ECLI:NL:RBMNE:2025:3347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
16.136569.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk twee ontploffingen teweegbrengen door zwaar vuurwerk met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1988 in de Verenigde Staten, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen met zwaar vuurwerk. De feiten vonden plaats op 20 december 2021 in Lelystad, waar de verdachte twee ontploffingen veroorzaakte door vuurwerk in de brievenbussen van twee woningen te plaatsen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners. De rechtbank oordeelde dat de DNA-sporen van de verdachte op het aangetroffen vuurwerk niet op zichzelf stonden en in samenhang met andere bewijsstukken overtuigend waren. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging van de moeder van zijn ex-vriendin en mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden op, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor de slachtoffers van de ontploffingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.136569.22 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2025

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [geboorteplaats 1] (Verenigde Staten),/
wonende aan de [adres 1] , [postcode] ' [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. V. Boelhouwers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennis genomen van wat door mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] , naar voren is gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 11 maart 2025 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:op 20 december 2021 in Lelystad opzettelijk twee ontploffingen teweeg heeft gebracht, waarbij gemeen gevaar voor [aangever 3] en [aangever 2] , dan wel (levens)gevaar voor (een) ander(en) en/of gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 2:
op 20 december 2021 in Lelystad opzettelijk zwaar vuurwerk, te weten meerdere Cobra’s, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 18 oktober 2021 in Lelystad [aangever 1] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling dan wel met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat;
feit 4:
op 20 december 2021 in Lelystad [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling;
feit 5:
op 5 juli 2019 in Bijlmer [aangever 1] heeft mishandeld.

VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat voor zowel personen als goederen gevaar te duchten was.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van gemeen gevaar voor [aangever 3] en [aangever 2] , levensgevaar voor een ander of anderen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 3] en [aangever 2] en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Ten aanzien van het onder 3 en 5 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak van feit 3

Verdachte heeft een bericht gestuurd aan [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ), met de volgende tekst: “oké kijk maar wat er met je oma’s huis gebeurd”. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij hiermee bedoelde dat hij de politie zou bellen, omdat er hennep in de woning van de oma van [aangever 1] zou worden gekweekt.
Getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat in mei 2025 een hennepkwekerij is opgerold in het huis van de eerste explosie [de rechtbank begrijpt: bij [adres 2] ]. Dit betreft de woning van de oma van [aangever 1] . Verder heeft [aangever 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte weleens tegen haar heeft gezegd dat hij dacht dat er een wietplantage bij haar oma thuis was. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank de hiervoor genoemde verklaring van verdachte ter zitting niet onaannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat het dreigen om de politie te bellen om een misdrijf te melden niet kan worden gezien als een bedreiging zoals onder feit 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 [1]
Een
proces-verbaal van aangiftedoor [aangever 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 20 december omstreeks 00:57 uur was ik in de woonkamer van mijn woning.
Mijn woning is gelegen aan de [adres 3] te [plaats] . Ik was in de woonkamer samen met mijn zoon. Wij hoorden een harde knal in de straat. Vlak na deze knal zag ik een felle vlam bij mijn voordeur. Nadat ik de vlam zag was een harde klap hoorbaar waardoor mijn oren piepten.
Ik deed de deur van de woonkamer open. Na deze deur kom je in een halletje uit bij de
voordeur. Ik zag dat deze ruimte gevuld was met rook en ik rook een soort brandgeur. Ik zag ook dat het raam van de woonkamer, welke naast de voordeur zat, kapot was.
