ECLI:NL:RBMNE:2025:3498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/4044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen de tenuitvoerlegging van bestuursdwang in Utrecht

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de tenuitvoerlegging van bestuursdwang. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit waarom het verzoek ongegrond is.

Aan verzoekster is bij besluit van 22 december 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd om verschillende objecten, waaronder woonarken en een motorboot, te verwijderen uit de Industriehaven in Utrecht. Dit besluit is in bezwaar in stand gebleven en het beroep van verzoekster is door de rechtbank ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep eveneens ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de brief van 12 juni 2025, waarin verzoekster een laatste kans wordt geboden om de objecten te verwijderen, geen besluit is in de zin van de Awb. De tenuitvoerlegging van bestuursdwang is feitelijk handelen en kan niet worden aangemerkt als een besluit. Daarom staat er geen bezwaar open tegen de uitvoering van de bestuursdwang. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het geen kans van slagen heeft en er geen ruimte is voor een belangenafweging.

De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4044

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de tenuitvoerlegging van bestuursdwang.
2. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Aan verzoekster is bij besluit van 22 december 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd om de woonarken, het drijvende terras, de drijvende vlonder en de motorboot te verwijderen uit de Industriehaven in Utrecht en verwijderd te houden uit Utrechts openbaar vaarwater. Dit besluit is in bezwaar in stand gebleven. Het beroep van verzoekster tegen de opgelegde last onder bestuursdwang is door deze rechtbank met de uitspraak van 9 augustus 2023 ongegrond verklaard. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep met de uitspraak van 28 mei 2025 ongegrond verklaard. [2]
4. Met een brief van 12 juni 2025 heeft het college verzoekster bij wijze van coulance een laatste gelegenheid geboden om binnen drie weken na dagtekening van deze brief zelf zorg te dragen voor verwijdering van de objecten uit de Industriehaven. Als de objecten niet uiterlijk binnen deze termijn zijn verwijderd, dan zal het college vanaf maandag 7 juli 2025 overgaan tot het uitvoeren van bestuursdwang.
5. Op 5 juli 2025 heeft verzoekster een e-mail gestuurd waarin zij bezwaar maakt tegen de uitvoering van de bestuursdwang en de voorzieningenrechter verzoekt om de aangekondigde bestuursdwang van 7 juli 2025 te schorsen.
6. De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van 12 juni 2025 geen besluit is. Onderscheid moet worden gemaakt tussen een beslissing tot toepassing van bestuursdwang (de last onder bestuursdwang) en de tenuitvoerlegging daarvan. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar rechtspraak van de Afdeling. [3] Bij een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt onder aanzegging van bestuursdwang omschreven welke maatregelen moeten worden genomen om de tenuitvoerlegging te voorkomen. De schriftelijke beslissing tot oplegging van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 5:24, eerste lid, van de Awb is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De aan verzoekster opgelegde last onder bestuursdwang is met de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025 onherroepelijk geworden.
7. De tenuitvoerlegging van bestuursdwang is het daadwerkelijk toepassen van bestuursdwang, dat wil zeggen: het daadwerkelijk door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Deze tenuitvoerlegging is volgens rechtspraak van de Afdeling feitelijk handelen en kan niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
8. De brief van 12 juni 2025 bevat de mededeling dat tot tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit wordt overgegaan. Dit is geen besluit in de zin van de Awb en daarom staat er geen bezwaar open.

Conclusie en gevolgen

9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechte heeft het bezwaar geen kans van slagen. Daarom is er geen ruimte voor een belangenafweging. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
(de griffier is verhinderd deuitspraak te ondertekenen)
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8821.