ECLI:NL:RBMNE:2025:3518

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige Wajong-aanvraag wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zich identificeert als non-binair, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een Wajong-uitkering. De eiser, die op 18-jarige leeftijd en in de vijf jaren daarna arbeidsvermogen had, diende op 3 januari 2023 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 23 augustus 2023, waarna de eiser bezwaar maakte. Omdat het Uwv niet tijdig op het bezwaar besliste, werd beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 mei 2025 was de eiser aanwezig, bijgestaan door ouders en een maatschappelijk werker. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat er geen bewijs was dat de eiser vóór 5 februari 2017 geen arbeidsvermogen had. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, maar de aanvraag voor de Wajong-uitkering is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , [eiser]

(gemachtigde: mr. J.C.M. van Oort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Grasmeijer).

Inleiding

[eiser] identificeert zich als een non-binair persoon. Daarom zal de rechtbank [eiser] in deze uitspraak aanspreken als [eiser] .
[eiser] is 18 jaar geworden op [geboortedag] 2012. [eiser] is bekend met ASS, sociale angst, stemmingsstoornis, eetstoornis in remissie en een somatisch-symptoomstoornis/fibromyalgie. Op 3 januari 2023 heeft [eiser] een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend, omdat [eiser] een uitkering wil krijgen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Met het besluit van 23 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv geweigerd aan [eiser] een Wajong-uitkering toe te kennen.
[eiser] is het hier niet mee eens en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Omdat een besluit op het bezwaar uitbleef, heeft [eiser] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv.
Tijdens het beroep heeft het Uwv met het besluit van 4 februari 2025 (het bestreden besluit) alsnog op het bezwaar van [eiser] beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep van [eiser] over het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar heeft van rechtswege ook betrekking op het daarna alsnog genomen bestreden besluit. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. [eiser] was bij de zitting aanwezig samen met diens ouders [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde en [C] , maatschappelijk werker en sociotherapeut bij GGZ Centraal [kliniek] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen

1. Omdat het Uwv met het bestreden besluit alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit, bestaat er geen aanleiding meer om te bepalen dat het Uwv alsnog een beslissing op dat bezwaar moet nemen. Daarnaast heeft het Uwv in het besluit van 30 april 2024 de maximale dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. [eiser] betwist de vaststelling van die dwangsom niet. [eiser] heeft dus geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.