Mijn moeder woont op de [adres 2] te [plaats] . Ik zag dat de deur van
mijn moeder ook vernield was. [2]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2021 omstreeks 00.57 uur kreeg ik het verzoek om te gaan naar de [adres 4] in [plaats] . Hier zouden op de doorgaande weg luide knallen te horen zijn. Ik kwam aanlopen bij de voorzijde van de woning. Ik zag dat op het dak van genoemde aanbouw een Cobra 6 lag. Ik zag dat de lont van de Cobra niet meer zichtbaar was. [3]
Een
proces-verbaal van aangiftedoor [aangever 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstreeks 03.05 uur had [verdachte] mij al 11 keer gebeld met nummer [telefoonnummer] . Ik hoorde hem schelden door de telefoon. Ik hoorde hem zeggen: "ga maar bij je moeder kijken wat daar ook gebeurd is". Ik hoorde van mijn dochter dat [verdachte] haar gebeld heeft en dat hij heeft gezegd: "Ik ga je kankermoeder doodschieten". Ik weet dat hij toegang heeft tot een vuurwapen. Dat is wat hij zegt. [4]
Een
proces-verbaal van aangiftedoor [aangever 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] op 20 december 2021 om 23:40 uur contact met mij had gezocht via Snapchat. Ik werd omstreeks 02:54 uur anoniem gebeld. lk pakte op en ik hoorde een manspersoon zeggen: “Hallo, hallo”. Ik herkende de stem van [verdachte] . Omstreeks 02:55 uur zag ik dat ik weer gebeld werd door [verdachte] . Dit keer met zijn eigen nummer: [telefoonnummer] .
Ik vroeg hem waarom hij vuurwerk in mijn huis gooide. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij geen kleine kindergesprekken met mij ging voeren en vervolgens hoorde ik hem zeggen: "ik ga je kanker moeder neerschieten." Ik ben heel vaak door [verdachte] bedreigd. Hij zei dan dat als ik weg zou gaan hij mijn moeder wat aan ging doen of ging schieten op mijn huis. Ik heb hem heel vaak horen zeggen dat hij mij zou neerschieten als ik niet deed wat hij wilde. [5]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2021 was aangeefster [aangever 1] gebeld door haar ex-vriend [verdachte] . Dit telefoongesprek tussen beiden heeft zij gefilmd.
In het woordelijk uitgewerkte gesprek, waarbij de vrouw met de letter V is
aangeduid en de man met de letter M, werd het volgende gezegd:
V: Hallo?
M: Hallo!
V: Ja?
M: Waarom mag ik mijn zoon niet zien.
V: Je mag je zoon zien maar je wou niet komen.
M: [aangever 1] ?
V: Waarom heb je vuurwerk gegooid in mijn huis?
M: [aangever 1] .
V: Waarom loop je vuurwerk te gooien in mijn huis?
M: ik ga... uh kinder.., kleine kindergesprekken met je voeren.
V: Waarom gooi je vuurwerk in mijn huis?
M: ik zeg... ik ga niet kleine kinder...
V: Waarom gooi je vuurwerk in mijn huis?
M: [aangever 1] , ik ga geen kleine kindergesprekken met je voeren.
V: ...ntv... waarom gooi je vuurwerk in me huis?
M: ik ga geen kleine kindergesprekken met je voeren!
(…) M: Luister ik ga je kanker moeder neerschieten dat ga ik je zeggen! [6]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek gedaan in de telefoon van aangeefster [aangever 1] op het nummer + [telefoonnummer] .
Oproepinfo:
Van + [telefoonnummer] op 20-12-2021 02:54:58 Gemist
Van + [telefoonnummer] op 20-12-2021 02:55:07 Opgenomen Duur 00:01:08 uur (Dit is vermoedelijk het gesprek waarover aangeefster verklaarde waarin [verdachte] een bedreiging had geuit).
Van + [telefoonnummer] op 20-12-2021 02:56:56 Niet opgenomen
Van + [telefoonnummer] op 20-12-2021 02:57:07 Niet opgenomen
Van + [telefoonnummer] op 20-12-2021 02:57:37 Niet opgenomen
Van + [telefoonnummer] op 20-12-2021 02:59:10 Niet opgenomen. [7]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2025, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was in de avond van 19 december 2024 in Almere.
Ik heb in de nacht van 20 december 2024 via de telefoon tegen [aangever 1] gezegd dat ik geen kleine kindergesprekken met haar ging voeren. Ik heb gezegd dat ik haar kanker moeder ging neerschieten.
