ECLI:NL:RBMNE:2025:3498
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- S.C.A. van Kuijeren
- S.C.J. van der Hoorn
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen de tenuitvoerlegging van bestuursdwang in Utrecht
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de tenuitvoerlegging van bestuursdwang. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit waarom het verzoek ongegrond is.
Aan verzoekster is bij besluit van 22 december 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd om verschillende objecten, waaronder woonarken en een motorboot, te verwijderen uit de Industriehaven in Utrecht. Dit besluit is in bezwaar in stand gebleven en het beroep van verzoekster is door de rechtbank ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep eveneens ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de brief van 12 juni 2025, waarin verzoekster een laatste kans wordt geboden om de objecten te verwijderen, geen besluit is in de zin van de Awb. De tenuitvoerlegging van bestuursdwang is feitelijk handelen en kan niet worden aangemerkt als een besluit. Daarom staat er geen bezwaar open tegen de uitvoering van de bestuursdwang. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het geen kans van slagen heeft en er geen ruimte is voor een belangenafweging.
De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.