8.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 7 mei 2024 tot en met 25 augustus 2024 schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
Verdachte heeft, terwijl hij bij zijn ouders verbleef en ruzie kreeg met zijn vader, zijn vader mishandeld en hem bedreigd met de dood. Dit moet voor zijn vader (83 jaar oud), maar ook voor zijn moeder (81 jaar oud) die getuige was van de gebeurtenissen, een zeer beangstigende en ingrijpende ervaring zijn geweest. Zij hadden niet de kracht of het vermogen om op dat moment iets tegen verdachte te ondernemen. De feiten die verdachte heeft begaan en de omstandigheden waaronder dat is gebeurd, hebben dan ook grote gevolgen gehad voor zijn ouders. De vader van verdachte heeft, uit angst voor verdere escalatie en omdat hij wilde dat zijn zoon de juiste hulp zou krijgen, aangifte gedaan. Daar komt bij dat de feiten hebben plaatsgevonden in het huis van de ouders van verdachte, bij uitstek een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen.
Daarnaast heeft verdachte tijdens staande- en aanhoudingen door de politie meerdere verbalisanten beledigd en één van de verbalisanten mishandeld. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van respectloos handelen. Politieambtenaren moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijke gedragingen. Dit geldt temeer omdat hun werk het doorgaans niet toelaat dat zij zich distantiëren van situaties waarin zulke gedragingen zich zouden kunnen voordoen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de verbalisant die door verdachte is mishandeld, volgt dat niet alleen zijn veiligheidsgevoel, maar ook die van zijn partner is aangetast.
De beledigingen die verdachte heeft gedaan waren bovendien ook nog discriminerend. Verdachte heeft zich zeer sterk uitgelaten over het Joodse ras en in die uitingen een verwijzing gemaakt naar de Holocaust. Pijnlijke woorden, die één van de slachtoffers in zijn Joodse achtergrond emotioneel heeft geraakt.
Ten slotte heeft verdachte tijdens één van voornoemde incidenten met de politie een mes voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het bezit van wapens kan er immers toe leiden dat deze op enig moment gebruikt worden tegen personen. Verdachte heeft hiermee een groot risico genomen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 juni 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank weegt dit dus niet in strafvermeerderende maar ook niet in strafverminderende zin mee.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met een over verdachte uitgebracht psychiatrisch rapport van 4 maart 2025 en een reclasseringsadvies van 12 maart 2025 van [instelling 2] .
In het rapport van de psychiater komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een schizofrene stoornis. Daarnaast is sprake van een (matige) stoornis in het gebruik van cannabis en een ongespecificeerde alcohol gerelateerde stoornis.
De geconstateerde stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden toen de gedragskeuzes en -gedragingen van verdachte. Tijdens de ten laste gelegde feiten was sprake van een psychotische toestand waarin hij weinig grip had op zijn denken, verminderd overzicht had en situaties als bedreigend ervoer. Hij was door zijn psychotische stoornis achterdochtig en angstig, met name gericht op zijn vader en de politie, en nauwelijks in staat tot realiteitstoetsing. Tevens was verdachte ontremd waardoor hij een verlaagde impulscontrole had. Het is volgens de psychiater aannemelijk dat verdachte als gevolg van de psychotische toestand op de momenten van het tenlastegelegde de situatie onvoldoende kon overzien en hij een verminderd vermogen had om gedragsalternatieven te overwegen. Daarnaast is aannemelijk dat hij de consequenties van zijn handelen niet kon inschatten en de impact daarvan op de slachtoffers niet kon voorvoelen. Aangenomen kan worden dat er ten tijde van het tenlastegelegde dermate ernstige oordeels- en kritiekstoornissen aanwezig zijn geweest dat verdachte niet of nauwelijks in staat moet zijn geweest om zijn gedrag en handelen op een sociaal adequate wijze te reguleren. Zoals hiervoor al overwogen adviseert de psychiater om het ten laste gelegde verminderd, of zelfs sterk verminderd, toe te rekenen.
De psychiater geeft aan dat het recidiverisico bij verdachte hoog is betreffende gewelddadig gedrag op lange termijn, zonder goed behandelkader en medicatie, matig-hoog betreffende ernstig lichamelijk letsel en laag-matig betreffende acuut dreigend geweld.
Gesteld wordt dat een langdurige ambulante behandeling met anti-psychotische medicatie, zoals in het verleden succesvol is gebleken, binnen een gespecialiseerd team geïndiceerd is. Omdat er differentiaal diagnostisch gedacht wordt aan een schizo-affectieve stoornis, is het van belang dat het stemmingscomponent verder uitgezocht wordt, zodat indien nodig gekeken kan worden naar stemmingsstabiliserende medicatie. Verder is het belangrijk verdachte inzicht te doen verschaffen in de risicofactoren die kunnen leiden tot een psychotische ontregeling en recidief gewelddadig gedrag. Van belang is ook abstinentie van drugs en alcohol na te streven en te handhaven. Het voorgaande zou volgens de psychiater het beste gerealiseerd kunnen worden binnen een ambulante setting in het kader van een (zo groot mogelijk) voorwaardelijk strafdeel. Geadviseerd wordt betrokkene medicatieplicht op te leggen en verplicht wonen in een beschermde woonvorm.
Uit het reclasseringsadvies van 12 maart 2025 volgt dat de reclassering mogelijkheden ziet om in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met interventies het (gemiddelde) risico op recidive en letsel te beperken. Er is geen delictpatroon aanwezig, maar wel een zorgelijke ontwikkeling van het gedrag van verdachte. Verdachte is al sinds zijn adolescentie bekend met schizofrenie. Na een opname bij [instelling 3] in 2022 kwam verdachte terecht bij een woonvoorziening die hem onvoldoende kon ondersteunen. Er was geen toezicht op medicatie inname, minimale begeleiding en geen behandeling.
Verdachte nam zijn medicatie niet meer in en er was een toename van middelengebruik, waarna verdachte decompenseerde. Dit resulteerde in de nu aan hem ten laste gelegde delicten. Hoewel verdachte momenteel weer goed ingebed is in zorg, ingesteld is op depotmedicatie en stabiel is, is de reclassering van mening dat (gezien de gemiddelde kans op recidive) hij wat extra ondersteuning behoeft. Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan middelencontrole en, voor het geval dit in de toekomst nodig is, een ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf(maat) houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan. De rechtbank weegt mee dat de feiten hebben plaatsgevonden in een relatief korte periode waarin verdachte ten gevolge van verkeerde en verminderde inname van medicatie de greep op zijn leven kwijt was en met iedereen in conflict kwam. De rechtbank let ook op de straffen die in soortgelijke strafzaken worden opgelegd en houdt rekening met de persoon van verdachte. De feiten kunnen verdachte sterk verminderd worden toegerekend, ze vonden plaats in een periode waarin het slecht ging met verdachte. Hij vertoonde verward, onvoorspelbaar en agressief gedrag.
De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting gezien dat het beter gaat met verdachte. Hij is goed ingesteld op medicatie en is een positieve weg ingeslagen. Er is meer rust en structuur in zijn leven, er is hulpverlening op vrijwillige basis en het contact met zijn ouders is hersteld. Verdachte heeft zijn leven een positieve wending gegeven, maar de rechtbank ziet ook dat deze ontwikkeling nog pril is. Daarom acht de rechtbank het van belang dat er – ter ondersteuning van verdachte – de komende tijde een vangnet van hulpverlening klaarstaat. De rechtbank zal dan ook een deel van de straf voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
Gevangenisstraf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de persoon van verdachte. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 167 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opleggen.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, zal zij het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.