Een
proces-verbaal forensisch onderzoek woning, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2021 kwam ik naar aanleiding van een vernieling/ontploffing voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 3] in [plaats] . Ik zag dat de ruiten en de brievenbus in de voordeur door de ontploffing uit de deur waren geslagen. Ik zag een aanzienlijke hoeveelheid glas uit de voordeur voor de voordeur liggen. Ik zag in de hal tevens glasscherven, restanten van de brievenbus en andere delen bouwmaterialen (hout), vermoedelijk uit het kozijn van de voordeur. In de woonkamer op ongeveer 60 centimeter vanaf de drempel naar de hal trof ik delen aan van het omhulsel van vuurwerk. Door de ontploffing is aanzienlijke schade veroorzaakt aan de voordeur en lichtere
schade in de hal van de woning. Het feit dat de bewoners op de eerste verdieping
lagen te slapen was er gering risico voor de gezondheid van de bewoners. Echter was
dit risico aanzienlijk groter geweest indien de bewoners in de woonkamer hadden
gezeten en het vuurwerk tot ontploffing was gekomen op de vloer van de hal en de deur
naar de woonkamer had opengestaan. [8]
Een
proces-verbaal forensisch onderzoek woning, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2021 om 11:00 uur kwam ik naar aanleiding van een vernieling
van en in een woning door middel van vuurwerk voor forensisch onderzoek aan op de
locatie [adres 2] in [plaats] . Ik zag voor de voordeur een grote hoeveelheid
glasdelen/splinters liggen van de gebroken ruiten in de voordeur. Ik zag vervolgens op de vloer van de hal grotere stukken glas liggen alsmede glassplinters. Tevens lagen er kunststof gefragmenteerde delen van de brievenbus. Ik zag tussen het glas en de delen van de brievenbus kartonnen delen van een omhulsel, van wat ik herkende als dat van vuurwerk van het merk Cobra. Ik zag dat delen van de brievenbus zich door de kracht van de explosie in het hout van de deur naar de woonkamer hadden geboord. Tevens werden er glas en kunststofdelen op de eerste vijf of zes treden van de trap naar de bovenverdieping door mij aangetroffen. Gezien de schade voor de woning en in de hal en met name in de deur van de hal naar de woonkamer, is het zeer waarschijnlijk dat vuurwerk in de brievenbus is gestoken en tot ontploffing is gebracht
Door mij werd vervolgens onderzoek verricht aan het veilig gesteld stuk vuurwerk. Ik herkende dit stuk vuurwerk als een zogenaamde Cobra 6. Het is mij ambtshalve
bekend dat bij ontploffing van dit stuk vuurwerk aanzienlijke krachten vrijkomen. Dit stuk
vuurwerk werd voorzien van een sticker met sporennummer AANX1860NL. [9]
Een
rapport forensisch DNA-onderzoek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bemonstering: SIN AANX1775NL#01 van vuurwerk Cobra 6 Super (AANX1860NL).
Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Voor de bemonstering is de bewijskracht berekend. Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet-verwante personen. DNA-mengprofiel AANX1775NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de
bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende
persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende
personen. [10]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2

Verdachte heeft ontkend dat hij iets met de ontploffingen aan de [adres 5] en [adres 3] in Lelystad te maken heeft gehad. De raadsvrouw heeft in dit verband, kort gezegd, aangevoerd dat het DNA-spoor op de Cobra die op het dak is aangetroffen geen daderspoor betreft en dat de in het dossier opgenomen gesprekken anders dienen te worden geïnterpreteerd. Gelet hierop is er sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de feiten 1 en 2, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft erkend dat hij ongeveer twee uur na de explosies bij onder andere de woning van de moeder van zijn ex-vriendin [aangever 1] , per telefoon tegen [aangever 1] heeft gezegd dat hij haar moeder gaat neerschieten. Tijdens dit gesprek vraagt [aangever 1] meermalen waarom hij vuurwerk in haar woning heeft gegooid (doelend op de explosies). Verdachte ontwijkt deze vraag telkens en zegt hij steeds dat hij geen kleine kindergesprekken met haar wil voeren. Een paar minuten later belt verdachte de moeder van [aangever 1] scheldend op en zegt tegen haar dat zij bij haar moeder moet kijken om te zien wat daar ook is gebeurd. Vast staat dat bij voornoemde explosies ook de woning van de oma van [aangever 1] is getroffen.
