ECLI:NL:RBMNE:2025:3463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
UTR 23/6469T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en long-covid klachten van eiseres

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 3 juli 2025, staat de WIA-uitkering van eiseres centraal, die zich ziek heeft gemeld na een Covid-19 besmetting. Eiseres is het niet eens met de beoordeling van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid op 56,76% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de medische situatie van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeert dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen dan het Uwv heeft gedaan, met name op het gebied van urenbeperking. De rechtbank oordeelt dat het besluit van het Uwv gebrekkig is, omdat de medische grondslag niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om het gebrek te herstellen door de aanvullende beperkingen in een nieuwe FML op te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de toepassing van wetenschappelijke inzichten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, vooral in het geval van nieuwe aandoeningen zoals long-covid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6469 T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.A. Spek)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: J.H. Swart).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) die aan eiseres is toegekend, nadat zij zich heeft ziekgemeld na een Covid-19 besmetting. Volgens het Uwv is eiseres voor 56,76% arbeidsongeschikt. Eiseres is het hier niet mee eens. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordeelt de rechtbank of het Uwv met de beslissing op bezwaar van 10 november 2023 (het bestreden besluit) terecht heeft beslist dat eiseres op 12 juni 2023 (datum in geding) 56,76% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft in deze zaak voor de medische beoordeling een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer beperkingen aangenomen moeten worden dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gedaan. De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige. De rechtbank komt daarom in deze uitspraak tot het oordeel dat sprake is van een gebrek in het besluit, omdat de medische grondslag van het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
3. Eiseres werkte als docent voor gemiddeld 22 uur per week. Zij heeft zich op 14 juni 2021 ziek gemeld na een Covid-19 besmetting. Eiseres heeft bij het Uwv een WIA-uitkering aangevraagd bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken.
4. Het Uwv heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld. Nadat de verzekeringsarts medisch onderzoek heeft gedaan en een FML heeft opgesteld, heeft de arbeidsdeskundige berekend wat de verdiencapaciteit is. Aan de hand daarvan is berekend dat eiseres 62,05% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 22 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiseres per 12 juni 2023 een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde WGA [1] -uitkering krijgt, omdat zij op deze datum minder dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van de bezwaren hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om op medische gronden meer beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau van eiseres aangepast en de eerder geselecteerde functie schoonmaker [2] laten vervallen. Hierdoor bleven onvoldoende geschikte functies over, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opnieuw heeft geraadpleegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat één voorbeeldfunctie wordt gehandhaafd en dat er twee andere voorbeeldfuncties kunnen worden geduid. Dat leidt tot een aanpassing van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 56,76%. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, zij heeft aanvullende gronden en de volgende medische stukken ingediend: een brief van de huisarts van 15 januari 2024 en een brief van de ergotherapeut van 13 december 2023. Zij heeft ook verzocht een deskundige te benoemen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
7. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden. De rechtbank heeft vragen gesteld aan het Uwv om inzicht te krijgen hoe verzekeringsartsen van het Uwv zaken beoordelen waarin long Covid/ Post Covid Syndrome (PCS) de hoofddiagnose is en ook op welke wijze er rekening wordt gehouden met de laatste wetenschappelijke inzichten rondom PCS. In het bijzonder wenste de rechtbank een toelichting hoe een urenbeperking in deze zaken door de verzekeringsarts wordt aangenomen en welke informatie daarvoor relevant is. [3]
8. Het Uwv heeft op de vragen van de rechtbank gereageerd met het bericht van 14 mei 2024 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2024. Eiseres heeft hierop gereageerd met de brief van 20 juni 2024.
9. De rechtbank heeft vervolgens verzekeringsarts K.C. Rammeloo als deskundige benoemd (de deskundige). De deskundige heeft onderzoek verricht en de bevindingen vermeld in het rapport van 5 februari 2025 (het deskundigenrapport). Het Uwv heeft op het deskundigenrapport gereageerd met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2025. Eiseres heeft gereageerd op beide rapporten met het bericht van 1 april 2025.
10. Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 18 april 2025 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

11. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.

