4.3.3Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank zal hierna de hierboven genoemde algemene uitgangspunten van het zogenoemde 6-stappenplan bespreken en daarin de ten laste gelegde gedachtestreepjes – daar waar het bijzondere bespreking behoeft – afzonderlijk behandelen.
De hieronder weergegeven bewijsmiddelenworden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten. De rechtbank overweegt ten aanzien van het tenlastegelegde, op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, het volgende.
1. Specifiek gronddelict
De rechtbank kan op basis van het dossier geen specifiek gronddelict vaststellen waaruit de geldbedragen die in de tenlastelegging onder A tot en met E worden genoemd afkomstig zijn. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat de geldbedragen voor het onder 1 sub A, B en C ten laste gelegde afkomstig zijn uit een door hem zelf gepleegde carrouselfraude, waarvoor hij ook veroordeeld is, maar ook dat is niet vast te stellen.
2. Vermoeden van witwassen
Algemene bevindingen
Uit onderzoek blijkt dat verdachte in de onderzoeksperiode vanaf 1 januari 2016 enkel inkomen genoot uit AOW en pensioen.Zijn gemiddeld jaarinkomen is iets boven de € 14.000, -. Hij woont in een huurwoning. Verdachte is sinds 1992 eigenaar van twee percelen, maar heeft geen andere vermogensbestanddelen op naam, met uitzondering van drie bankrekeningen met een (gering) positief saldo. Verdachte genereert geen inkomsten uit aandeelhouderschappen en bestuursfuncties.
A) Betalingen [onderneming 1] B.V. aan [onderneming 2] B.V. en/of [slachtoffer]
BestuurVerdachte is vanaf 27 februari 2008 (in)direct bestuurder van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) geweest.In deze periode was [slachtoffer] (in)direct bestuurder van [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ).Sinds 1 mei 2012 is verdachte bestuurder en over de periode van 19 oktober 2010 tot en met 1 mei 2015 enig aandeelhouder van [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ).
OvereenkomstenTijdens de doorzoeking ter inbeslagname op het verblijfadres van verdachte zijn onder meer vier overeenkomsten aangetroffen.De eerste overeenkomst betreft een ‘overeenkomst aankoop makelaar’ tussen [slachtoffer] en [onderneming 7] N.V. (een Belgische vennootschap waarvan verdachte bestuurder was) met als datum 30 juni 2009.Hierin is opgenomen dat [slachtoffer] zich toelegt op de bemiddeling in de aankoop en verkoop van villa’s in Suriname. De tweede overeenkomst betreft een leningsovereenkomst tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] , ondertekend door verdachte en [slachtoffer] op 13 oktober 2009.Hierin is onder meer overeengekomen dat de lening wordt verstrekt voor financiering van de aankoop van onroerende zaken en de opstart van projecten in het buitenland, dat deze maximaal € 200.000, - bedraagt, dat de lening in delen wordt uitbetaald en dat deze een looptijd heeft van vier jaar. De derde overeenkomst betreft een overeenkomst van 21 oktober 2009 tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] . In deze overeenkomst gaat het over de aankoop van onroerend goed in Suriname door [onderneming 2] , de verkoop hiervan aan [onderneming 1] en het terug huren van het betreffende onroerend goed door [onderneming 2] . De vierde overeenkomst betreft een rekening courant overeenkomst van 19 januari 2011 tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] .Hierin is opgenomen dat de lening-nemer niet aan de verplichtingen genoemd in de overeenkomst van 21 oktober 2009 kan voldoen en dat [onderneming 1] tot maximaal € 200.000, - aan [onderneming 2] verstrekt voor de financiering van onroerend goed projecten in Suriname en op Sint-Maarten. De projecten dienen als zekerheid voor terugbetaling voor de verstrekte bedragen.