Hier komt bij dat op de Cobra die op het dak is aangetroffen een DNA-mengprofiel is aangetroffen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weleens een Cobra in de woning van de moeder van [aangever 1] heeft aangeraakt. Volgens verdachte had de moeder namelijk Cobra’s in huis liggen. Op die manier zou zijn DNA op de aangetroffen Cobra kunnen zijn beland. De rechtbank acht deze verklaring over de wijze waarop het DNA van verdachte op de Cobra terecht is gekomen evenwel niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij Cobra’s had zien liggen in de kelder van de woning van moeder, het zou gaan om een verpakking met daarin een drietal Cobra’s. Hij denkt dat hij die heeft vastgehad omdat hij ze aan de kant moest leggen om iets te pakken. Dit verklaart niet zonder meer dat er DNA van verdachte op een Cobra is aangetroffen; hij zegt immers dat hij een verpakking met drie Cobra’s heeft vastgehad en niet een of meer losse Cobra’s. Maar minstens zo belangrijk is dat de Cobra met de DNA-sporen van verdachte is aangetroffen zonder lont. Kennelijk is deze Cobra wel aangestoken, maar niet ontploft. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het hier wel degelijk een daderspoor betreft, omdat deze DNA-sporen niet op zichzelf staan en aansluiten bij de overige onderzoeksbevindingen die aantonen dat de explosies met Cobra’s zijn veroorzaakt. Dat de Cobra al langere tijd op het dak zou hebben gelegen of daar zou zijn neergelegd door aangeefster, zoals door verdachte gesteld, is niet aannemelijk geworden.
Gevaar voor personen?
De rechtbank overweegt dat de bewoonster van de woning aan de [adres 2] , de oma van [aangever 1] , [aangever 3] , de betreffende avond niet thuis was. Bij de ontploffingen aan haar woning was er voor [aangever 3] dus geen gemeen levensgevaar en ook geen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten. Hiervan zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken. Voor de bewoonster van de woning aan de [adres 3] , [aangever 2] (de moeder van [aangever 1] ), die wel thuis en in de woonkamer was, was wel gevaar te duchten, namelijk gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat het ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing voorzienbaar was dat [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Dit geldt eveneens voor haar zoontje dat met haar destijds in de woonkamer was. De ruit van de woonkamer is door de ontploffing gesprongen en zij hadden door rondvliegende delen glas getroffen kunnen worden en (zwaar) letsel kunnen oplopen. Ook heeft de forensisch onderzoeker vastgesteld dat als de deur van de woonkamer naar de hal open had gestaan er een aanzienlijk groter risico voor hun gezondheid was geweest. Er was dus een reëel risico op zwaar lichamelijk letsel. Voor levensgevaar is er onvoldoende bewijs. Daarvan zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken.
Voorhanden hebben Cobra’s
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, is rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk zwaar vuurwerk, te weten Cobra’s, voorhanden heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5

Een
proces-verbaal van aangiftedoor [aangever 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 5 juli 2019 naar een feestje gegaan en daar was [verdachte] het niet mee eens. lk moest naar hem toe komen. Hij was bij zijn broer thuis. Die woont ergens in de Bijlmer. Toen ik bij die broer thuis kwam, zag ik dat [verdachte] dronken was en toen hoorde ik dat hij boos was. Toen heeft hij mij geslagen. [verdachte] heeft mij toen meerdere klappen met opzet en kracht, en zowel met de vuist als met de vlakke hand, in mijn gezicht gegeven. Ik heb de dag erna foto's gemaakt van het letsel als gevolg van deze klappen. Ik had een rood oog en rood in mijn oog. Ik had een wondje op mijn neus en mijn lip. [11]
Uit een
proces-verbaal fotobijlagevolgt dat aangeefster [aangever 1] letselfoto’s aan een verbalisant heeft toegestuurd, waaronder een foto met de datum 7 juli 2019. [12]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2025, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
[aangever 1] heeft het letsel op de foto waar de datum 7 juli 2019 bij staat opgelopen bij mijn broer op 5 juli 2019.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek gedaan in de telefoon van aangeefster [aangever 1] . Chats: Ik kon opmaken dat met " [verdachte] " [verdachte] werd bedoeld. In de bijlage is het hele chatgesprek tussen [aangever 1] en [verdachte] gevoegd.
