ECLI:NL:RBMNE:2025:3499

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/3713
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met niet tijdig beslissen op WIA-aanvraag

Op 8 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een WIA-uitkering heeft aangevraagd. De verzoeker had op 28 februari 2025 een aanvraag ingediend bij het Uwv, maar het Uwv had niet tijdig beslist. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om het Uwv op te dragen binnen 7 dagen te beslissen op zijn aanvraag en een loonsanctiebeoordeling uit te voeren. De verzoeker stelde dat het uitblijven van een beslissing zou leiden tot onherstelbare schade en dat zijn psychische klachten verergerden door de vertraging. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeker ontving al een voorschot op de WIA-uitkering en de voorzieningenrechter concludeerde dat de psychische problematiek van de verzoeker geen onomkeerbare situatie dreigde. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3713

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het gaat om een verzoek hangende een beroep niet tijdig beslissen op de WIA-aanvraag. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoeker heeft op 28 februari 2025 bij het Uwv een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft met de brief van 12 maart 2025 laten weten dat de aanvraag compleet is. In deze brief staat dat uiterlijk 1 mei 2025 op de aanvraag moet worden beslist, maar dat er rekening mee gehouden moet worden dat het gemiddeld 11 weken langer kan duren. Met een brief van12 juni 2025 is verzoeker opgeroepen voor een gesprek met de verzekeringsarts op 7 juli 2025. Op 13 juni 2025 heeft verzoeker een beroep niet tijdig beslissen ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopig voorziening te treffen.
4. Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat het uitblijven van een beslissing op de aanvraag en de beoordeling van een loonsanctie volgens hem tot onherstelbare schade leidt. De vertraging schaadt zijn rechtspositie en verergert de psychische klachten.
5. De griffier heeft verzoeker gevraagd het spoedeisend belang nader te onderbouwen. In reactie daarop heeft verzoeker zijn medische situatie toegelicht. Hij heeft uiteengezet dat het spoedeisend belang niet enkel ligt in het voorkomen van financiële schade, maar in het voorkomen van verdere psychische ontwrichting en escalatie.
6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
7. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat het Uwv binnen 7 dagen op de WIA-aanvraag moet beslissen en een loonsanctiebeoordeling moet uitvoeren. De voorzieningenrechter overweegt dat het beroep niet tijdig beslissen op de aanvraag hét rechtsmiddel is om bij termijnoverschrijding binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. De rechtbank heeft in beginsel acht weken de tijd om uitspraak te doen op het beroep als zonder zitting uitspraak wordt gedaan. De voorzieningenrechter beoordeelt of er omstandigheden zijn waarom verzoeker deze uitspraak op het beroep niet zou kunnen afwachten en die een voorlopige voorziening rechtvaardigen.
8. De voorzieningenrechter heeft oog voor de ernstige psychische situatie van verzoeker en begrijpt dat hij baat heeft bij een snelle beoordeling van zijn WIA-aanvraag en de vraag of zijn werkgever aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Daarvoor heeft het Uwv in ieder geval een medisch rapport van de verzekeringsarts nodig en in de meeste gevallen ook een arbeidskundig rapport. Voor de medische beoordeling is het nodig dat verzoeker op een spreekuur gezien wordt door een verzekeringsarts. Verzoeker heeft een oproep voor een spreekuur op 7 juli 2025 ontvangen, maar deze afspraak heeft hij afgezegd vanwege de lopende beroeps- en voorlopigevoorzieningprocedure. De voorzieningenrechter wijst verzoeker erop dat een spreekuur bij de verzekeringsarts van groot belang is, omdat anders geen beslissing op de aanvraag genomen kan worden. De voorzieningenrechter geeft verzoeker daarom mee om snel een nieuwe afspraak te maken voor een spreekuur.
9. De psychische problematiek van verzoeker geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat een onomkeerbare situatie dreigt totdat op het beroep niet tijdig is beslist. In het verzoekschrift wijst verzoeker ook op de financiële stress en onzekerheid. Daarin ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat verzoeker vanaf 18 juni 2025 een voorschot (van € 4.097,70 bruto per maand, exclusief vakantiegeld) op de WIA-uitkering krijgt. Als verzoeker een WIA-uitkering (of WW-uitkering) krijgt, dan wordt het voorschot daarmee verrekend.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter ziet na afweging van de belangen onvoldoende spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn , griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.