ECLI:NL:RBMNE:2025:3502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/16/592410 / KL ZA 25-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door bewindvoerder van moeder van gedaagde, die zonder recht of titel in de woning verblijft

In deze zaak vorderde de bewindvoerder van de moeder van gedaagde ontruiming van de woning waarin gedaagde verblijft. De bewindvoerder stelde dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de woning verkocht moet worden omdat de moeder van gedaagde financieel in de problemen zit. Gedaagde heeft echter een langdurige relatie met de woning en heeft sinds medio 2021 een maandelijkse bijdrage van € 300,- betaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewindvoerder niet voldoende had aangetoond dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter ook de belangen van beide partijen tegen elkaar afwoog. De bewindvoerder werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/592410 / KL ZA 25-88
Vonnis in kort geding van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser 1] B.V.,
in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van
[eiser 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.D. van Tellingen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Grijpstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 27 mei 2025 betekende dagvaarding met 16 producties;
- de aanvullende productie 17 van de bewindvoerder;
- de producties 1 tot en met 8 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;
- de aanhouding omdat partijen samen tot een oplossing probeerden te komen;
- de mededelingen van beide partijen dat zij er niet uit zijn gekomen en vonnis vragen.

2.Kern van de zaak

2.1.
De bewindvoerder is bewindvoerder van de moeder van [gedaagde] . Zij vordert ontruiming door [gedaagde] van de woning aan [adres 1] te [plaats] . De woning is van de moeder van [gedaagde] . Volgens de bewindvoerder moet de woning verkocht worden. [gedaagde] heeft geen recht om in de woning te wonen en de moeder komt iedere maand geld tekort zolang de woning nog niet is verkocht. De vorderingen van de bewindvoerder worden afgewezen en hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De feiten

3.1.
Vanaf zijn geboorte heeft [gedaagde] , met uitzondering van enkele korte periodes, bij zijn moeder in huis gewoond. [gedaagde] heeft een kwetsbare persoonlijkheid. Hij heeft cognitieve en fysieke beperkingen en is dyslectisch.
3.2.
[gedaagde] heeft in toenemende mate mantelzorg verleend aan zijn moeder. Vanaf 2019 heeft hij de volledige zorg voor zijn moeder gedragen.
3.3.
Begin 2021 is de moeder van [gedaagde] verhuisd naar een verzorgingshuis.
3.4.
Vanaf medio 2021 betaalt [gedaagde] € 300,- per maand als bijdrage in de kosten van de woning. Dit bedrag is tot stand gekomen door overleg tussen de gemeente Almere en de hulpverleners die op dat moment bij [gedaagde] betrokken waren. Eén van de op dat moment bij [gedaagde] betrokken hulpverleners stuurt op 31 mei 2021 aan mevr. [curator] (op dat moment curator van de moeder van [gedaagde] ) de volgende e-mail:
“Goedemiddag [A]
Ik ben nu bij [gedaagde] en de situatie waar hij nu in zit vindt hij erg lastig, Hij is vrijdag bij zijn moeder geweest en hoorde van haar dat haar kleding nog niet was betaald en was daar boos over. Ook de situatie met moeder vindt hij moeilijk. Wij proberen hem daar zo goed mogelijk in te ondersteunen,
Inmiddels is het geregeld met de gemeente dat [gedaagde] een volledige uitkering gaat krijgen, met de afspraak dat hij maandelijks € 300,= gaat afdragen voor kosten van de woning van zijn moeder. Kunnen jullie hem een rekening nummer en eventueel kenmerk sturen waar hij maandelijks zijn geld naar toe kan overmaken. [gedaagde] vraagt ook een datum wanneer hij zijn eerste betaling moet gaan doen. Verder wil hij het de 28° van iedere maand geld gaan overmaken, als jullie dat goed vinden.
Als de afspraak zo kan doorgaan dan hoor ik het graag.”
3.5.