De zorgvuldigheid van het onderzoek

12. Eiseres voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gebruik heeft gemaakt van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid of de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid kunnen ondersteunen. [4] Omdat de ziekte PCS nieuw is, en de onderzoeken naar de aard, oorsprong en behandeling nog gaande zijn, ervaart eiseres dat het Uwv nog niet over voldoende medische kennis beschikt om zijn oordeel zorgvuldig te kunnen vellen. Daarom voldoet het onderzoek niet aan artikel 6, zesde lid, van de Wet WIA en ook niet aan artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit).
13. De rechtbank overweegt als volgt. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Bij de beoordeling maakt de verzekeringsarts op grond van het zesde lid zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid kunnen ondersteunen. In artikel 4 van het Schattingsbesluit worden de eisen genoemd waaraan het onderzoek door de verzekeringsarts moet voldoen. De uitkomsten van het onderzoek moeten toetsbaar, reproduceerbaar en consistent zijn. De vaststellingen en het onderzoek geschieden aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden.
14. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiseres is in het primaire proces gezien op spreekuur door een verzekeringsarts, waar eiseres psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde zou hebben, namelijk omdat de fysieke klachten optreden bij duurbelasting en niet bij het bewegen zelf. Verder is de medische informatie van de ergotherapeut en de bedrijfsarts betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres gezien en het dossier bestudeerd. In de reactie op de aanvullende gronden van eiseres, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij de beoordeling rekening is gehouden met de LCI-richtlijn Covid-19. In de reactie op de vragen van de rechtbank, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat verzekeringsartsen naast de algemene beoordelingsrichtlijnen en protocollen gebruik maken van de meest recente (wetenschappelijke) inzichten zoals die geformuleerd zijn door onder andere het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Federatie Medisch Specialisten. Wat eiseres heeft aangevoerd, geeft geen reden de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De door eiseres geuite bedenkingen ten aanzien van de bij de beoordeling van haar belastbaarheid vereiste deskundigheid acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat het medisch onderzoek, in zijn geheel bezien, niet aan de vereisten van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA of artikel 4 van het Schattingsbesluit voldoet of gebreken. Deze grond slaagt niet.
De inhoudelijke medische beoordeling
15. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Zij vindt dat zij vanwege haar klachten als gevolg van PCS en in het bijzonder haar klachten als gevolg van Post Exertional Malaise (PEM) niet kan werken. De beperkingen die het Uwv heeft aangenomen, met name de urenbeperking, zijn volgens haar onvoldoende. Om dit te onderbouwen heeft eiseres brieven van de huisarts en de ergotherapeut overgelegd. Er is volgens haar onvoldoende rekening gehouden met haar dagverhaal en in het bijzonder de verhoogde recuperatiebehoefte. Verder vindt ze onvoldoende onderbouwd dat er geen sprake zou zijn van duurzame arbeidsbeperkingen. Tot slot vindt eiseres dat er een grote mate van willekeur is rondom de beoordeling van PCS. Ze verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen.
16. In de standpunten van partijen en in wat naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen door partijen naar voren is gebracht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een verzekeringsarts als onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de deskundige onder meer gevraagd de gezondheidssituatie van eiseres per datum in geding te beoordelen en een mening te geven over de op eiseres van toepassing zijnde arbeidsbeperkingen. Met name wordt de deskundige gevraagd of zij zich met het standpunt van de verzekeringsarts van het Uwv kan verenigen dat eiseres in staat was 20 uur per week te werken en dat zij in staat was om ’s avonds te werken en in ploegen/wisseldienst te werken en zo niet om inzichtelijk te maken welke urenbeperking wel passend is voor eiseres. Daarbij wordt gevraagd expliciet het standpunt van eiseres te betrekken over haar energetische beperkingen en verhoogde recuperatiebehoefte waarmee volgens haar het ziektebeeld gepaard gaat en blijkt uit haar dagverhaal.
