij de Raad is afgesproken dat over de nabetalingen over de jaren 2004, 2005 en 2006 geen wettelijke rente wordt berekend. Dit volgt volgens het Uwv uit het proces-verbaal van deze zitting en uit de brief van de griffier van de Raad van 2 mei 2024. Daarom is het Uwv in het bestreden besluit bij zijn standpunt gebleven dat hij geen wettelijk rente hoeft te berekenen over de nabetalingen over de jaren 2004, 2005 en 2006.
9. Eiser vindt dat de wettelijke rente berekend dient te worden op de reguliere manier zoals uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012. [1] Hij vindt dat er geen overeenkomst tussen hem en het Uwv is over een andere manier van berekenen van de wettelijke rente, omdat het voorstel dat zijn zoon op de zitting van de Raad van 7 maart 2024 heeft gedaan niet werd aanvaard door het Uwv. Eiser vindt ook dat het voorstel op 12 april 2024 is ingetrokken en dat daarom geen overeenkomst tot stand is gekomen.
Voor zover op dat moment wel een overeenkomst tot stand is gekomen, is dat onder invloed van dwaling gebeurd en wordt die vernietigd. Als vernietiging niet mogelijk is, vindt eiser dat het Uwv is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en wordt de overeenkomst hierbij ontbonden. Als vernietiging of ontbinding niet mogelijk is, vindt eiser dat de overeenkomst anders uitgelegd dient te worden dan is gedaan door het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank moet eerst ambtshalve de vraag beantwoorden of de betaalspecificatie die (onder andere) ziet op de wettelijke rente over de na te betalen uitkering over de periode 2004 tot en met 2008 en waartegen eiser bezwaar heeft ingesteld een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het gaat hier om de betaalspecificatie van 5 april 2024.
11. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op enig rechtsgevolg. Onder rechtsgevolg wordt in beginsel verstaan het doen ontstaan van een bevoegdheid, recht of verplichting of teniet doen daarvan. [2] Op grond van artikel 7:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Awb, staat bezwaar en beroep slechts open tegen besluiten.
12. De rechtbank is van oordeel dat de betaalspecificatie van 5 april 2024 waarin eiser is medegedeeld dat een bedrag wordt uitbetaald aan uitkering en vakantietoeslag en aan wettelijke rente geen besluit is. De rechtbank legt dit hierna uit.
13. Voor zover de betaalspecificatie ziet op het bedrag aan uitkering en vakantietoeslag dat wordt uitbetaald over de jaren 2004 tot en met 2008, oordeelt de rechtbank dat aan deze uitbetaling het besluit van 25 mei 2023 ten grondslag heeft gelegen. De betaalspecificatie is hier slechts een mededeling dat tot uitbetaling zal worden overgegaan van het bedrag dat al bij dat eerdere besluit is vastgesteld. Deze betaalspecificatie is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht.
14. Voor zover de betaalspecificatie ziet op het bedrag aan wettelijke rente dat wordt uitbetaald over de jaren 2004 tot en met 2008, oordeelt de rechtbank dat hier sprake is van een feitelijke uitvoering van de afspraken die gemaakt zijn op de zitting van de Raad van 7 maart 2024 en die blijken uit het proces-verbaal van die zitting en uit de brief van de griffier van de Raad van 2 mei 2024. De betaalspecificatie is op zichzelf niet gericht op een rechtsgevolg, omdat het geen bevoegdheid, recht of verplichting doet ontstaan of teniet doet.
14. Uit rechtsoverweging 12 tot en met 14 volgt dat de betaalspecificatie 5 april 2024 geen besluit is in de zin van de Awb. Dit betekent dat het Uwv met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld. Omdat de rechtbank ambtshalve moet beoordelen of de betaalspecificatie een besluit is, en tot het oordeel is gekomen dat dat niet het geval is, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op de betaalspecificatie van 5 april 2024 (betaling uitkering 2004 tot en met 2008 en wettelijke rente). De rechtbank ziet wel aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit licht de rechtbank hieronder toe onder het kopje Conclusie en gevolgen.
16. Omdat de beroepsgronden van eiser op het te vernietigen deel van het bestreden besluit zien, zal de rechtbank ze niet behandelen. Met betrekking tot het geschil over de geldigheid en uitleg van de afspraken kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. [3]

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en artikel 7:1 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het ziet op de betaalspecificatie van 5 april 2024 (betaling uitkering 2004 tot en met 2008 en wettelijke rente). De rechtbank laat wel de rechtsgevolgen in stand om een schending van het verbod op reformatio in peius te voorkomen. Dit verbod betekent dat iemand die bezwaar maakt of beroep instelt daardoor niet in een slechtere positie mag komen dan als hij geen bezwaar of beroep had ingesteld. De rechtbank kan in verband met dit verbod het bestreden besluit waarbij het bezwaar van eiser tegen de betaalspecificatie van 5 april 2024 ten onrechte ontvankelijk is verklaard niet corrigeren. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
18. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,-). De rechtbank hanteert wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 oktober 2024 voor zover het de betaalspecificatie van 5 april 2024 betreft;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3543.
3.Zie artikel 8:71 van de Awb.