Het beroep tegen het bestreden besluit

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of [eiser] recht heeft op een Wajong-uitkering. [eiser] vindt van wel. Het Uwv blijft in beroep bij het standpunt dat [eiser] geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Wanneer kun je een Wajong-uitkering krijgen?
3. In de regels van de Wajong staat dat je alleen een Wajong-uitkering kunt krijgen als je jonggehandicapte bent. [2] Als jonggehandicapte wordt beschouwd iemand die op de 18e verjaardag door medische en objectief vast te stellen beperkingen duurzaam, dus blijvend, geen arbeidsvermogen heeft. [3] Het is mogelijk dat hier bij iemand op de 18e verjaardag nog geen sprake van was, maar dat zo’n persoon in de vijf jaren daarna door dezelfde ziekteoorzaak alsnog duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. In zo’n situatie, toetst het Uwv met de zogenoemde Amber-beoordeling of die persoon alsnog als jonggehandicapte kan worden beschouwd en dus recht heeft op een Wajong-uitkering. [4]
4. Om te beoordelen of iemand geen arbeidsvermogen heeft, gelden vier cumulatieve eisen. [5] Iemand moet:
1. geen taak kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. niet beschikken over basale werknemersvaardigheden;
3. niet ten minste vier uur per dag belastbaar zijn of ten minste twee uur per dag het wettelijk minimumuurloon verdienen; en
4. niet ten minste een uur aaneengesloten kunnen werken zonder een wezenlijke onderbreking van het productieproces.
5. Het Uwv moet dus beoordelen of [eiser] voldoet aan (ten minste) één van deze vier genoemde eisen. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een medisch en een arbeidskundig onderzoek.
6. Tot slot is van belang dat [eiser] op 3 januari 2023 een Wajong-uitkering heeft aangevraagd, bijna 11 jaar nadat [eiser] 18 jaar is geworden. Er is daarmee sprake van een laattijdige aanvraag, waardoor bij de beoordeling moet worden teruggekeken in de tijd. De Wajong geeft aan welke momenten in dit verband relevant zijn voor een aanspraak op een Wajong-uitkering.
Hoe moet de rechtbank het bestreden besluit toetsen?
7. Het Uwv mag besluiten, zoals in deze zaak, baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, maar deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moeten de rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen deze geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de daarin getrokken conclusies voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan [eiser] om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
8. Verder is in de vaste rechtspraak in dit soort zaken bepaald dat bij een laattijdige aanvraag de bewijslast op de aanvrager rust, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Dat betekent in dit geval dat als onvoldoende gegevens over de gezondheidstoestand van [eiser] in de hier relevante periode beschikbaar zijn, deze omstandigheid voor diens risico komt. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Partijen zijn het met elkaar eens dat bij [eiser] sprake is van een ziekte of gebrek op de 18e verjaardag ( [geboortedag] 2012). Zoals gezegd komt [eiser] echter pas in aanmerking voor een Wajong-uitkering als [eiser] op de 18e verjaardag of in de vijf jaren daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. De periode waar het in deze zaak om gaat, loopt dus van [geboortedag] 2012 tot en met [geboortedag] 2017.
10. Volgens het Uwv heeft [eiser] geen recht op een Wajong-uitkering, omdat het arbeidsvermogen pas is verloren na afloop van deze periode. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2023 volgt dat [eiser] pas vanaf mei 2022 - toen er een crisisopname plaatsvond - geen arbeidsvermogen meer had vanwege paniek en suïcidaliteit die een half jaar later werd gevolgd door een veel langer durende opname om dezelfde reden.
11. [eiser] is het hier niet mee eens en stelt dat het arbeidsvermogen al op de 18e verjaardag ontbrak. [eiser] heeft verschillende aandoeningen en stoornissen. ASS is een ontwikkelingsstoornis die al vanaf de geboorte aanwezig is. Een belangrijke oorzaak van het verlies van arbeidsvermogen (ASS) is er dus altijd geweest. Volgens [eiser] tonen de
diverse medische verslagen, die door het Uwv in de besluitvorming zijn betrokken, ook aan dat de gezondheidsproblemen al rond het 18e levensjaar ernstig waren. [eiser] heeft wel een havo-diploma behaald en gewerkt, maar dit betekent niet dat [eiser] arbeidsvermogen had. Zowel de werkzaamheden voor de opleiding als het betaalde werk heeft [eiser] namelijk nooit goed kunnen uitvoeren en [eiser] is ook veelvuldig uitgevallen. De activiteiten kostten [eiser] grote moeite met steeds opnieuw een groot verlies van mentale en fysieke capaciteiten. Inmiddels is [eiser] opgenomen in kliniek [kliniek] in Amersfoort. De klachten die de basis vormden voor de opname van [eiser] waren al vanaf jonge leeftijd aanwezig. Ter onderbouwing van deze standpunten heeft [eiser] verschillende medische stukken overgelegd.