Op 7 juli 2022 stelt de kantonrechter bewind in over de goederen van de moeder van [gedaagde] . [curator] wordt in die beschikking tot bewindvoerder benoemd. [curator] richt op enig moment de rechtspersoon [naam] B.V. op en brengt daar haar onderneming, de bewindvoering, in. Vanaf dat moment is [naam] B.V. de bewindvoerder van de moeder van [gedaagde] .
3.6.
In september 2023 start de bewindvoerder een kortgedingprocedure tegen [gedaagde] . Zij vordert dat [gedaagde] de woning van zijn moeder moet ontruimen. De bewindvoerder stelt in die procedure dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft.
3.7.
Op 2 oktober 2023 bezoekt de bewindvoerder [gedaagde] thuis en legt hem een vaststellingsovereenkomst voor op basis waarvan [gedaagde] de woning uiterlijk 5 oktober 2023 moet hebben verlaten. Als [gedaagde] daarmee instemt, zal de bewindvoerder de door haar gestarte kortgedingprocedure intrekken. De mondelinge behandeling in die procedure staat gepland voor 5 oktober 2023. [gedaagde] gaat daar niet mee akkoord.
3.8.
In het vonnis van 28 november 2023 wijst de voorzieningenrechter de vordering tot ontruiming af. De bewindvoerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waar de door [gedaagde] betaalde vergoeding van € 300,- per maand op ziet en of die vergoeding, mede gelet op de vaste lasten verbonden aan de woning, al dan niet kwalificeert als huur. Omdat de voorzieningenrechter het niet bij voorbaat aannemelijk vond dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef, is de vordering tot ontruiming afgewezen. De bewindvoerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
3.9.
Op 1 april 2025 stuurt de bewindvoerder de volgende e-mail aan [gedaagde] :
“Hoi [gedaagde] ,
De woning van je moeder is in principe verkocht.
De koper, [B] , gaat zorgen voor een andere plek voor je.”
3.10.
Op 8 april 2025 stuurt [B] de volgende e-mail aan [gedaagde] :
“Geachte [gedaagde] ,
Helaas bent u niet verschenen op de afspraak die we vandaag (08-04-2025) hadden om 10:00 uur op de [adres 2] , [plaats] om samen de nieuwe woonruimte te bezichtigen.
Na verschillende app berichten en minimaal 10 oproepen via uw telefoon hebben we u niet kunnen bereiken.
Om 10:30 hebben wij ook nog bij de [adres 1] , [plaats] aangeklopt, gebeld en met de brievenbus geklepperd. Helaas zonder reactie.
De woning wordt op korte termijn verkocht. Hoor graag van u welke vervolgstappen u wilt nemen.”
3.11.
Op 9 en 10 april 2025 probeert [B] meerder keren in contact te komen met [gedaagde] .
3.12.
Op 15 april 2025 stuurt [B] de volgende e-mail aan [gedaagde] :
“Helaas is het niet meer gelukt om met u in contact te komen. Hierbij 2 voorstellen voor de nieuwe situatie. Mocht u toch de woning aan de [straat 1] willen huren is dat geen probleem. De huur voor deze woning is € 1500,00 excl. Gas, water en Licht. De huur van de woning aan de [straat 2] is € 600,00 inclusief Gas, water en Licht.”
3.13.
[gedaagde] is op 3 juni 2025 een bodemprocedure gestart waarin hij vraagt om voor recht te verklaren dat met betrekking tot de woning sprake is van een reguliere huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of de bewindvoerder ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. Tot slot moeten ook altijd de belangen van beide partijen tegen elkaar worden afgewogen.
4.2.
De bewindvoerder heeft gesteld dat de moeder iedere maand geld tekort komt door de kosten van de woning en dat de woning verkocht moet worden. Daarom moet [gedaagde] uit de woning vertrekken volgens de bewindvoerder. Hieruit volgt dat de bewindvoerder een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.3.