OverboekingenIn juli 2009 is van de bankrekening van [onderneming 1] in totaal € 17.500, - overgeboekt naar de privébankrekening van [slachtoffer] , met als omschrijving ‘commissie vlgns contract [onderneming 7] NV’.In de periode oktober 2009 tot en met november 2013 is in meerdere delen in totaal € 343.600, - overgeschreven van de bankrekening van [onderneming 1] naar [onderneming 2] .In de omschrijvingen zijn verwijzingen naar (deel)betalingen voor contracten en/of locaties opgenomen. Voorafgaand aan de overboekingen vinden er verschillende contante stortingen plaats. Op de bankrekening van [onderneming 1] wordt € 242.310, - gestort. Op bankrekeningen van andere vennootschappen waarvan verdachte eveneens bestuurder is wordt contant in totaal € 126.380, - gestort, waarna deze bedragen zijn overgemaakt naar [onderneming 1] (dat betreft [onderneming 8] B.V.(hierna [onderneming 8] , bedrag € 13.150,-), [onderneming 9] B.V.(hierna [onderneming 9] , bedrag € 62.000,-), [onderneming 4] B.V. (hierna [onderneming 4] , bedrag € 40.380,-) en [handelsnaam] , een handelsnaam van [onderneming 10] B.V.(hierna [onderneming 10] , bedrag € 11.000)).Op de privé bankrekening van verdachte wordt contant € 9.000,- gestort en ook dat bedrag wordt overgemaakt naar [onderneming 1] .Van de door [onderneming 1] ontvangen bedragen wordt uiteindelijk in totaal € 361.100, - overgemaakt naar [slachtoffer] en [onderneming 2] .
B.V.-activiteiten
Volgens de gegevens van de Belastingdienst was [onderneming 1] een vennootschap zonder activiteiten in de jaren 2009 tot en met 2013.Verdachte heeft verklaard dat [onderneming 1]
‘niet meer dan een schuif om geld te transporteren’wasen daarnaast dat [onderneming 1] een stilgelegde B.V. was en hij evengoed ook [onderneming 15] B.V. had kunnen gebruiken voor de overboekingen.Tijdens de zitting op 2 juli 2025 heeft verdachte verklaard dat geen enkel project dat wordt genoemd in de overeenkomsten van de grond is gekomen. Van enige grondslag voor de betaling van de bedragen die [onderneming 1] heeft ontvangen van [onderneming 8] , [onderneming 9] , [onderneming 4] en [onderneming 10] is niets gebleken; deze betalingen zijn nergens vastgelegd, er blijkt niets van enige activiteit die een betaling rechtvaardigt en er is ook niets gebleken van enige terugbetaling. Hetzelfde geldt voor de bedragen die verdachte privé aan [onderneming 1] heeft overgemaakt. Verdachte heeft verklaard dat geen van de vennootschappen waarvan hij bestuurder was/is (met uitzondering van een in dit verband niet betrokken vennootschap) enige zakelijke activiteiten had; het waren allemaal slapende vennootschappen.
B) Betalingen [onderneming 1] aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3]
Bestuur
Verdachte is op 21 juli 2014 en 13 augustus 2015 (in)direct bestuurder van [onderneming 4] .
OverboekingenOp 21 juli 2014 wordt een bedrag van € 23.478, - overgemaakt van de bankrekening van [onderneming 1] naar een bankrekening van [onderwijsinstelling] B.V.Hierbij wordt de omschrijving ‘factnr: 80150323 deb.nr: [debiteurnummer] [naam 1] ’ gegeven. Voorafgaand aan deze overboeking vinden er verschillende bijschrijvingen en contante stortingen plaats op de bankrekening van [onderneming 1] .Op 21 juni 2014 wordt er € 7.000,- bijgeschreven door [onderneming 4] en door verdachte worden twee overboekingen gedaan, een van € 200,- en een van € 3.500, -. Voorafgaand aan deze overboekingen wordt op 18 juli 2014 € 7.050, - contant gestort op de bankrekening van [onderneming 4] en € 4.300, - op de bankrekening van verdachte.
Op 13 augustus 2015 vindt er een tweede overboeking van € 13.600, - plaats door [onderneming 1] naar de rekening van [onderwijsinstelling] B.V. ook nu ten behoeve van deb.nr: [debiteurnummer] [naam 1].
