ECLI:NL:RBMNE:2025:3379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
11667991 UE VERZ 25-118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag tijdens proeftijd in de kinderopvang met betrekking tot rechtsgeldigheid van proeftijdbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer was in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met een proeftijd van twee maanden. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd opgezegd, wat de werknemer betwistte. Zij stelde dat het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig was en verzocht om vernietiging van het ontslag en toekenning van vergoedingen.

De kantonrechter oordeelde dat het proeftijdontslag rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat de proeftijd van twee maanden rechtsgeldig was overeengekomen, conform de toepasselijke CAO Kinderopvang. De kantonrechter wees erop dat de arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen op 14 november 2024, en dat de proeftijd geldig was, ondanks de beëindiging van de CAO 2024. De rechter stelde vast dat de werkgever recht had om de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd te beëindigen zonder opgave van redenen.

De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding en andere vergoedingen werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer de proceskosten moest betalen, omdat zij ongelijk had gekregen in de procedure. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moesten worden, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11667991 \ UE VERZ 25-118
Beschikking van 4 juli 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: N. van de Groep, werkzaam bij ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
[verweerster],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.M. van Geel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1-8
- het verweerschrift met producties 1-3
- de producties 9-10 van [verzoekster] van 1 juni 2025
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2025, waar partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen verder is besproken.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] tijdens de proeftijd opgezegd. [verzoekster] is het daar niet mee eens omdat het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig zou zijn. De kantonrechter oordeelt dat het proeftijdontslag rechtsgeldig is. Dat betekent dat de verzoeken van [verzoekster] , die alle zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat het proeftijdontslag geen stand houdt, worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De discussie tussen partijen gaat over de vraag of een geldige proeftijd is overeengekomen. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is en legt hierna uit hoe tot dat oordeel gekomen is.
3.2.
De kantonrechter begrijpt uit de stukken en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht het volgende:
3.2.1.
Op 14 november 2024 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [verzoekster] met ingang van 1 januari 2025 in dienst is getreden bij [verweerster] , in de functie van Clustermanager. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar.
3.2.2.
[verweerster] is lid van de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (BMK). [verzoekster] is een ‘ongebonden werknemer’.
3.2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Kinderopvang van toepassing. In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst staat daarover:
Op deze overeenkomst is de Cao kinderopvang (…) van toepassing. Deze arbeidsovereenkomst en de Cao kun je als één geheel zien. De Cao is digitaal beschikbaar op ons intranet ‘ [.] ’.
3.2.4.
In artikel 3.1 lid 2 van de CAO staat, voor zover hier van belang:
Voor het afspreken van een proeftijd gelden wettelijke regels. Er is één uitzondering. Bij een tijdelijke overeenkomst van meer dan 6 maanden tot 2 jaar. In die situatie kan de proeftijd 2 maanden zijn. Dit wijkt af van artikel 7:652 BW.
3.2.5.
In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst staat:
De eerste twee maanden gelden als proeftijd. De proeftijd eindigt in elk geval op 28 februari 2025.
3.2.6.
De CAO 2024 liep van 1 juli 2024 tot 1 januari 2025 en was op 17 augustus 2024 algemeen verbindend verklaard. Op 1 april 2025 hebben de Cao-partijen een akkoord gesloten voor de nieuwe CAO. Deze CAO loopt, met terugwerkende kracht, van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2026.
3.2.7.
Op 25 februari 2025 heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd met ingang van 27 februari 2025. [verzoekster] heeft hiertegen geprotesteerd. Zij heeft de kantonrechter (primair) verzocht om het ontslag te vernietigen en [verweerster] te veroordelen om haar in staat te stellen haar gebruikelijke werkzaamheden als Clustermanager uit te voeren.
3.3.
[verzoekster] heeft sinds 2 juni 2025 een nieuwe baan en daarom berust zij in het gegeven ontslag. Wel maakt zij op grond van artikel 7:681 BW aanspraak op een billijke vergoeding van € 39.095,43 bruto, een gefixeerde schadevergoeding van € 4.863,22 bruto en een restant transitievergoeding van € 158,41 bruto.
Het moment van het sluiten van de arbeidsovereenkomst is het uitgangspunt, niet de datum van indiensttreding
3.4.
Voor zover [verzoekster] heeft willen stellen dat de arbeidsovereenkomst pas rechtskracht heeft vanaf de datum van indiensttreding - 1 januari 2025 - volgt de kantonrechter haar niet. De wet [1] biedt daarvoor geen aanknopingspunt. Ook een arbeidsovereenkomst komt immers tot stand door aanbod en aanvaarding en vanaf dat moment gelden voor werkgever en werknemer de overeengekomen rechten, plichten, en arbeidsvoorwaarden. De datum van indiensttreding heeft hooguit een opschortende werking voor wat betreft de verbintenis van werknemer om daadwerkelijk arbeid te verrichten en de verbintenis van de werkgever om daarvoor loon te betalen.