De bewindvoerder heeft gesteld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, althans dat in ieder geval geen sprake is van een huurovereenkomst. Dit standpunt is onjuist. Of er sprake is van een huurovereenkomst, kan in het midden blijven. Over die vraag loopt inmiddels een bodemprocedure. Los van het antwoord op die vraag staat vast dat [gedaagde] duurzaam en met toestemming van de moeder in de woning verblijft en daarvoor vanaf medio 2021 een maandelijkse bijdrage van € 300,-, aan de bewindvoerder betaalt. Op deze grond heeft [gedaagde] een recht om in de woning te verblijven.
4.4.
Nadat de vordering tot ontruiming in kort geding is afgewezen in het vonnis van 28 november 2023, blijkt uit niets dat de bewindvoerder persoonlijk contact heeft gezocht met [gedaagde] om een voor hem en zijn moeder redelijke oplossing te zoeken. In deze procedure is daarover niets anders gebleken dan de enkele mail van de bewindvoerder aan [gedaagde] waarin zij aankondigt dat de woning in principe is verkocht en dat de koper voor een andere plek voor [gedaagde] zal zorgen. Die ‘andere plek’ bleek vervolgens een keuze te zijn tussen in de woning blijven voor een (voor [gedaagde] onbetaalbare) huurprijs van € 1.500,- per maand, of te verhuizen naar een gedeelde woning met een huur van € 600,- per maand in een wijk waarvan [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft uitgelegd dat hij zich daar niet thuis voelt. Beide opties ook nog op basis van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de moeder van [gedaagde] graag van haar huis af wil, maar niet zonder goed alternatief voor haar zoon, laat staan dat hij daardoor op straat zou komen te staan. [gedaagde] beschikt niet over een alternatieve opvangmogelijkheid. [gedaagde] begrijpt de wens van zijn moeder en wil graag een andere woning, maar loopt daarbij tegen zijn financiële en persoonlijke beperkingen aan. De door de beoogde koper aangeboden opties sluiten daar helemaal niet op aan. [gedaagde] kan de financiële lasten niet dragen en een gedeelde woning zal gelet op de persoonlijke beperkingen van [gedaagde] zonder twijfel tot problemen leiden.
4.6.
De bewindvoerder stelt dat de woning van de moeder van [gedaagde] zwaar op haar drukt omdat zij de kosten ervan niet kan dragen en maandelijks tekort komt. Er is ook geen geld voor groot onderhoud. Daartegenover staat dat [gedaagde] ter zitting de bereidheid heeft getoond om naar vermogen maandelijks meer te betalen en dat hij ook wel eens extra bedragen heeft overgemaakt. [gedaagde] probeert op zijn eigen wijze mee te denken. De bewindvoerder heeft de extra bedragen steeds teruggestort. Naar eigen zeggen omdat zij bang was dat de bijdrage van [gedaagde] anders zo hoog zou worden dat deze als huurpenningen zou kwalificeren. Dat is een keuze van de bewindvoerder. En het is deze keuze die er (mede) debet aan is dat de moeder van [gedaagde] maandelijks (een op zich klein) tekort aan financiële middelen heeft. Dat valt [gedaagde] moeilijk aan te wrijven.
4.7.
Onder deze omstandigheden staat de vordering die de bewindvoerder heeft ingesteld op zeer gespannen voet met de wens van moeder dat er voor [gedaagde] een passende woonruimte gevonden wordt. Alleen dat is al een reden voor afwijzing. Die reden is ook gelegen in een afweging van de belangen van moeder en [gedaagde] .
Het belang van [gedaagde] bij het behoud van de woning is vele malen groter dan het belang van moeder bij verkoop daarvan. Evenmin valt bij deze stand van zaken in te zien waarom de door [gedaagde] al gestarte bodemprocedure over het al dan niet bestaan van een huurovereenkomst niet door de bewindvoerder afgewacht kan worden.
4.8.
De vordering tot ontruiming wordt afgewezen.
4.9.
De bewindvoerder is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.375,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de bewindvoerder af,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van € 1.375,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
4403