Op 28 mei 2014 wordt er door [onderneming 1] een bedrag van € 8.367,64 overgemaakt naar de rekening van [onderneming 3] met als omschrijving: “dossiernr [dossiernummer] [naam 2] ".Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ‘ [naam 2] ’ mevrouw [naam 1] is en dat deze overboekingen alle voor [naam 1] zijn gedaan.Voorafgaand aan deze betaling vinden er op 27 mei 2014 drie contante storingen plaats met een totaalbedrag van € 12.100,-.De stortingen vinden plaats op rekening van [onderneming 4] , verdachte en [onderneming 1] .
Overig
De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 januari 2018 geoordeeld dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en [naam 1] veroordeeld voor witwassen van voornoemde geldbedragen.Verdachte heeft over [onderneming 4] verklaard dat dit een slapende BV is, zonder omzet en inkomsten.
C) Aankoop motorjacht type [.]
Bestuur
Verdachte is in de periode mei 2014 tot januari 2016 bestuurder van [onderneming 11] B.V. (hierna: [onderneming 11] ).
Geldstromen
Een koopovereenkomst van 24 april 2014 ziet op de koop door [naam 1] van een [.] boot voor € 84.500, - van een particulier.Op 5 mei 2014 is een bedrag van € 81.500, - aan de verkoper overgemaakt van de bankrekening van [onderneming 11] . Volgens de koopovereenkomst is er € 3.000, - contant betaald. Voorafgaand aan deze bankbetaling zijn er op diverse bankrekeningen (van [onderneming 1] , [onderneming 4] en verdachte) contante bedragen gestort en vervolgens overgemaakt naar [onderneming 11] met als omschrijving ‘invest [.] ’.Verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft gestort.Vervolgens is de boot op 14 juli 2014 verkocht aan [naam 6] , de schoonvader van [naam 1] .
D) Overboekingen [onderneming 1] en [onderneming 4] naar [onderneming 5] B.V.
Bestuur
Verdachte is vanaf 1 maart 2014 tot 29 november 2018 (in)direct bestuurder geweest van [onderneming 6] BV (hierna: [onderneming 6] ).
Overeenkomst
Op 2 april 2019 werd in de woning van verdachte een overeenkomst van geldlening inbeslaggenomen.Deze overeenkomst is ondertekend op 3 november 2014 door verdachte als geldgever en [naam 3] als geldnemer en omschrijft een geldlening tot een bedrag van maximaal € 400.000, -. [naam 3] is bestuurder van [onderneming 5] B.V.(hierna: [onderneming 5] ). De overeenkomst bestaat uit twee pagina’s en telt een beperkt aantal bepalingen. Naast de hoofdelijke verbondenheid is er op geen enkele wijze enige zekerstelling voor de € 400.000, - vastgelegd in de overeenkomst. De omschrijving van de verschuldigde rente in artikel 2 van de overeenkomst van geldlening en de genoemde data zijn tegenstrijdig/onduidelijk (lid 1 spreekt over per 1 april 2015 en lid 3 over na 1 april 2015 respectievelijk per 3 maanden 0,6% per maand en per jaar 7,2%). Artikel 3 van de overeenkomst met de handgeschreven correctie bepaalt dat aflossing per kwartaal zou geschieden en artikel 4 bepaalt dat de lening een looptijd van 4 jaren zou hebben, terwijl in werkelijkheid eind 2015 door [onderneming 1] en [onderneming 6] B.V. (hierna [onderneming 6] ) samen reeds € 355.157,72 is terugontvangen.
Overboekingen
In de periode 2 juni 2014 tot en met 24 juli 2015 vindt in totaal voor een bedrag van € 226.670,- aan contante stortingen plaats op de bankrekening van [onderneming 1] .In de periode 28 juli 2015 tot en met 21 september 2015 vindt op diezelfde bankrekening in totaal voor een bedrag van € 10.780,- aan contante stortingen plaats. In de periode 2 juni 2014 tot en met 21 juli 2015 vindt in totaal voor een bedrag van € 140.180,- aan contante stortingen op de bankrekening van [onderneming 4] plaats.Na storting van de contante bedragen op voornoemde rekeningen ten name van [onderneming 1] en ten name van [onderneming 4] , vinden vervolgens overboekingen plaats in de periode van 5 november 2014 tot en met 27 april 2015 naar het bankrekeningnummer van [onderneming 5] ,in totaal voor een bedrag van € 338.000, -.Na het doorboeken van het bedrag van € 338.000, -, (met als omschrijving veelal: 'contr: 03-11-2014’ en/of met nog de toevoeging ‘tranche’ met een nummer), vonden girale (terug)betalingen plaats vanuit [onderneming 5] naar de bankrekening van [onderneming 1](een bedrag van € 230.000,-) én naar bankrekening van [onderneming 6] (een bedrag van € 125.157,72).