De informatie in de bijlage van het hiervoor genoemde bewijsmiddel bevat onder meer de volgende tekst:
[aangever 1] : Wees blij dat ik je nooit heb aangeklaagd voor huiselijk geweld! (16-09-2021 09:45:01)
[aangever 1] : Wat wil je als bewijs? (16-09-2021 10:45:22)
[aangever 1] : Me gebroken tand? Van toen je me met een vuist sloeg? (16-09-2021 10:46:06)
[aangever 1] : Toen ik schreeuwde nadat je had geslagen? (16-09-2021 10:50:33)
[aangever 1] : Jij hebt altijd wel een reden voor alles (27-09-2021 23:14:54)
[aangever 1] : Een reden om mij te slaan (27-09-2021 23:15:07)
[aangever 1] : Wánnéer ik iets doe sla je ook een sorry uit me (27-09-2021 23:22:53)
[aangever 1] : Je slaat me om alles (28-09-2021 12:54:52). [13]

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op 5 juli 2019 meerdere keren in haar gezicht heeft geslagen. Dit heeft in het huis van de broer van verdachte plaatsgevonden. Verdachte erkent dat aangeefster op deze dag letsel heeft opgelopen in de woning van zijn broer, maar zegt dat zij dit zelf heeft veroorzaakt.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund met een foto van het letsel van 7 juli 2019. Deze foto kan gelet op de verklaring van aangeefster en die van verdachte aan het incident van 5 juli 2019 worden gekoppeld. Daarmee is er voldoende wettig bewijs. De rechtbank heeft ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, op basis van de chats tussen aangeefster en verdachte, waarin aangeefster verdachte beschuldigt van meerdere mishandelingen. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van aangeefster en is van oordeel dat het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:op 20 december 2021 in Lelystad opzettelijk twee ontploffingen teweeg heeft gebracht door zwaar vuurwerk door de brievenbus te doen aan de [adres 2] en door de brievenbus te brengen aan de [adres 3] te [plaats] , en daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 2] en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te duchten was;
feit 2:op 20 december 2021 te Lelystad opzettelijk zwaar vuurwerk, te weten meer stuks knalvuurwerk (Cobra 6 Super) buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad;
feit 4:op 20 december 2021 te Lelystad [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen ‘Luister ik ga je kankermoeder neerschieten dat ga ik je zeggen!’
feit 5:op 5 juli 2019 te Bijlmer [aangever 1] heeft mishandeld door haar met de gebalde vuist en met de vlakke hand meermaals tegen het gezicht te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5:
mishandeling.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan een gedeelte van vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [aangever 1] en haar moeder en een locatieverbod voor heel [plaats] .

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een voorwaardelijke straf, eventueel in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf, op te leggen. In dit verband dient rekening te worden gehouden met de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. Verdachte is sinds de ten laste gelegde feiten niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie voor soortgelijke zaken. Daarnaast heeft er al jaren geen contact meer plaatsgevonden met [aangever 1] . Indien verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd, vreest verdachte zijn woning te verliezen.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft met Cobra vuurwerk ontploffingen aan twee woningen veroorzaakt, te weten de woning van de moeder en de oma van zijn ex-vriendin. Hierdoor heeft verdachte niet alleen schade veroorzaakt aan de woningen, maar heeft hij de slachtoffers en zijn ex-vriendin veel schrik en angst bezorgd. De aanleiding van de explosies lijkt te liggen in het feit dat verdachte boos was, omdat hij zijn zoon niet vaak genoeg mocht zien. Dat verdachte vervolgens tot dergelijke acties overgaat is verontrustend. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] (de moeder van de ex-vriendin) volgt dat zij nadien nog veel last van de ontploffingen heeft gehad. Gelukkig bevond zij zich niet in de buurt van de voordeur. Anders hadden de gevolgen nog veel ernstiger kunnen zijn. Ditzelfde geldt voor de oma van zijn ex-vriendin, die op dat moment niet thuis was. Voorstelbaar is dat de explosies desondanks psychische gevolgen hebben gehad voor haar. Dit zal voor de ex-vriendin van verdachte niet anders zijn. Verder zorgen explosies zoals deze ook voor gevoelens van angst en onveiligheid voor omwonenden en in de maatschappij. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan bedreiging van de moeder van zijn ex-vriendin. Door via de telefoon tegen zijn ex-vriendin te zeggen dat hij haar moeder zou neerschieten, heeft hij bij de moeder serieuze gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dit is ook bedreigend voor zijn ex-vriendin. Als verdachte zijn zin niet krijgt probeert hij via dit soort dreigementen toch zijn zin te krijgen. Die bedreiging is extra indringend geworden door de twee explosies; het blijft niet bij woorden, maar verdachte laat hiermee zien dat hij bereid en in staat is om daadwerkelijk te handelen.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Toen de mishandeling plaatsvond, waren verdachte en aangeefster nog bij elkaar.
Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Daar is in dit geval ook sprake van. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 30 januari 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte is in 2022 wel nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, wegens het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Ook is verdachte in 2023 nog veroordeeld voor rijden onder invloed. Hiervoor heeft hij onder meer een geldboete van achthonderd euro opgelegd gekregen.
Gelet op het voorgaande, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. De rechtbank zal hiermee rekening houden.
Over verdachte is geen rapport opgemaakt door de reclassering. Ondanks meerdere pogingen, kon de reclassering geen contact met hem krijgen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij als kapper vier dagen in de week werkt en een eigen woning heeft, waar hij met zijn vriendin en haar dochter woont.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 2 juni 2022 gehoord. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem ter zake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis voor 2 juni 2024 had moeten worden uitgesproken. De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden met een periode van ruim een jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Deze periode komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
Op te leggen straf
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de geëiste straf te fors is. Alhoewel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt kan gelden in een zaak als deze, zal de rechtbank daar toch vanaf zien. Dat heeft te maken met de overschrijding van de redelijke termijn, maar ook met het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, de feiten van langere tijd geleden zijn, artikel 63 Sr van toepassing is en verdachte zijn leven redelijk op de rit lijkt te hebben. De rechtbank vindt de feiten echter wel zodanig ernstig dat zij een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf zal opleggen van beide de maximale duur, te weten respectievelijk vierentwintig maanden en tweehonderdveertig uur. Naar het oordeel van de rechtbank staat bij de straftoemeting in deze zaak het voorkomen van herhaling op de voorgrond als strafdoel, naast vergelding en normbevestiging. De voorwaardelijk op te leggen straf van maximale duur zal voor verdachte een flinke stok achter de deur moeten zijn. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaar opleggen. De rechtbank zal verder een contactverbod met [aangever 1] en haar moeder en een locatieverbod voor heel [plaats] als bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen.

BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [aangever 2]
De moeder van [aangever 1] heeft zich ook als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.318,95. Dit bedrag bestaat uit € 318,95 materiële schade (beschadiging vloer en aanschaf beveiligingscamera) en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van beide benadeelde partijen geheel dienen te worden toegewezen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair verzocht [aangever 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het schadebedrag te matigen.
Ten aanzien van de vordering van de moeder heeft de raadsvrouw primair verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering met betrekking tot de materiële schade omdat het rechtstreekse verband tussen het feit en de kostenposten onvoldoende is onderbouwd. Ook heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht het bedrag aan schade te matigen.

Het oordeel van de rechtbank

Benadeelde partij [aangever 1]
Immateriële schade
Benadeelde maakt op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak op vergoeding van geleden immateriële schade. Benadeelde heeft immers lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het ten laste gelegde feit. Het lichamelijke letsel bestond uit een blauw oog, gezwollen neus en kapotte lip.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,-.
Hierbij overweegt de rechtbank dat de bewezen en strafbaar verklaarde mishandeling niet op zichzelf stond, maar moet worden bezien in een langere agressieve houding vanuit verdachte jegens het slachtoffer.
De rechtbank heeft verder gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met tien dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de toegewezen schadevergoeding zal ook de wettelijke rente worden toegewezen. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op de datum waarop de schade is geleden, te weten 5 juli 2019.
