In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om overname van schulden door de Minister van Financiën. Het verzoek werd afgewezen bij besluit van 12 juli 2023. Eiser diende op 11 oktober 2023 een bezwaarschrift in, waarin hij ook sprak van een 'verzoek tot herziening'. De minister verklaarde het bezwaar op 23 januari 2024 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend zonder verschoonbare reden. Eiser maakte hiertegen bezwaar, maar de minister gaf aan dat er geen rechtsmiddel openstond tegen de ambtshalve inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Eiser heeft vervolgens op 30 mei 2024 beroep ingesteld tegen de brief van 18 april 2024, waarin de minister zijn bezwaar had afgewezen.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig werd geacht. De rechtbank overwoog dat de vermelding van 'verzoek tot herziening' boven het bezwaarschrift geen aanvullende betekenis had en dat de minister deze woorden niet als een herhaalde aanvraag hoefde op te vatten. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift van eiser in wezen hetzelfde was als zijn bezwaar tegen de afwijzing van de overname van schulden. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat er geen bezwaar openstond tegen de beslissing op bezwaar van 23 januari 2024. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kreeg ook het griffierecht niet terug.