E) Overboekingen van [onderneming 6] B.V.
FIU-meldingen
Bij de Financial Intelligence Unite Nederland (FIU) is gemeld dat in de periode van 29 maart 2016 tot en met 26 augustus 2016 in totaal € 58.910, - contant is gestort op de bankrekening van [onderneming 6] .De herkomst van het geld is onbekend en het betreft voornamelijk coupures van 500 euro. Ook is gemeld dat er girale transacties plaatsvinden die niet verklaarbaar zijn en niet passend zijn bij een klant in deze branche. Een overboeking op 17 mei 2016 van € 59.500,- van [onderneming 6] naar de bankrekening van [onderneming 12] B.V. is tevens gemeld bij de FIU.Ook is gemeld dat in de periode tussen 30 september 2017 (vermoedelijk wordt bedoeld 2016) en 3 april 2017 in totaal € 8.680,- contant wordt gestort op de bankrekening van [onderneming 6] . Tussen de stortingen zit een groot aantal coupures van 500 euro.
Overeenkomst
Op 2 april 2019 werd tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte onder meer een overeenkomst van geldlening tussen [onderneming 6] en [onderneming 12] BV in beslag genomen.In de overeenkomst staat dat de geldlening ten bedrage van € 150.000, - ter beschikking zal worden gesteld door overboeking op een rekeningnummer ten name van [onderneming 12] BV.Niet wordt aangegeven op welke wijze (data/termijnen en bedragen) dit bedrag beschikbaar zal worden gesteld. Het doel van het te lenen bedrag is het inrichten en exploiteren van een fitness- en gezondheidscentrum. De overeenkomst is op 11 mei 2016 ondertekend door verdachte en [naam 7] . In de overeenkomst valt op dat er geen enkele zekerheid wordt gesteld vanuit [onderneming 12] BV, mocht deze niet voldoen aan de terugbetalingsverplichting.
OverboekingenDoor [onderneming 12] BV werd (onder andere) ontvangen van [onderneming 6] , een bedrag van in totaal € 59.500, -.Deze ontvangsten vinden plaats in vijf bijboekingen gedurende de periode van mei tot en met september 2016. Het gaat om de volgende overschrijvingen: op 17 mei 2016 € 25.000,- met omschrijving ‘1e tranche contract 11/05’; op 27 mei 2016 € 15.00,- met omschrijving ‘2B tranche contr. 11/05’; op 6 juni 2026 € 5.000 met omschrijving ‘3e tranche; op 19 juli 2016 €9.500,- met omschrijving ‘4e tranche’; en op 27 juli 2016 € 5.000,- met als omschrijving nogmaals ‘4e tranche’.
Overig
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte wordt een BlackBerry in beslag genomen.Deze BlackBerry wordt onderzocht en verwijderde berichten zijn door het NFI ontsleuteld. Het toestel was beveiligd met het wachtwoord [wachtwoord] . Op 13 juni 2017 ontvangt ‘ [naam 4] ’ een bericht van ene [naam 5] waarin onder meer staat: “
Ik heb een overzicht laten uitdraaien van de eerste 2 transacties (75 000):
17-5-2016 25 000
27-5-2016 15 000
6-6-2016 5 000
19-7-2016 9 500
27-9-2016 5 000
Sub Totaal 59 500
Ik heb totaal een bedrag van 75 000 afgegeven plus 10% commissie. Wanneer kan ik de restant van 15 500 verwachten? Dit is het restant van 2016. De andere 75 000 is overgemaakt en afgeboekt. Dit komt wel van een andere bv moet hier een ander contract van komen?”