Benadeelde partij [aangever 2]
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde kosten van de vloer overweegt de rechtbank dat de offerte voor de aanleg van de nieuwe vloer dateert van 10 februari 2025, terwijl het feit dateert van december 2021. Het rechtstreekse verband tussen de aanschaf van de nieuwe vloer en de ontploffing is daarom onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de aanschaf van een beveiligingscamera stelt de rechtbank vast dat er geen factuur of betalingsbewijs bij de vordering zit. Ook deze kostenpost acht de rechtbank aldus onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de moeder van [aangever 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële schade.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze (psychisch letsel), gelet op de hiervoor omschreven aard en ernst van de normschending, en de gevolgen daarvan. De benadeelde partij kampte met angstklachten en slaapproblemen ten gevolge van het onder 1 bewezen en strafbaar verklaarde feit. De gevorderde immateriële schadevergoeding valt daarom onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank heeft daarbij gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met vijfendertig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de toegewezen schadevergoeding zal ook de wettelijke rente worden toegewezen. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op de datum waarop de schade is geleden, te weten 20 december 2021.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 157, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
  • 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt
verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt daarbij een proeftijd van
als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- als bijzondere voorwaarde geldt dat verdachte:
* op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999 in [geboorteplaats 2] ;
* op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met [aangever 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1980 in [geboorteplaats 3] ;
* zich niet zal bevinden in de gemeente [plaats] ;
De politie ziet toe op handhaving van de contactverboden en het locatieverbod;
Benadeelde partijen
[aangever 1] (t.a.v. feit 4)
  • wijst de vordering van [aangever 1] toe tot een bedrag van € 500,- bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [aangever 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat
€ 500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2019 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[aangever 2] (t.a.v. feit 1)
  • wijst de vordering van [aangever 2] toe tot een bedrag € 2.500,- bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de materiële schade;
  • wijst de vordering van [aangever 2] voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat
€ 2.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2021 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mrs. V.A. Groeneveld en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2025.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 20 december 2021 in Lelystad, althans in Nederland, opzettelijktwee ontploffingen, althans één ontploffing teweeg heeft gebracht door zwaarvuurwerk, dan wel een explosieve stof door de brievenbus te doen, althans in dewoning te brengen aan de [adres 2] en/of door de brievenbus, althans in de woningte brengen aan de [adres 3] te [plaats] , en daarvan gemeen gevaar voor [aangever 3]en [aangever 2] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaarvoor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 3]en die [aangever 2] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel vooreen ander of anderen, te duchten was;(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op of omstreeks 20 december 2021, te Lelystad, in elk geval te Nederland,opzettelijk zwaar vuurwerk althans een explosieve stof te weten:- één of meer stuks knalvuurwerk (Cobra 6 Super)buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van hetVuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad;(art 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit)
feit 3:hij op of omstreeks 18 oktober 2021 te Lelystad, althans in Nederland, [aangever 1]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het levengericht en/of met zware mishandeling en/of enig misdrijf waardoorgevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat,door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen ‘oké kijk maar water met je oma’s huis gebeurt’, althans woorden van gelijke dreigendeaard of strekking;(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 4:hij op of omstreeks 20 december 2021 te Lelystad, althans in Nederland,[aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd metenig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door[aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen ‘Luister ikga je kankermoeder neerschieten dat ga ik je zeggen!’, althans woordenvan gelijke dreigende aard of strekking;(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 5:Hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Bijlmer, althans Nederland [aangever 1]heeft mishandeld door haar met de gebalde vuist en/of met de vlakke handmeermaals, althans eenmaal tegen het gezicht te slaan.(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 juni 2022, onderzoeksnummer MD2R021166 / Tamtam, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 171. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 36 en 37.
3.Pagina 22.
4.Pagina’s 56 en 57.
5.Pagina’s 47 en 48.
6.Pagina’s 167 en 168.
7.Pagina 79.
8.Pagina’s 112 en 113.
9.Pagina’s 124, 125 en 127.
10.Pagina’s 148 en 149.
11.Pagina 46.
12.Pagina 51.
13.Pagina’s 78 t/m 90.