3.5.
Bij de beantwoording van de vraag of de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen proeftijd van twee maanden geldig is neemt de kantonrechter daarom als vertrekpunt het moment waarop [verzoekster] het aanbod van [verweerster] heeft aanvaard en de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen: 14 november 2024.
Proeftijdbeding is rechtsgeldig overeengekomen
3.6.
Op dat moment is de CAO 2024 op de arbeidsovereenkomst van toepassing. In artikel 3.1 lid 2 van de algemeen verbindend verklaarde CAO staat dat de proeftijd, in afwijking van de wet [2] , twee maanden kan zijn bij een tijdelijke overeenkomst van meer dan 6 maanden tot 2 jaar. Dat betekent dat de afspraken daarin van rechtswege doorwerken in alle individuele arbeidsovereenkomsten die onder de werkingssfeer van de CAO vallen. Voornoemd artikel in de CAO vormt een rechtsgeldige afwijking van de wet. De specifieke proeftijdbepaling (artikel 1) in de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is daarmee eveneens rechtsgeldig overeengekomen en dus niet nietig in de zin van de wet [3] .
[verweerster] mocht gebruik maken van het proeftijdbeding
3.7.
Van een rechtsgeldig overeengekomen proeftijdbeding kunnen partijen niet zomaar afwijken. Daarvoor zullen ze nadere afspraken moeten maken. Dat is niet gebeurd. De kantonrechter begrijpt dat [verzoekster] noch [verweerster] bij het sluiten van de overeenkomst bijzondere aandacht aan het proeftijdbeding hebben geschonken, hoewel zij allebei op de hoogte waren van de van de wet afwijkende proeftijd. Zij verkeerden kennelijk in de veronderstelling dat er geen gebruik van die bepaling gemaakt zou hoeven worden.
3.8.
De stellingen van [verzoekster] komen er op neer dat zij niet (langer) aan het rechtsgeldig tot stand gekomen proeftijdbeding gehouden kon worden, omdat op het moment dat daar feitelijk uitvoering aan is gegeven de looptijd van de CAO (2024) was geëindigd en de onderhandelingen over een nieuwe CAO nog niet waren afgerond. Dat was immers pas het geval in april 2025.
3.9.
De kantonrechter volgt [verzoekster] niet. Voor de partijen bij het CAO-akkoord geldt dat de CAO met terugwerkende kracht op 1 januari 2025 is ingegaan. Voor [verzoekster] geldt dat zij geen partij was bij de onderhandelingen en dat die onderhandelingen niets toe of af kunnen doen aan de afspraken die [verweerster] en [verzoekster] rechtsgeldig in de arbeidsovereenkomst hebben gemaakt. Als [verzoekster] in haar standpunt zou worden gevolgd betekent dat namelijk dat een rechtsgeldig tot stand gekomen beding, zonder dat partijen daar nadere afspraken over hebben gemaakt, van tafel kan verdwijnen terwijl daar geen juridische basis voor bestaat. De kantonrechter heeft geprobeerd ambtshalve te bedenken welke rechtsgrond hier voor zou kunnen gelden. Voorstelbaar is dat het in strijd met goed werkgeverschap kan zijn om een werknemer te houden aan een rechtsgeldig tot stand gekomen beding terwijl op het moment dat uitvoering wordt gegeven aan de arbeidsovereenkomst dat beding niet meer afgesloten zou mogen worden. Bijvoorbeeld omdat de nieuwe versie van de CAO een dergelijke afwijkingsmogelijkheid niet meer zou bieden. Die situatie doet zich hier echter niet voor. In de laatste CAO staat dezelfde afwijking van de wettelijke bepaling voor wat betreft de proeftijd. Beide Cao’s staan dus toe om in individuele arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een proeftijd van twee maanden overeen te komen. Voor het oordeel dat [verweerster] met haar besluit om [verzoekster] in de proeftijd te ontslaan in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap bestaat dan ook geen aanknopingspunt. Met name niet omdat sprake is van een bestendig gebruik om in de arbeidsovereenkomsten een op basis van de CAO afwijkend proeftijdbeding te hanteren. De kantonrechter heeft begrepen dat dat vanaf 2012 de praktijk is en dat beide partijen bekend zijn met dit gebruik. [verzoekster] had immers een eigen onderneming in de kinderopvang en was gewend om met deze bepalingen te werken.
3.10.
Wat overblijft is dat de wijze waarop afscheid is genomen van [verzoekster] , op vrijwel de laatste dag van de proeftijd niet de schoonheidsprijs verdient als [verzoekster] daar niet op zou zijn voorbereid. Maar dit op zichzelf, als dat al vast zou staan, is onvoldoende om een opzegging tijdens de proeftijd als ongeldig te bestempelen. Het idee van een proeftijd is namelijk dat je een arbeidsovereenkomst zonder nadere opgave van redenen moet kunnen beëindigen.
Conclusie: de opzegging van de arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig
3.11.
Er gold dus een proeftijd van twee maanden. De arbeidsovereenkomst is binnen die periode opgezegd en deze opzegging is geldig. Van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW is geen sprake en dus bestaat er ook geen grond voor toepassing van artikel 7:681 BW. Toekenning van de verzochte vergoedingen is niet aan de orde en deze verzoeken worden dan ook afgewezen. De nevenverzoeken delen hetzelfde lot.
[verzoekster] moet de proceskosten van [verweerster] betalen
3.12.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de verzoeken af,
4.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [4] .
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
1257

Voetnoten

1.Artikel 7:610 lid 1 BW
2.Artikel 7:652 lid 5 sub a BW
3.Artikel 7:652 lid 8 BW
4.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.