Vervolgens stuurt ‘ [naam 4] ’ terug:
“Ander contract niet nodig. Restant volgt op korte termijn.”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de lening niet is terugbetaald door [onderneming 12] BV en dat het fitness- en gezondheidscentrum als bedoeld in de overeenkomst nooit is gerealiseerd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij een BlackBerry had en versleutelde berichten gebruikte omdat hij niet in verband wilde worden gebracht met ‘ondeugende types’ en zo wilde voorkomen dat hij (ten onrechte) in strafrechtelijke onderzoeken zou worden betrokken.
Overwegingen rechtbank
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in totaal in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 888.545,64 heeft overgeboekt via de bankrekeningen van rechtspersonen waarvan hij bestuurder was of vanuit zijn eigen bankrekening. Vervolgens komt de vraag aan de orde of een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen is ontstaan. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Naast AOW en pensioen is niet gebleken van enige legale inkomstenbron van verdachte in de ten laste gelegde periode.
Voor alle onder 1 ten laste gelegde gedragingen geldt dat voorafgaand aan de betalingen contante stortingen op de rekeningen van de rechtspersonen waarvan verdachte bestuurder was hebben plaatsgevonden. Verdachte beschikt over de bankrekeningen van deze vennootschappen en heeft ook verklaard dat hij degene is geweest die de contante stortingen heeft verricht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn vennootschappen – bijvoorbeeld [onderneming 1] (maar hij had naar eigen zeggen ook bijvoorbeeld [onderneming 15] B.V. kunnen gebruiken) – als ‘schuif’ gebruikte om geld door te schuiven. Deze vennootschappen waren lege ondernemingen zonder bedrijfsactiviteiten. Verdachte gebruikte dus enkel de bankrekeningen van deze vennootschappen om aanzienlijke door hemzelf contant gestorte bedragen, vervolgens giraal door te sluizen naar andere vennootschappen.
Voor de geldstromen onder sub A, D en E zijn overeenkomsten opgemaakt. Deze overeenkomsten zijn summier, uitzonderlijk vaag en onzakelijk. Zo worden er weinig tot geen zekerheidstellingen gegeven, terwijl het vaak om hoge bedragen gaat. Bovendien zijn de projecten die in de overeenkomsten onder A en E worden genoemd niet van de grond gekomen en is in die gevallen bovendien geen geld retour gegaan naar de verstrekker van dat geld, en is evenmin gebleken van enige inspanningen van verdachte (namens de betreffende vennootschappen) om zijn wederpartijen tot nakoming van de gemaakte afspraken te bewegen of het geld terug te krijgen.
[slachtoffer] , die op grond van de aangetroffen overeenkomsten in het kader van sub A als makelaar aan de slag zou moeten in Suriname, is zelfs nooit in Suriname geweest, zo blijkt uit het arrest waarin hij is veroordeeld voor witwassen. Ondanks het feit dat er geen enkel project van de grond kwam, is verdachte geld blijven overmaken naar [onderneming 2] , veel meer dan het afgesproken maximumbedrag van € 200.000,- en zelfs nadat in de rekening-courantovereenkomst van 19 januari 2011 was geconstateerd dat [onderneming 2] niet aan haar verplichtingen voldeed.
Ten aanzien van het onder sub D tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat er terugbetalingen hebben plaatsgevonden, maar dat een deel is terugbetaald aan [onderneming 6] , terwijl deze BV geen partij was bij de leningsovereenkomst. Ook vonden de terugbetalingen onbegrijpelijk snel na de verstrekking plaats. Zo is reeds op 21 september 2015 een bedrag van € 230.000,- terugbetaald aan [onderneming 1] , vijf maanden na de laatste betaling aan [onderneming 5], terwijl was overeengekomen dat de aflossingen per kwartaal zouden plaatsvinden en de looptijd van de lening vier jaar was. Ook zakelijk gezien ligt het niet voor de hand dat een leningnemer zo snel al een groot deel van de investeringen voor een wagenpark van de dochteronderneming zou kunnen terugbetalen. Verdachte heeft hierover geen opheldering kunnen geven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze overeenkomsten de werkelijke reden van de overboekingen zijn geweest, maar gaat er van uit dat zij enkel dienden als dekmantel.