Het deskundigenrapport
17. Eiseres is door de deskundige gezien op 7 januari 2025 en is lichamelijk en psychisch onderzocht. De deskundige heeft ook dossieronderzoek verricht. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat het klachtencomplex en het beloop van de klachten en symptomen, bevestigd door onderzoek van de huisarts, internist, cardioloog en ergotherapeut, op het bestaan van PCS wijzen. Tevens zijn er klachten die wijzen op PEM. Volgens de deskundige is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden en zijn de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen in rubriek 1 tot en met 5 van de FML medisch gezien passend bij de belastbaarheid van betrokkene. Eiseres is volgens de deskundige op het vlak van duurbelasting en werktijden echter meer beperkt dan door het Uwv aangenomen. Gezien de extra recuperatietijd die eiseres na elke activiteit nodig heeft en die ook past bij de gerapporteerde PEM, kan eiseres volgens de deskundige hooguit drie keer per dag voor gedurende maximaal één uur werk belastbaar worden geacht, waarbij er tussen de werkzaamheden door een pauze van tenminste een half uur is. De deskundige heeft hierbij ook verwezen naar het dagverhaal van eiseres dat laat zien dat eiseres na een activiteit van hoogstens een uur moet rusten gedurende 20-30 minuten. Onregelmatigheid is niet wenselijk, gezien het kwetsbare evenwicht waarbij snel ontregeling van autonome processen optreedt. Werken in de avond is niet mogelijk, gezien het opbouwende energiedeficit in de loop van de dag. De conclusie van de deskundige is dan ook dat eiseres op het vlak van duurbelasting en werktijden meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
De reacties van de partijen
18. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullende rapportage van 27 februari 2025 gereageerd op het deskundigenrapport en geconcludeerd dat dit rapport geen aanleiding geeft om het standpunt over de belastbaarheid van eiseres te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet uit de rapportage van de deskundige op basis van welke onderzoeksbevindingen de voorgestelde duurbelastbaarheid ook van toepassing kan worden geacht op de datum in geding. Er zit ruim anderhalf jaar tussen datum in geding (12 juni 2023) en de onderzoeksdatum van de deskundige (7 januari 2025). De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst in dit kader ook op het wijzigingsformulier dat eiseres op 24 november 2023 heeft gebruikt om een verslechtering van haar gezondheid door te geven. Niet onwaarschijnlijk is het dat er in de tussentijd een wijziging in de belastbaarheid van eiseres is opgetreden. Verder stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de deskundige de Standaard ‘Duurbelasting in arbeid’ niet juist heeft toegepast. Ten eerste heeft ze een niet-medisch oordeel gegeven door te overwegen dat de belasting in arbeid niet ten koste mag gaan van een aanvaardbaar privé- en gezinsleven. Dit betreft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een niet-medisch oordeel. Ten tweede heeft ze de duurbelastbaarheid niet aangegeven in stappen van twee uur, waarmee voorbij wordt gegaan aan de FML-/CBBS-systematiek. De verzekeringsarts houdt rekening met het bioritme van inspanning, recuperatie en slaap dat een 24-uurs ritme kent. Verwezen wordt naar het handboek ‘Basisinformatie CBBS’.
19. In reactie op het deskundigenrapport stelt eiseres dat de deskundige rekening had moeten houden met de behoefte van eiseres om in een prikkelarme kamer te liggen tijdens haar recuperatiemomenten. Ter onderbouwing van de noodzaak hiervan heeft ze een verklaring overgelegd van de ergotherapeut van 25 februari 2025. Volgens eiseres is het bovendien belangrijk dat zij na een dag van inspanning een verhoogde recuperatiebehoefte heeft de dag erna. Er moet ook rekening gehouden worden met verlaat optredende PEM- klachten.
Wat de rechtbank ervan vindt
20. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door haar ingeschakelde deskundige volgt als deze deskundige het standpunt inzichtelijk heeft gemotiveerd. Dit uitgangspunt volgt uit vaste rechtspraak. [5] Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken en heeft haar standpunt inzichtelijk gemotiveerd.
21. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebrachte standpunten leiden niet tot een ander oordeel. Het is de rechtbank allereerst nergens uit gebleken dat de conclusies van de deskundige niet zien op de datum in geding. Uit de vraagstelling van de rechtbank aan de deskundige blijkt allereest duidelijk dat de deskundige gevraagd is uit te gaan van de beperkingen van betrokkene op de datum in geding. De deskundige overweegt in de rapportage dat uit het ziektebeloop blijkt dat eiseres na de datum in geding nog driemaal een corona infectie doormaakte waarbij zij steeds een terugval had, maar inmiddels, bij huidig onderzoek, weer ongeveer op het (energie)niveau is zoals dit was rond de datum in geding. Dat, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, niet onwaarschijnlijk is dat er tussen de datum in geding en heden een wijziging in de belastbaarheid van eiseres is opgetreden, heeft de deskundige onderkend.
22. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder niet in de stelling dat de deskundige de Standaard ‘Duurbelasting in arbeid’ niet juist zou hebben toegepast. De opmerking van de deskundige over het privé- en gezinsleven van eiseres maakt immers geen wezenlijk deel uit van haar motivering van de urenbeperking. De noodzaak voor een verdergaande urenbeperking heeft de deskundige onderbouwd door te wijzen naar de extra recuperatietijd die eiseres na elke activiteit nodig heeft, zoals uit het dagverhaal van eiseres blijkt en zoals ook past bij PEM. Verder overweegt de rechtbank dat de Standaard niet dwingend voorschrijft op welke wijze een urenbeperking vastgesteld dient te worden. Dat in de Standaard wordt geadviseerd de belastbaarheid te beoordelen in stappen van twee uur, betekent niet dat een andere conclusie niet mogelijk is als daar concrete, specifieke redenen voor zijn en deze worden voorzien van een toereikende motivering. [6] Dit blijkt ook uit de tekst van de Standaard zelf. De deskundige heeft toereikend gemotiveerd dat deze redenen er zijn, namelijk dat uit het dagverhaal blijkt dat eiseres na een activiteit van hoogstens één uur moet rusten gedurende 20-30 minuten.
23. Ook de door eiseres ingebrachte standpunten brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat de brief van de ergotherapeut die eiseres heeft overgelegd geen objectieve medische onderbouwing biedt voor de noodzaak om liggend te rusten in een prikkelarme kamer. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om vast te stellen dat de conclusies van de deskundige hierover onvolledig zijn geweest. Ten aanzien van de urenbeperking overweegt de rechtbank dat de deskundige toereikend heeft gemotiveerd dat eiseres in staat kan worden geacht om voor drie keer per dag maximaal één uur werk belastbaar te zijn. De deskundige heeft de urenbeperking van eiseres gebaseerd op haar dagverhaal. Daarbij heeft ze geconcludeerd dat eiseres niet in de avond kan werken, gezien het opbouwende energiedeficit in de loop van de dag. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende rekening is gehouden met een mogelijke verhoogde recuperatiebehoefte van eiseres na een dag van inspanning. De rechtbank volgt daarom de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige.
24. Gezien het vorenstaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling de beperkingen van eiseres ten tijde van de datum in geding niet juist vastgesteld. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
De arbeidskundige beoordeling
25. Eiseres vindt de geduide functies niet passend bij haar klachten zoals zij die ervaart. De rechtbank kan nog niet beoordelen of de geduide voorbeeldfuncties passend zijn voor eiseres. Eerst zal het Uwv de verdergaande beperkingen op het vlak van duurbelasting en werktijden in een nieuwe FML moeten opnemen. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of de geduide functies passend zijn, dan wel of er (andere) geschikte functies zijn.

Conclusie en gevolgen

26. De rechtbank volgt dus de conclusie van de deskundige. Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 24 heeft geoordeeld, is sprake van een gebrek in de besluitvorming van het Uwv. De medische grondslag van het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd, omdat eiseres volgens de deskundige verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Dat maakt dat het arbeidskundig onderzoek ook gebrekkig is, omdat dat gebaseerd is op die FML. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
27. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het Uwv in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan het Uwv doen door de (aanvullende) beperkingen die de deskundige heeft aangenomen, over te nemen in een nieuwe FML. Op basis van de nieuwe FML zal het Uwv vervolgens nader arbeidskundig onderzoek moeten doen.
28. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
29. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om onnodige vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid en het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
30. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken na de herstelpoging van het Uwv, schriftelijk hierop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.WGA staat voor werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.Functienummer 9411.0012.016 binnen de SBC code 111334 Huishoudelijk medewerker gebouwen.
3.Zie voor de algemene en specifieke vragen die de rechtbank heeft gesteld: het verkort proces-verbaal van 2 mei 2024.
4.Zie artikel 6, zesde lid, van de Wet WIA.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2456
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1213.