12. De rechtbank wil voorop stellen dat zij goed begrijpt dat [eiser] met veel moeite het hoofd boven water heeft kunnen houden en dat sprake is van een complexe medische problematiek die de belastbaarheid van [eiser] sterk beperkt. Maar in de aanwezige stukken zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat [eiser] het arbeidsvermogen heeft kwijtgeraakt vóór 5 februari 2017. Daarbij is het zo dat de wettelijke eisen om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering - het duurzaam niet hebben van arbeidsvermogen - erg streng zijn. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat [eiser] niet aan deze eisen voldoet. Dat zal hierna worden toegelicht.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben voldoende gemotiveerd waarom [eiser] op de 18e verjaardag en in de vijf jaren daarna arbeidsvermogen had. Deze conclusie is gebaseerd op de feiten en omstandigheden in die periode. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en alle beschikbare medische stukken bij zijn beoordeling heeft betrokken. Daaronder zitten ook stukken bij die betrekking hebben op de periode rond het 18e jaar van [eiser] en in de vijf jaren daarna. Uit de verschillende stukken blijkt dat [eiser] met moeite de middelbare school heeft doorlopen en last had van onder andere hoofdpijnklachten, vermoeidheid en concentratieproblemen. Er wordt dus niet betwist dat [eiser] rond de 18e verjaardag en de vijf jaren daarna beperkingen ondervond vanwege de aanwezige problematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd waarom [eiser] , ondanks deze beperkingen, beschikte over basale werknemersvaardigheden en tenminste vier uur per dag, waarvan een uur aaneengesloten, de eenvoudige taak ‘plaatsen van onderdelen op een printplaats’ kon verrichten.
14. Daarbij hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij hun beoordeling terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat [eiser] in 2012 diens havo-diploma heeft behaald en in de periode van 2009 tot 2018 diverse baantjes/vrijwilligerswerk heeft verricht. [eiser] heeft weliswaar gesteld, en op de zitting ook verder toegelicht, dat het ging om kortdurende baantjes/vrijwilligerswerk dan wel werk dat [eiser] in het kader van een re-integratietraject moest verrichten, waarbij het niet is gelukt om de werkzaamheden goed uit te voeren en er ook sprake was van veelvuldig verzuim. Maar zoals [eiser] op de zitting heeft bevestigd, zijn er helaas geen stukken die dit standpunt kunnen onderbouwen. Hoewel uit de beschikbare stukken wel blijkt dat het behalen van het havo-diploma niet zonder problemen ging en dat het [eiser] niet is gelukt om in de beoordelingsperiode een bestendige werkkring te verwerven, kan de rechtbank op basis van de aanwezige stukken niet afleiden dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist zijn. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat het in het kader van de beoordeling van het arbeidsvermogen gaat om het uitoefenen van een taak, terwijl de ervaringen die [eiser] beschrijft over de banen/vrijwilligerswerk, die zij niet heeft kunnen volhouden, niet één bepaalde taak maar functies betroffen. De taak die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geselecteerd is een duidelijk gestructureerde, fysiek lichte en routinematige taak zonder een hoge werkdruk en met een minimale sociale interactie. Daarbij is het ook niet noodzakelijk dat [eiser] vier uur aaneengesloten belastbaar moet zijn. De belastbaarheid kan over de dag verdeeld worden.
15. Verder wordt in de medische en arbeidskundige rapporten van het Uwv verwezen naar de medische en arbeidskundige beoordeling die naar aanleiding van de aanvraag ‘indicatie banenafspraak’ van 11 april 2018 heeft plaatsgevonden. In de rapporten van de verzekeringsarts van 14 mei 2018 en van de arbeidsdeskundige van 17 mei 2018 wordt geconcludeerd dat [eiser] gezien diens beperkingen maximaal vier uur per dag kan werken en arbeidsvermogen heeft. Op de zitting heeft [eiser] gesteld dat deze aanvraag vanuit de gemeente werd geïndiceerd en dat [eiser] hieraan moest meewerken, omdat anders de bijstandsuitkering zou worden stopgezet. Dit zegt echter niets over de inhoudelijke juistheid van de verrichtte beoordelingen.
16. De in beroep overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 9 mei 2025 gemotiveerd geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om naar aanleiding van deze stukken het eerdere standpunt te wijzigen. [eiser] heeft op de zitting nog specifiek gewezen op de ingebrachte beoordelingsrapportage van de verzekeringsarts van 16 december 2013, waarin de vraag is gesteld of er mogelijkheden zijn om een Wajong-uitkering aan te vragen. Volgens [eiser] volgt daaruit dat het voor [eiser] niet mogelijk was om arbeid te verrichten en toen al een Wajong-uitkering wilde aanvragen waar met de verzekeringsarts over is gesproken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank echter niet onderbouwd dat [eiser] in de beoordelingsperiode geen arbeidsvermogen had. Bij die beoordeling in 2013 heeft de verzekeringsarts immers geconcludeerd dat [eiser] op dat moment, ondanks de mentale beperkingen, aangepaste werkzaamheden kon verrichten.
17. Hiermee wil de rechtbank zeker niet zeggen dat er niks met [eiser] aan de hand is, integendeel. [eiser] , diens ouders en de begeleidster hebben op de zitting invoelbaar en begrijpelijk toegelicht hoeveel moeite het [eiser] heeft gekost om de activiteiten te kunnen verrichten en welke impact dit op [eiser] ’s leven heeft gehad. Zonder afbreuk te doen aan de aard van de klachten van [eiser] , ontbreekt zoals gezegd een medisch objectieve onderbouwing dat het verlies van arbeidsvermogen ook al speelde vóór 5 februari 2017 terwijl de bewijslast daartoe wel op [eiser] rust.
18. De beroepsgrond dat geen sprake is van arbeidsvermogen slaagt dus niet. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat [eiser] niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de aanvraag om een Wajong-uitkering heeft geweigerd, omdat [eiser] tussen het 18e en 23e jaar over arbeidsvermogen beschikte.
20. [eiser] heeft wel recht op vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet het Uwv het door [eiser] betaalde griffierecht van € 53,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 453,50;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 53,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit staat in artikel 1a:1 van de Wajong.
3.Dit staat in artikel 1a:1, eerste lid, onder a, van de Wajong.
4.Dit staat in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
5.Dit staat in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1678 r.o. 4.2.