De aankoop van de [.] boot (onder sub C tenlastegelegd) is gefinancierd met contant geld (€ 84.500, -) dat verdachte naar eigen zeggen zelf heeft gestort. Ook de bedragen die zijn betaald aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] (onder B tenlastegelegd) zijn grotendeels terug te voeren op contante stortingen. Datzelfde geldt voor de bedragen die zijn betaald aan [slachtoffer] en [onderneming 2] (onder A tenlastegelegd), voor het grootste deel van het bedrag dat aan [onderneming 5] is verstrekt (onder D tenlastegelegd) en voor het door [onderneming 6] aan [onderneming 12] betaalde bedrag (onder E tenlastegelegd). Dergelijke grote contante geldbedragen zijn een indicator van witwassen.
Al het bovenstaande rechtvaardigt het vermoeden dat de geldbedragen die verdachte heeft overgedragen – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn, zodat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
3. en 4. Verklaring verdachte
Verdachte heeft ten aanzien van sub A, C en D verklaard dat het geld dat contant is gestort van hem was en dat het geld afkomstig was uit de BTW-carrouselfraude waarvoor hij in 2003 is veroordeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij tussen de één en twee miljoen daaraan heeft overgehouden.
De rechtbank acht deze verklaring onvoldoende concreet: ‘tussen de één en twee miljoen’ is een zeer grote marge. Bovendien is de verklaring niet verifieerbaar: daarvoor heeft verdachte geen enkel aanknopingspunt gegeven, zelfs bijvoorbeeld niet op welke plek hij het geld bewaarde. Dat verdachte is veroordeeld vanwege carrouselfraude is bekend en dat hij daar geld aan heeft overgehouden is op zich aannemelijk. Ook al omdat hij, naar eigen zeggen, de opgelegde aanslag en boete niet heeft betaald. Maar hoeveel contant geld daarvan dan over is gebleven in de verstreken jaren, en dat de bedragen waar het in deze zaak om gaat uit dat ‘potje’ komen – en niet bijvoorbeeld uit andere door hemzelf of anderen gepleegde misdrijven - is niet te verifiëren. Aan verdachte zijn veel vragen gesteld over dat ‘potje’, maar die vragen heeft hij niet willen beantwoorden. Daarmee heeft hij het OM dus geen aanknopingspunten gegeven om daar nader onderzoek naar te doen. Nu de verklaring van verdachte hier al op strandt, laat de rechtbank onbesproken in hoeverre de ‘buit’ van een BTW-fraude ooit een legale herkomst kan opleveren.
Ten aanzien van de herkomst van het geld in sub B heeft verdachte verklaard dat hij een envelopje van [naam 8] kreeg en dat hij een schuld van iemand anders heeft afbetaald. Ook heeft hij verklaard dat hij voor [naam 1] een rekening heeft voldaan van [onderwijsinstelling] omdat deze geen bankrekening in Nederland had.
De rechtbank acht deze verklaring hoogst onwaarschijnlijk. Facturen kunnen immers ook gewoon worden voldaan vanaf een buitenlandse rekening. Daarnaast had de partner van [naam 1] wel een Nederlandse bankrekening Daar komt bij dat de contante geldbedragen niet enkel op de rekening van [onderneming 1] zijn gestort, maar ook op bankrekeningen van andere (overigens lege) vennootschappen van verdachte en verdachte zelf. Vervolgens zijn de bedragen overgeboekt naar de rekening van [onderneming 1] , waarna vanaf die rekening de betalingen aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] zijn voldaan. Zonder nadere toelichting, die verdachte niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom verdachte op deze omslachtige (versluierende) wijze de rekeningen van [naam 1] zou moeten betalen.
De rechtbank volgt de raadsman niet voor zover hij heeft aangevoerd dat een deel (€13.600,-) dubbel is ten laste gelegd, onder zowel B als D. De rechtbank is van oordeel dat dit op een verkeerde lezing van het dossier berust. Het betreffende bedrag wordt onder B op de tenlastelegging genoemd als betaling aan [onderwijsinstelling] . Het verwijt hier is dat dit bedrag is witgewassen. Het verwijt onder D betreft het verstrekken van bedragen als lening aan [onderneming 5] . Het verwijt is dan dat die verstrekte bedragen zijn witgewassen. Dat er vervolgens bedragen door [onderneming 5] zijn terugbetaald aan [onderneming 1] , is geen onderdeel van het verwijt onder D. Voor zover in dit verweer begrepen is dat het bedrag onder B op legitieme wijze bij [onderneming 1] terecht is gekomen (namelijk door terugbetaling van een lening) en er dus geen sprake is van witwassen, volgt de rechtbank de raadsman ook niet. Immers, [naam 1] heeft verklaard dat het geld van hem afkomstig was. [naam 1] is voor deze handelingen veroordeeld wegens witwassen, waarmee vast staat dat het geld een criminele herkomst had.
Ten aanzien van sub E heeft verdachte geen verklaring afgelegd over de herkomst van het geld dat is overgemaakt door [onderneming 6] .
De raadsman heeft opgemerkt dat het geld mogelijk een legale herkomst heeft omdat het afkomstig is uit [onderneming 14] B.V. Deze onderneming voedde de bedrijven [onderneming 16] B.V. en [onderneming 17] B.V., welke bedrijven de bestuurders waren van [onderneming 6] .
De rechtbank overweegt dat de overboekingen van [onderneming 16] B.V. en [onderneming 17] BV later (in de periode 15 augustus 2017 tot en met 16 augustus 2018) plaats hebben gevonden dan de overboekingen van [onderneming 6] naar [onderneming 12] (17 mei 2016). De herkomst van het geld dat door [onderneming 6] naar [onderneming 12] wordt overgemaakt wordt daarmee dan ook niet verklaard. Dat deze feitelijk onmogelijke verklaring is gegeven, in plaats van een potentieel plausibele, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte kennelijk geen legale herkomst kán opgeven.
5. Nader onderzoek
Gelet op het hiervoor onder 3 en 4 overwogene is er geen nader onderzoek door het OM vereist.
6. Conclusie van de rechtbank
Op grond van het hiervoor overwogene kan het niet anders zijn dan dat het geld dat ten grondslag lag aan de contante stortingen en de overboekingen vanuit de verschillende vennootschappen uit enig misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit wist. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.2 Medeplegen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de witwasgedragingen heeft verricht. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte voor anderen ( [slachtoffer] , [naam 1] , [naam 3] en ‘ [naam 5] ’) betalingen heeft gedaan waaraan contante stortingen voorafgingen. Ook is verdachte fictieve overeenkomsten aangegaan met anderen waarna er contante stortingen en overboekingen plaatsvonden.
4.3.3.3 Gewoonte witwassen
De rechtbank overweegt dat verdachte in de periode 2009 tot en met 2018 met behulp van verschillende rechtspersonen geldsommen heeft witgewassen. De rechtbank acht gelet op de lange periode waarin de witwashandelingen hebben plaatsgevonden, de hoeveelheid rechtspersonen waarvan verdachte (veelal indirect) bestuurder was, de vele overboekingen en contante stortingen op bankrekeningen, bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.3.4 Feitelijk leidinggeven
Voor het beantwoorden van de vraag of er sprake is van feitelijk leidinggeven staan twee sub-vragen centraal, namelijk: heeft de rechtspersoon een strafbaar feit begaan (1) en, zo ja, is verdachte als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk (2). Voor de vraag of de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan, is van belang of het strafbare feit redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Een strafbaar feit kan aan de rechtspersoon worden toegerekend indien de gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan is onder meer sprake indien de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon of als de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest.
De rechtbank oordeelt niet bewezen dat de bewezenverklaarde feiten door de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen zijn gepleegd. Verdachte heeft enkel gebruik gemaakt van de bankrekeningen van de rechtspersonen, die door hem als ‘schuif’ zijn getypeerd. De bewezen verklaarde overboekingen kunnen redelijkerwijs niet aan de rechtspersonen worden toegerekend, nu zij niet plaatsvonden in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersonen. Evenmin waren de gedragingen dienstig aan de rechtspersonen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.